Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Engelse literatuur

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De term Engelse literatuur verwijst naar literatuur in de Engelse taal, inbegrepen de literatuur door schrijvers die niet noodzakelijk uit Engeland afkomstig zijn. Zo was Joseph Conrad Pools, Robert Burns was Schots, James Joyce was van Ierse afkomst, Dylan Thomas was Welsh, Edgar Allan Poe Amerikaans, Salman Rushdie Indisch, V.S. Naipaul werd geboren in Trinidad en Vladimir Nabokov in Rusland. Anders gezegd: Engelse literatuur is zo divers als de variëteiten en dialecten van het Engels die over de hele wereld worden gesproken. Dit artikel behandelt in de eerste plaats, maar niet uitsluitend,[1] de Engelstalige literatuur zoals ze geschreven wordt in Groot-Brittannië. Voor andere Engelstalige literatuur zie Lijst van Engelstalige literaire schrijvers.

Oudengelse literatuur

Zie Oudengelse literatuur voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In de vroege Britse cultuur was de mondelinge traditie nog zeer sterk en de meeste werken werden geschreven om opgevoerd te worden. Epische gedichten waren dus heel populair en vele ervan, Beowulf inbegrepen, zijn tot op heden bewaard in het rijke corpus van de Angelsaksische literatuur, nauw verwant aan de Noorse en vooral IJslandse literatuur. Heel wat van de Angelsaksische verzen in de voorhanden manuscripten zijn waarschijnlijk een "mildere" adaptatie van oudere Viking- en Germaanse oorlogsverzen van het Europese vasteland. Toen deze poëzie Engeland bereikte, gebeurde dat nog steeds door middel van mondelinge overlevering, van generatie op generatie. Het uitbundig gebruik van alliteratie en herhalen van medeklinkers was een techniek, bedoeld om de verzen beter te memoriseren. Deze rijmen zijn een kenmerk van Germaanse talen en onderscheiden zich van het in Romaanse talen gebruikelijke eindrijm en benadrukken van klinkers.

De eerste in Oudengels opgeschreven teksten verschenen in de middeleeuwen. De oudste ons overgeleverde tekst is het enkele regels tellende Cædmon's Hymn (ca. 670). In deze eerste in het Engels bekende lofzang wordt verteld hoe Caedmon, een leek die op het landgoed van een klooster in Whitby in Northumbria werkt, de stem van God hoort. De monniken van Whitby bewaarden het werk. Christelijke monniken en nonnen waren namelijk de bewaarders van de (Engelse) cultuur in die tijd, want zij waren feitelijk de enigen die konden lezen en schrijven. Hoewel er ook hymnen in het Latijn bestonden, is het gros van wat zij bewaarden geschreven in het Oudengels, de taal van Angelen, Saksen en Juten. Kenmerkend is dat Caedmon's Hymn en andere Oudengelse teksten zoals Deor (Deor's Lament) en The Seafarer in de eerste persoon verteld zijn, en dat het telkens om belevenissen van gewone mensen gaat. The Seafarer en The Wanderer zijn samen met andere Oudengelse teksten bewaard in het Exeter Book (einde 10e eeuw), een manuscript dat uitsluitend poëzie bevat en nog steeds bewaard wordt in de bibliotheek van de Exeter-kathedraal in Devon.

Mogelijk de meest 'christelijke tekst' in het Oudengels is The Dream of the Rood, De Droom van het Kruis (ca. 700), een bijzonder visueel geschreven tekst met tal van verwijzingen naar Latijnse hymnen en liturgie waarin plezier en lijden, licht en donker, en aardse werkelijkheid met de zegen van de hemel tegenover elkaar worden geplaatst.

Oudengelse poëzie kenmerkte zich, behalve door alliteratie, door een opvallend gebruik van tropen, figuurlijke beschrijvingen waaruit de toehoorder zelf de letterlijke betekenis moest afleiden. Zo betekende 'banhus' (bone house) 'menselijk lichaam', en 'hronrad' (whale road) 'de zee'. De gedichten waren meestal kort. Beowulf vormt een uitzondering en is het enige bekende lange epische gedicht. Ook de taalrijkdom valt op: zo zijn er voor vaak gebruikte woorden als strijd, koning, strijder, paard, schip, zee enzovoort talrijke alternatieven. Beowulf bevat ook meer dan 1000 van de hogergenoemde samenstellingen ('kennings') die mee het ritme van de versregels bepaalden.

De meeste Oudengelse dichters zijn anoniem, twaalf zijn bij naam bekend uit middeleeuwse bronnen, maar slechts vier daarvan zijn ons nu bekend door hun werken in de volkstaal: Caedmon, Beda, Alfred de Grote en Cynewulf. Deze laatste leefde in de 8e of 9e eeuw en was waarschijnlijk afkomstig uit Northumbria. Twee religieuze gedichten uit het Exeter Book zijn van zijn hand, en sommigen noemen hem ook als mogelijke auteur van The Dream of the Rood.

Na 1066: invloed van de Franse taal en cultuur

De wereld van de Oudengelse literatuur schetst ons een harde mannenmaatschappij, met strijders en oorlogen waarin het individu zich met of zonder steun van zijn heer probeert staande te houden. Dit alles zou geleidelijk maar radicaal veranderen als gevolg van de Normandische verovering van Engeland in 1066. De Normandiërs staken vanuit Frankrijk het Kanaal over en wonnen de Slag bij Hastings, waardoor het koninkrijk Engeland in handen kwam van Willem de Veroveraar en zijn familie. Zij brachten ook de Franse cultuur en taal met zich mee en in de daaropvolgende twee eeuwen volgde een periode van integratie van de twee talen. Frans werd vanaf de 12e tot de late 14e eeuw volop in Engeland geschreven en gesproken, en het was pas na het verloren gaan van Franse bezittingen begin 13e eeuw dat de Normandische aristocraten bewust een meer 'Engelse' identiteit begonnen na te streven. Als gevolg van die vermenging van die twee culturen en talen begon de Middelengelse literatuur zich, onder invloed vooral van Franse minstrelen, zangers en dichters, op nieuwe thema's te richten. De (hoofse) liefde die de troubadours in het Zuiden van Frankrijk bezongen verdrong nu in Engeland de zwaarmoedige literatuur van de krijger.

Middelengelse literatuur

Zie ook Middelengels

De term Middelengelse literatuur verwijst naar de literatuur geschreven in een vorm van de Engelse taal in de periode vanaf 1066 (de Normandische verovering) tot ongeveer 1470.

Layamons Brut (ca. 1190 - 1215), ook bekend als De Kroniek van Groot-Brittannië, is een 16.095 regels lang gedicht in het Middelengels van de Engelse priester Layamon. Het vertelt de geschiedenis van Groot-Brittannië en is hiermee de eerste geschiedschrijving in het Engels sedert de Angelsaksische Kroniek.

Omstreeks de tijd dat Layamon zijn Brut schreef, was er ook een groeiende populaire traditie van liederen en ballades ontstaan, een minder 'literaire' tak van Middelengelse literatuur.

Van William Langland (ca. 1332 -. ca. 1386) wordt verondersteld dat hij de schrijver is van het 14e-eeuws Engelse droomvisioen Piers Plowman, een gedicht geïnspireerd op het plattelandsleven dat de Engelse tradities en Franse romance-invloeden samenbrengt.

Zonder meer de belangrijkste schrijver uit deze periode is Geoffrey Chaucer, vooral bekend door zijn Canterbury Tales. Chaucer zou ook meegewerkt hebben aan The Romaunt of the Rose, een gedeeltelijke vertaling in het Middelengels van de Franse allegorie, de Roman de la Rose. Ook zijn vriend John Gower schreef zijn bekendste werk, Confessio Amantis, in het Engels. Wat Chaucer betekende voor de Engelse poëzie, was Juliana van Norwich voor proza. Met haar mystieke teksten over haar openbaringen, The Sixteen Revelations of Divine Love, was zij de eerste belangrijke schrijver van Engels proza.

Schrijvers als Gower, Langland en Chaucer maakten deel uit van de culturele en literaire kring rond Londen, toen de hoofdstad van het koninkrijk Engeland. Dat koninkrijk strekte zich uit over verschillende regio's in Frankrijk en het was ook hoofdzakelijk via Londen dat Europese invloeden Engeland bereikten. De Chancery Standard, een dialect gesproken in de omgeving van Londen werd toen de facto de standaardtaal, niet in het minst door de invoering van de drukpers in Engeland door William Caxton. Behalve in het dominante Londense Engels werden ook teksten in andere 'provinciale' dialecten geschreven, meestal anoniem. Enkele bekende voorbeelden hiervan zijn: Sir Gawain and the Green Knight, Patience, Pearl en Cleanness.

In deze periode ontstonden, vanuit de kerkelijke liturgie, vele religieus-getinte mysteriespelen en mirakelspelen. Een groot aantal daarvan is terug te vinden in bewaard gebleven cycli, die in verschillende Engelse steden werden opgevoerd, zoals onder meer de York-cyclus. Hieruit ontwikkelde zich de meer beschouwende en allegorische moraliteiten.

Enkele andere overgeleverde Middelengelse teksten:

  • The Owl and the Nightingale (ca. 1225), mogelijk geschreven door "Master Nicholas of Guildford" (die ook in het verhaal optreedt), is een gedicht over een debat tussen een ernstige uil en een levenslustige nachtegaal die op een komische wijze elkaars levensopvatting bekritiseren.
  • King Horn (ca. 1225) is de vroegste bekende romance in het Engels, een genre met de typische kenmerken van de Franse hoofse verhalen die zich nu tegen een Engelse achtergrond afspelen.
  • The Book of Margery Kempe, (ca. 1435) wordt beschouwd als de eerste Engelse autobiografie; het werd gedicteerd door een vrouw die niet kon lezen of schrijven.
  • John Lydgate, een bewonderaar van Chaucer, was zelf een enorm productief en getalenteerd dichter en schreef onder meer The Siege of Thebes (1420) in de stijl van zijn grote voorbeeld. Zijn boek over Troye (Troye Book, 1412-1420), is aanzienlijk langer dan Chaucers Troilus and Criseyde.

De laat-15e-eeuwse auteurs Sir Thomas Malory (Le Morte d'Arthur) en de als Poet Laureate gelauwerde satiricus John Skelton kunnen beschouwd worden als belangrijke overgangsfiguren van de Engelse literatuur van de middeleeuwen naar die van de hierna besproken renaissance.

Vroegmoderne Engelse literatuur

Zie Engelse renaissance voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Met vroegmodern omschrijven we de periode in de ontwikkeling van de Engelse taal vanaf ongeveer het einde van de Middelengelse periode tot 1650. De eerste editie van de King James Bible valt hierin, alsook de werken van William Shakespeare. In de vroegmoderne periode werd een begin gemaakt met de standaardisatie van het Engels, die samenviel met de "Grote klinkerverschuiving waarbij de klinkers uit het Middelengels voortaan anders werden uitgesproken. Dit vroegmoderne Engels levert voor moderne sprekers van het Engels niet veel problemen op omdat het niet zo veel verschilt van het huidige Engels. Het is wel zo dat de spelling en de grammatica op een aantal punten afwijkt, en heel wat woorden mettertijd een andere betekenis kregen.

Periodisering vanaf vroegmodern Engels

Tudor-literatuur (1485-1603)

Christopher Marlowe

Deze periode valt samen met de heerschappij van de Tudordynastie vanaf hun eerste koning Hendrik VII (1457–1509) tot de culturele hoogbloei onder Elizabeth I (1558– 1603). Als alternatieve benaming wordt ook wel over Engelse renaissance gesproken.

Vooral onder koningin Elizabeth I kende Engeland een ongekende bloei van de literatuur, in het bijzonder op gebied van het drama. De Italiaanse renaissance had het oude Griekse en Romeinse theater herontdekt, wat een enorme stimulans betekende voor de ontwikkeling van nieuw eigentijds drama, dat hiermee uit het spoor trad van de middeleeuwse mysterie- en mirakelspelen. De Italianen lieten zich vooral inspireren door Seneca en Plautus, maar schuwden niet om hun drama's met meer spektakel en bloedvergieten te kruiden dan Seneca's ethiek het voorschreef. De Engelse toneelschrijvers waren geïntrigeerd door het Italiaanse model, geïntroduceerd in Londen door een groep Italiaanse acteurs. Giovanni Florio's invloed vernoemen we hier in het bijzonder, doordat hij de Italiaanse taal en cultuur naar Engeland bracht. Het valt ook niet te ontkennen dat het tijdperk van koningin Elizabeth I zeer gewelddadig was, zodat de Italiaanse plots met politieke moorden, belichaamd door Niccolò Machiavelli's werk, gretig gesmaakt werden door de Engelse toeschouwers. Het ten tonele voeren van dit soort geweld was waarschijnlijk ook een vorm van catharsis voor wie er naar keek. Als voorbeeld noemen we The Spanish Tragedy van Thomas Kyd, die meteen de aanzet gaf voor een nieuw genre: de wraaktragedie (revenge tragedy of revenge play) waarin het motief van wraak en bloedige vergelding de Engelse harten sneller deed slaan.

Andere belangrijke figuren in het Elizabethaans theater zijn Thomas Dekker en Christopher Marlowe. Was Christopher Marlowe (1564-1593) niet op 29-jarige leeftijd doodgestoken, zegt Anthony Burgess, dan zou hij Shakespeare mogelijk hebben kunnen evenaren.[2] Marlowe werd op een paar weken na ongeveer gelijk met Shakespeare geboren en moet hem goed gekend hebben. Marlowe's onderwerpen waren echter verschillend. Hij richtte zich meer op de tragiek van de renaissancemens, op de nieuwe wetenschappen en Germaanse mythen, zoals die over de wetenschapper en magiër Doctor Faustus.

De belangrijkste dichters uit deze periode zijn Edmund Spenser en Sir Philip Sidney. En natuurlijk mogen we koningin Elizabeth I niet vergeten, die zelf gelegenheidsgedichten schreef zoals On Monsieur’s Departure. Dichters die wat in de schaduw van Shakespeare werkten, maar niettemin belangrijk waren, zijn Francis Beaumont en John Fletcher die met grote waarschijnlijkheid Shakespeare hebben geholpen bij het schrijven van sommige van zijn drama's.

William Shakespeare (1564-1616)

Zie William Shakespeare voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Voortbouwend op vroege Elizabethaanse drama's zoals Gorboduc van Thomas Sackville en Thomas Norton,[3] en The Spanish Tragedy van Kyd - dat het materiaal leverde voor Hamlet - rijst de figuur op van Shakespeare als dichter en toneelschrijver. Hij ontbeerde de universitaire opvoeding die andere tijdgenoten van hem wel hadden genoten, maar dat belette hem niet om zijn talent te ontplooien. Hij schreef gemiddeld twee toneelstukken per jaar en dit gedurende 20 jaar, eerst komedies en historiestukken, daarna tragedies en ten slotte romances. Zijn tragedies kenden veel succes, maar het zijn vooral de stukken die hij op rijpere leeftijd schreef die hem eeuwige literaire roem bezorgden: Hamlet, Romeo and Juliet, Othello, King Lear, Macbeth, Antony and Cleopatra en The Tempest. Shakespeare populariseerde ook het Engels sonnet dat verschilde van de klassieke Italiaanse sonnetvorm. Bij zijn dood in 1616 was slechts de helft van zijn stukken gedrukt. Het ging om 19 quarto's, piraatversies die vaak van bedenkelijke kwaliteit waren. Ongetwijfeld geprikkeld door deze gang van zaken besloten twee van zijn collega-acteurs in 1623 een verzameleditie uit te brengen met 36 van zijn toneelstukken. Deze uitgave, die de titel Comedies, Histories and Tragedies draagt, is gekend als de First Folio. Zonder dit initiatief zouden meesterwerken zoals Macbeth en The Tempest verloren zijn gegaan.

De 17e eeuw (1603-1674)

Na Shakespeares dood werd de dichter en toneelschrijver Ben Jonson de leidende literaire figuur. Jonson is een meesterlijke stilist en briljante satireschrijver. Navolgers van Jonsons stijl zijn onder meer Beaumont en Fletcher, die de knappe komedie The Knight of the Burning Pestle schreef.
Het revenge play - geïntroduceerd door Thomas Kyd en John Webster - bleef ook in deze periode heel populair. Ook George Chapman oogstte succes met zijn subtiele drama's met wraakmotief. De King James Bible die in 1611 verscheen, zou bekend blijven als een van de grootste literaire meesterwerken in het Engels. Behalve Shakespeare, die de vroege 17e eeuw domineerde, waren de belangrijkste dichters uit deze periode John Donne en andere metaphysical poets.

John Donne

Midden 17e eeuw, onder koning Karel I, was Engeland verscheurd door een burgeroorlog. Als gevolg daarvan kende het schrijven van politieke pamfletten door sympathisanten van beide partijen (koningsgezinden tegenover aanhangers van Oliver Cromwell) een grote bloei. Leviathan van Thomas Hobbes werd een van de belangrijkste werken van de Britse politieke filosofie. In dezelfde periode verschenen heel wat nieuwe boeken en werd er ook een begin gemaakt met voorlopers van het Britse dagblad. Journalisten als Henry Muddiman, Marchamont Needham en John Birkenhead gaven hierin de standpunten van de strijdende partijen weer. Auteurs van dergelijke werken werden echter vaak vervolgd en gearresteerd, zodat de drukpersen noodgedwongen ondergronds gingen. John Milton wierp zich met zijn schitterend politiek pamflet Areopagitica op als verdediger van de persvrijheid. Aan het begin van die burgeroorlog (1642) werden alle theaters gesloten, om pas een generatie later in 1660 terug open te gaan in de veranderde samenleving van de Engelse restauratie. Tijdens de burgeroorlog schreven de cavalier poets, een groep dichters die het regime van koning Karel I steunden, een lichtere vorm van poëzie over seculiere onderwerpen. De bekendsten onder hen waren Ben Jonson, Robert Herrick, Richard Lovelace, Thomas Carew, en John Suckling. Andrew Marvell maakte enkele van de meest opmerkelijke gedichten van de 17e eeuw, zoals bijvoorbeeld To his coy mistress ('Aan zijn bedeesde geliefde') waarin hij sterfelijkheid als argument gebruikt om een meisje te overhalen haar maagdelijkheid op te geven.

Restauratie en 18e eeuw (1660-1780)

Zie ook Restauratie (Engeland)
John Milton

De literatuur geschreven tijdens de periode van de Restauratie correspondeert met de laatste jaren van het regime van de Stuarts in Engeland, Schotland, Wales en Ierland. In het algemeen kunnen we zeggen dat het gaat om een vrij homogeen geheel van teksten en stijlen als reactie tegen of verdediging van de terugkeer van het koningschap onder Karel II. Bekend uit deze periode zijn onder meer de komedies van John Dryden, William Wycherley en George Etherege over het leven aan het hof. John Dryden, die Cromwells dood nog had bezongen in heroïsche stanza's (1659), evoceerde in zijn gedicht Astrae Redux de terugkeer van de koning per schip. Ook bij Edmund Waller, die voordien Cromwell prees, zien we iets gelijkaardigs. Karel II's terugkeer bracht heel wat dichterlijke pennen in beweging. In deze periode verscheen ook John Miltons epische gedicht Paradise Lost (1667).

Jonathan Swift publiceerde zijn klassiek geworden Gulliver's Travels in 1726. Proza tijdens de Restauratie werd gedomineerd door christelijke schrijvers, er werd echter ook een begin gemaakt met twee nieuwe genres die latere periodes zouden gaan domineren: fictie en journalistiek.[4] Het begin van de Engelse roman valt moeilijk precies te bepalen. Hoe dan ook verschenen heel wat langere fictieverhalen en fictieve biografieën die zich duidelijk onderscheidden van andere vormen. Uit Frankrijk en Spanje kwam de populaire romance [5] overgewaaid naar Engeland. Veelal beschouwd als een "vrouwelijke" vorm, werd het lezen van romances door vrouwen zelfs als een zonde veroordeeld. Een van de belangrijkste figuren van het genre is ongetwijfeld Aphra Behn. Zij was niet alleen de eerste vrouwelijke romanschrijver, maar ze slaagde er als een van de eersten ook in om van het schrijven haar beroep te maken.

Lijst van andere belangrijke literaire figuren uit deze periode:Samuel Pepys, Samuel Butler, Daniel Defoe, John Bunyan, Alexander Pope ...

Romantische periode (1780-1830)

Zie ook Romantiek

De schrijvers uit de laatste jaren van 18e eeuw en de eerste decennia van de 19e eeuw noemden zichzelf geen "romantici". Het is pas veel later dat August Wilhelm von Schlegel in zijn lezingen te Wenen in 1808-1809 onderscheid zou maken tussen een aantal schrijvers uit de romantische beweging en hun classicistische opvolgers. De superioriteit van natuur en gevoel boven beschaving was in zekere zin al verkondigd door Jean Jacques Rousseau en zijn boodschap werd door de meeste Europese dichters opgepikt. De eersten in Engeland waren de Lake Poets, een groepje bevriende dichters waaronder William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge. De tweede generatie Romantische dichters omvatte Lord Byron, Percy Bysshe Shelley, Mary Shelley en John Keats. In deze periode schreef Jane Austen haar roman Pride and Predudice (1813) en ook William Blake wordt met zijn wat apart visionair werk gewoonlijk tot de Engelse Romantiek gerekend. Andere belangrijke figuren waren Sir Walter Scott en de dichters Thomas Moore en Thomas Lovell Beddoes. Een genre dat in de romantische periode veel succes kende was de gothic novel, zoals bijvoorbeeld Mary Shelley's Frankenstein.

Hoogvictoriaanse literatuur (1830-1880)

Zie ook Victoriaanse literatuur

Het 'Victoriaans tijdperk' wordt al eens gebruikt om er de hele 19e eeuw mee aan te duiden. Voor Groot-Brittannië was het een periode van economische expansie en snelle veranderingen. Groot-Brittannië was een der eerste landen ter wereld waar de industrialisatie de maatschappij grondig veranderde. Gedurende de tijd dat koningin Victoria regeerde, zowat zestig jaar, werd de uitvinding van de stoomenergie toegepast op spoorwegen en scheepvaart, drukpersen en landbouwwerktuigen. Het optimisme over de technologische vernieuwingen had echter ook een schaduwzijde, want er heerste ook veel sociale onrust en de 'victoriaanse waarden' stonden in dit tijdperk van verandering onder druk. De nationale successen stonden in schril contrast met de uitbuiting van de lagere arbeidersklasse in het thuisland en die van de overzeese koloniën. De literatuur uit deze periode weerspiegelt deze contrasten en bekommernissen. Zo ontstond bijvoorbeeld de industrial novel, een genre van vroegvictoriaanse literatuur dat de moeilijke omstandigheden van het leven van de stedelijke arbeidersklasse tijdens de Industriële revolutie portretteert. Bekende voorbeelden van deze sociaal bewogen romans zijn Charles Dickens' Hard Times en Elizabeth Gaskells North and South, beide uit 1854.

Rol van tijdschriften en dagbladen
Charles Dickens

De periode 1830-1880 is een bloeitijdperk voor periodiek verschijnende bladen. Wilkie Collins (uitgever van Dickens' Household Words), merkte op dat hij in Het tijdperk van de dagbladen leefde. De dagbladen kregen een ongekende populariteit en wogen sterk door in de publieke opinievorming. De pers was een macht geworden om rekening mee te houden. Het gevolg was ook dat de zogenaamd lagere klassen gemakkelijker toegang kregen tot kennis die voorheen voorbehouden leek aan de rijkere bevolking. Weekbladen, dagbladen, maandbladen en goedkope romannetjes kenden een enorm succes en werden in grote oplagen verkocht. Bovendien was drukken door de modernere techniek veel goedkoper en sneller geworden. Charles Dickens speelde handig in op deze trend en liet sommige van zijn boeken als een serie verschijnen in zijn eigen tijdschriften.[6] Het tijdschrift The Cornhill publiceerde ook Charlotte Brontës (onafgewerkte) roman Emma. Andere schrijvers die werden aangetrokken door dit medium waren onder meer Anthony Trollope, Elizabeth Gaskell, George Eliot en George Meredith. Dickens grootste rivaal was mogelijk William Makepeace Thackeray (1811-1863), die echter moest wachten op het succes van zijn roman Vanity Fair (1847) om soortgelijke erkenning te krijgen.

De roman als dominante literaire vorm
Bestand:Charlotte Bronte coloured drawing.png
Charlotte Brontë; kleurprent

Het was tijdens de victoriaanse periode dat de roman het voortouw nam in de Engelse literatuur. De schrijvers richtten zich nu niet meer uitsluitend op de aristocratie maar vooral op de nieuwe klasse enthousiaste lezers uit de burgerij. Qua thematiek kregen de situatie op het platteland en de veranderende sociale en economische omstandigheden meer aandacht in de romans van Thomas Hardy, Elizabeth Gaskell en anderen. Victoriaanse romans waren vaak geïdealiseerde portretten van moeilijke levens, waarin hard werken, doorzettingsvermogen, liefde en geluk uiteindelijk de bovenhand halen; deugd werd beloond en onrechtvaardigheid werd gestraft. Vooral vroegvictoriaanse romans bevatten meestal een morele boodschap. Bekende romans uit deze periode zijn de emotioneel geladen boeken van de gezusters Brontë, het satirische Vanity Fair van William Makepeace Thackeray, de realistische verhalen van George Eliot, en Anthony Trollopes rake portretten van landeigenaars en beter gestelden. De populairste auteur van die periode was echter Charles Dickens. Zijn romans zoals The Pickwick Papers (1836) en Oliver Twist (1837-1839) verschenen aanvankelijk als feuilleton in een tijdschrift. Hij is vaak geprezen om zijn realisme, zijn beheersing van het proza​​, en om de onvergetelijke personages die hij schiep. Anderen, zoals Henry James en Virginia Woolf, bekritiseerden de sentimentaliteit en de onwaarschijnlijkheid van zijn verhalen. Hoe dan ook blijft Charles Dickens aan het begin van de 21e eeuw de meest gelezen schrijver uit de victoriaanse periode.

Poëzie

De victoriaanse poëzie tot 1880 is grotendeels postromantiek, met veel aandacht voor het persoonlijke, het subjectieve, emotionele en idealistische. Vaak worden figuren uit de geschiedenis of legenden onderwerp van poëtische behandeling. Leidende dichters van hun generatie waren onder meer Alfred Tennyson (die Wordsworth als Poet Laureate opvolgde in 1850), Robert Browning en zijn vrouw Elizabeth Barrett Browning, Matthew Arnold, die zijn werk opvatte als een soort intellectuele autobiografie, de Prerafaëlitische kunstenaar en dichter Dante Gabriel Rossetti en zijn zuster Christina Rossetti (die mystieke gedichten schreef) en de door schandalen omgeven estheet en hedonist Algernon Charles Swinburne. Gerard Hopkins' religieus geïnspireerde poëzie stond vanwege de intensiteit en originaliteit op een bijzonder hoog niveau, maar kreeg pas veel later erkenning als evenwaardig aan die van de toen veel bekendere Tennyson of Browning.

Laatvictoriaanse tot moderne literatuur (1880-1930)

Fin de siècle en de periode tot 1914

Met de dood van Dickens kwam het Victoriaans tijdperk in de Engelse literatuur stilaan tot een eind. De uitdrukking fin de siècle omschrijft een algemeen gevoel dat er er een verandering op til was bij het naderen van de nieuwe eeuw. [7] Zowel poëzie als proza speelde in op dit fin de siècle-gevoel en bood een wereld van verbeelding aan, een vlucht uit de realiteit.

Een werk dat van grote invloed zou blijken op kunstenaars en schrijvers uit deze periode is Walter Paters Studies in the History of the Renaissance. In de epiloog van dit werk maakte hij duidelijk dat zijn opvattingen als historisch relativist en scepticus lijnrecht ingingen tegen de zekerheden van het Victoriaans tijdperk. Vooral in de kunst vond hij verfijnde sensaties, vluchtige ogenblikken van extase weer, het enige dat volgens hem waard was om in een mensenleven na te streven. Zijn toentertijd eerder subversieve overtuigingen maakte hem de veelgelezen inspirator van esthetische schrijvers en dichters. Oscar Wilde citeert hem als belangrijke invloed, en ook Gerard Manley Hopkins (die hem als docent had) spreekt vol respect over hem. Sommigen zien Hopkins' lyrische gevoelens tegenover God en de natuur als verwant met Paters overtuiging om elk moment intensief te beleven. Nog meer representatief voor de esthetische benadering van het leven, zoals geformuleerd door Pater, was het werk van de jonge William Butler Yeats. In de jaren 1890 maakte hij deel uit van een groep jonge dichters in Londen die zichzelf de Rhymers' Club noemden, en die in hun poëzie het vluchtige moment nastreefden waar Pater het over had. Ook de gedichten van A. E. Housman, zoals de bundel A Shropshire Lad (1896), vertolkten dit fin de siècle-gevoel.

De twee opmerkelijkste Ierse tijdgenoten van Yeats waren Oscar Wilde (1854-1900) en George Bernard Shaw (1856-1950), de meesters van de geestige paradox. Samen leverden ze een aanzienlijke bijdrage aan het Engelse drama.

Henry James (1843-1916), was een van die andere buiten Engeland geboren 'outsiders' die een grote invloed hadden op de Engelstalige literatuur uit deze periode. Hij schreef heel andere romans die de gewone wereld met gewone mensen als onderwerp hadden. James focust zich in zijn romans op de avonturen van Amerikanen in Europa en vice versa zoals in The Europeans (1878), waarbij hij deze confrontatie voorstelt als een botsing tussen Europese ervaring en Amerikaanse onschuld, bijvoorbeeld in The Portrait of a Lady (1881). Andere outsiders waren de in de Oekraïne geboren Joseph Conrad (Heart of Darkness, 1889), en de uit India afkomstige Rudyard Kipling (The Jungle Book, 1894).

In de populaire literatuur kenden vooral avonturenromans, griezelromans en detectiveverhalen veel succes. Robert Louis Stevenson wierp zich op als verdediger van fictieve romans die hij superieur achtte tegenover de realistische romans die 'het ware leven' trachten te vatten. Hij schreef meesterlijke avonturenromans zoals Treasure island (1883) en The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde (1886). In de periode vanaf 1880 tot 1907 (met een laatste zaak in 1914) schreef Arthur Conan Doyle vier romans, maar hij werd vooral bekend door de reeks van 56 korte verhalen met speurneus Sherlock Holmes in de hoofdrol. Het grootste deel ervan laat hij vertellen door Holmes' medewerker en biograaf, dr. John H. Watson.

Andere belangrijke literaire figuren uit deze periode zijn onder meer Thomas Hardy (Tess of the d'Urbervilles, 1891), Arnold Bennett (Old Wives' Tale, 1908), H.G. Wells (The War of the Worlds, 1898).

Moderne literatuur na WO I

Zie ook Modernisme

De beweging die nu bekendstaat onder de naam Engels literair modernisme ontstond uit een gevoel van onvrede met het victoriaanse conservatisme, dat objectieve waarheid en zekerheid claimde. Dat modernisme werd vooral beïnvloed door de ideeën van de Romantiek, de politieke geschriften van Karl Marx en de psychoanalytische theorie van het onbewuste van Sigmund Freud. Eveneens belangrijke invloeden voor modernistische schrijvers waren het impressionisme, en later het kubisme.

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bracht dramatische veranderingen teweeg in het leven en denken van de mensen uit die tijd, en dat liet ook zijn sporen na in de Engelse literatuur. Vooral in de poëzie, geschreven door jonge mannen aan het front, is dat duidelijk: Rupert Brooke (1887-1915) was zo een van de "war poets". Hij stierf in de lente van 1915, maar kende postuum veel succes met zijn bundel sonnetten "1914". Ook Wilfred Owen (1893-1918) werd als jonge officier gedood aan het front, een week voor wapenstilstand, en de gesneuvelde joodse soldaat Isaac Rosenberg (1890-1918) kreeg pas na zijn dood waardering voor de oorlogsgedichten die hij had geschreven.

"If I should die, think only this of me: That there's some corner of a foreign field That is for ever England" (Geschreven door Rupert Brooke, kort voor zijn dood in 1915) [8]

De jaren tussen 1910 en 1930 vormen een van de rijkste periodes in de Engelse literatuur, te vergelijken met het einde van de 16e eeuw of het begin van de 19e eeuw. De meest radicale continentale modernistische school was die van Filippo Marinetti, die Londen vaak bezocht en lezingen gaf over zijn ideeën. Hij wilde een radicale breuk met het verleden, zowel in beeldende kunst en muziek als in poëzie. Zo ver gingen de Engelse schrijvers niet, maar ze toonden zeker interesse in de futuristische theorie en praktijk. Getuige daarvan is het werk van Ezra Pound [9], Wyndham Lewis en D.H. Lawrence. De in Europa verblijvende Amerikaan Ezra Pound was van grote invloed op het stimuleren van vernieuwende schrijvers zoals James Joyce en T.S. Eliot. In deze periode schreef ook Virginia Woolf die in haar werk voluit experimenteerde met taal en structuur. In sommige van haar romans neemt ze afstand van plot en structuur en maakt ze gebruik van de stream of consciousness-techniek om de psychologische aspecten van haar personages te benadrukken. Een voorbeeld van deze techniek is haar korte verhaal The Mark on the Wall, dat samengesteld is uit een schijnbaar willekeurige reeks van herinneringen en impressies. Virginia Woolfs bekendste en succesrijkste roman is To the Lighthouse uit 1927.

Er bestond ook, zeker sinds de tijd van Dickens en Thackeray, een traditie van lichte, komische literatuur die hoofdzakelijk in tijdschriften verscheen. In de late negentiende en vroege twintigste eeuw werd de komische roman (comic novel) populair. Jerome K. Jeromes Three Men in a Boat uit 1889 is nu een klassieker in het genre. P.G. Wodehouse richtte met hilarische, maar ingetogen (tongue in cheek) geschreven boeken als My Man Jeeves uit 1919 zijn komisch talent op de Engelse upper-class met zijn maniertjes en gevoeligheden. Wodehouse was tevens een meesterlijk verteller en taalvirtuoos.

Andere bekende schrijvers van deze periode zijn W.H. Auden, Dylan Thomas, R.S. Thomas en Graham Greene.

20e-eeuwse literatuur na WO II

De Tweede Wereldoorlog had een grote impact op de hele maatschappij, en de literatuur van de naoorlogse jaren was getekend door een gevoel van fragmentatie, absurditeit en existentiële zinloosheid. Vaak wordt er verwezen naar het postmodernisme (met hoofdzakelijk Amerikaanse auteurs) om de houding en creatieve productie van na WO II, gekenmerkt door diversiteit en eclecticisme in alle kunstvormen, te beschrijven. Het belangrijkste thema van de literatuur blijft de menselijke conditie, met name de machteloosheid en de eenzaamheid van individu, verantwoordelijk voor zijn eigen lot. Een individu dat worstelt met zijn seksuele, nationale, raciale, spirituele en intellectuele identiteit, want helden zijn er niet meer.

Poëzie

Onder de meest toonaangevende dichters vanaf het midden van de 20e eeuw rekenen we de traditionalist John Betjeman, Philip Larkin, Ted Hughes en de Noord-Ierse katholiek Seamus Heaney. Philip Larkin (1922-1985) vestigde zijn reputatie als een van de beste Engelse dichters van de 20e eeuw met de verzamelbundel The Less Deceived (1955). Ted Hughes' interesse in dieren blijkt uit The Hawk in the Rain, met gedichten over vogels en vissen. Later werd zijn poëzie rustiger en somberder van toon. Hij was de echtgenoot van Sylvia Plath, die zelfmoord pleegde in 1963. Sommigen verweten Hughes zelf verantwoordelijk te zijn voor haar dood en beriepen zich daarbij op haar intense, vaderhatende gedicht Daddy. Een andere grote naam uit deze periode is de uit Noord-Ierland afkomstige dichter Seamus Heaney, aan wie in 1997 de Nobelprijs voor literatuur werd toegewezen. Anthologieën met belangrijke Britse dichters nemen vaak ook poëzie op van Geoffrey Hill (Mercian Hymns, 1971), Tony Harrison (The School of Eloquence, 1978), Elizabeth Jennings (Collected Poems, 1967.) en D.J. Enright (The Laughing Hyena and Other Poems, 1953).

Fictie

Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal gepubliceerde romans aanzienlijk toe, en tegelijkertijd was er een enorme variatie in thematiek. In de twintiger jaren was er sprake geweest van een intellectualisering van de literatuur, onder invloed van schrijvers als T.S. Eliot, James Joyce en Virgina Woolf. Er werd onderscheid gemaakt tussen 'ernstige boeken' en populaire romans. Hedendaagse romanschrijvers laten nu echter de stem horen van alle sociale klassen, de stemmen van vrouwen, raciale en andere minderheden, en marginalen. Zo ontstonden verscheidene subgenres van romans die bestsellers werden, zoals magisch realistische romans, romans over academische, burger- en werkmansmilieus, vrouwenromans en realistische romans.

De werken van romanschrijver en essayist George Orwell worden beschouwd als belangrijke sociale en politieke commentaren van de 20e eeuw. Bekende romans van hem zijn Nineteen Eighty-Four en Animal Farm. Andere belangrijke romanschrijvers uit deze periode zijn de satiricus Evelyn Waugh, Henry Green, Anthony Powell, William Golding, Anthony Burgess, Kingsley Amis, V. S. Naipaul, Graham Greene en Iris Murdoch. Daarnaast verschijnen elk jaar talrijke romances, thrillers en historische romans. Zo oogstte Ian Fleming in het thrillergenre veel succes met zijn twaalf James Bond- avonturen. Het detectiveverhaal lijkt net als het spionageverhaal aan prestige te winnen en stilaan te worden erkend als belangrijke bijdrage aan de literatuur. Zo hebben bijvoorbeeld Agatha Christie's verhalen over de rechercheurs Hercule Poirot en Miss Marple haar de titel 'koningin van de misdaad' bezorgd als een van de belangrijkste en meest innovatieve schrijvers van het detectivegenre.

Het aanbod Engelse romans is zoals gezegd enorm. In 1960 werden er bijvoorbeeld al meer dan 30.000 nieuwe romans gepubliceerd. [10] Anthologieën over toonaangevende naoorlogse Britse romanschrijvers nemen, behalve van de al genoemde auteurs, vaak ook werk op van de volgende romanciers: Rebecca West, Jean Rhys, Arthur Koestler, Malcolm Lowry, Lawrence Durrell, Barbara Pym, Angus Wilson, Anthony Burgess, Olivia Manning, Muriel Spark, Joyce Cary, Doris Lessing, Paul Scott, Bryan Moore, Kingsley Amis, John Fowles, Malcolm Bradbury, David Lodge, A.S. Byatt, W. G. Sebald.

Een enorm bloeiende tak van de literatuur is de jeugdliteratuur, die sinds het begin van de twintigste eeuw met de Winnie the Pooh-verhalen van A.A. Milne een enorme vlucht heeft genomen. Enid Blyton (van 'De Vijf') werd een van de populairste schrijvers van kinderboeken en Roald Dahl veroorzaakte een kleine revolutie in het genre door in boeken als The Twits ( 1980) en George's Marvellous Medicine (1981) te tonen dat kinderen ook scherpe, gruwelijke kantjes konden hebben. J. R. R. Tolkien schiep zijn eigen mythologisch universum met boeken als The Lord of The Rings (1954-1955) en J. K. Rowlings Harry Potter-fantasyreeks werd in onze tijd een onvergelijkbaar kassucces.

Toneel

Tot de jaren 50 werden in het theater toneelstukken in standaard Engels opgevoerd, bedoeld voor een publiek uit de middenklasse. Weinig stukken draaiden eigenlijk rond sociale of andere problemen. Stilaan onderging de taal op het toneel een verandering, en er werd nu afgeweken van gestileerde en verheven taal zoals bijvoorbeeld in stukken van Oscar Wilde en T.S Eliot te beleven was. Het dialect deed zijn intrede op het toneel. Samuel Beckett en Harold Pinter beeldden gangsters, prostituees en werklozen uit en schuwden niet om de taal natuurlijker te laten overkomen door stiltes, aarzelingen en herhalingen in te lassen die eigen waren aan een 'normale' conversatie. De taal werd bewust onopgesmukt en 'alledaags' zodat de personages en hun sociale problematiek veel geloofwaardiger overkwamen.

Bij de toneelschrijvers werden de 'room plays' uit de naoorlogse jaren uitgedaagd door 'The Angry Young Men', zoals in het iconisch toneelstuk 'Look Back in Anger' van John Osborne. Eveneens uit de jaren 1950 dateert het sombere, absurdistische 'Waiting for Godot' van de Ierse toneelschrijver Samuel Beckett, wiens stuk een grote invloed zou uitoefenen op het Britse drama. De dramatische kunst van het absurdisme beïnvloedde diepgaand het werk van latere toneelschrijvers in de laatste decaden van de 20ste eeuw. Zo worden Harold Pinters stukken vaak gekarakteriseerd door dreiging of claustrofobie. Ook in Tom Stoppards stukken is deze invloed aantoonbaar, maar zijn werk is evenzeer gekenmerkt door geestigheid en een brede interesse in intellectuele kwesties die hij in heel wat stukken op het voorplan schuift.

Zie ook

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

rel=nofollow
rel=nofollow
 
rel=nofollow