Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Brief van Jeremia: verschil tussen versies
(navigatie +weblinks) |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 7: | Regel 7: | ||
== Inhoud == | == Inhoud == | ||
Het traktaat werd opgesteld als [[pseudoepigraaf]] bij het boek [[Jeremia]] en geeft zich in de inleiding te kennen als een aanwijzing van deze [[ | Het traktaat werd opgesteld als [[pseudoepigraaf]] bij het boek [[Jeremia]] en geeft zich in de inleiding te kennen als een aanwijzing van deze [[profeet]] aan de in [[Babylonische ballingschap]] levende Joden. Daarmee lijkt het de correspondentie uit {{Bijbel|Jeremia|29}} af te sluiten. | ||
Wegens hun zonden voerde God de Joden naar Babylon, waar ze voor een lange tijd, tot zeven generaties ({{Bijbel|Brief van Jeremia|2}}) moesten blijven. | Wegens hun zonden voerde God de Joden naar Babylon, waar ze voor een lange tijd, tot zeven generaties ({{Bijbel|Brief van Jeremia|2}}) moesten blijven. | ||
Daar zouden ze „goden van zilver, goud en hout zien, die op de schouders worden rondgedragen en bij de volken daar ontzag wekken.” Ze mochten zich hierdoor niet laten beïnvloeden, maar het gebod gehoorzamen:({{Bijbel|Brief van Jeremia|5-6}}): | Daar zouden ze „goden van zilver, goud en hout zien, die op de schouders worden rondgedragen en bij de volken daar ontzag wekken.” Ze mochten zich hierdoor niet laten beïnvloeden, maar het gebod gehoorzamen: ({{Bijbel|Brief van Jeremia|5-6}}): | ||
:{{nr|5}}''wanneer je voor en achter die goden een menigte in aanbidding ziet. Zeg dan bij jezelf: Alleen u verdient aanbidding, Heer!'' {{nr|6}}''Want mijn engel is bij jullie en hij laat je niet vrijuit gaan.'' | :{{nr|5}}''wanneer je voor en achter die goden een menigte in aanbidding ziet. Zeg dan bij jezelf: Alleen u verdient aanbidding, Heer!'' {{nr|6}}''Want mijn engel is bij jullie en hij laat je niet vrijuit gaan.'' | ||
Het volgende hoofddeel waarschuwt de gedeporteerden, of in werkelijkheid hun afstammelingen die reeds 400 jaar in de Babylonische [[diaspora]]gemeente leefden, voor de glanzende, en uiterlijk superieur lijkende | Het volgende hoofddeel waarschuwt de gedeporteerden, of in werkelijkheid hun afstammelingen die reeds 400 jaar in de Babylonische [[diaspora]]gemeente leefden, voor de glanzende, en uiterlijk superieur lijkende vreemde godheden van de Babylonische religie. In tien paragrafen die onderling door trefwoorden verbonden zijn, gebruikt de auteur [[sarcasme|sarcastische]] [[polemiek]] tegen de Babylonische goden. Hij spot ermee als onwerkzame goden die niet kunnen helpen. Hij roept herhaaldelijk op deze goden niet te vrezen en geen geloof te schenken aan hun goddelijkheid. Er wordt uitvoerig geargumenteerd dat al deze goden slechts machteloze en vergankelijke werken van mensen zijn, en dat ze, omdat ze niet bestaan, schade noch nut kunnen brengen. De brief sluit af met een soort moraal ({{Bijbel|Brief van Jeremia|68-72}}): | ||
:{{nr|68}}''Ons blijkt dus helemaal nergens uit dat het goden zijn; heb er dan ook geen ontzag voor.'' {{nr|69}}''Zoals een vogelverschrikker in een komkommerveld niets beschermt, zo is het met hun goden van hout, zilver en goud.'' {{nr|70}}''En zo lijken hun houten, vergulde en verzilverde goden ook op een doornstruik in een boomgaard waarop een vogel gaat zitten, of op een lijk dat in het donker ligt.'' {{nr|71}}''Uit het wegrotten van de purperen stoffen en het marmer waarmee ze bekleed zijn, kun je wel afleiden dat het geen goden zijn. En dan zijn ze zelf aan de beurt om te vergaan, tot grote schande van het land.'' {{nr|72}}''Daarom is het beter geen afgodsbeelden te hebben en een rechtvaardig mens te zijn, want dan sta je niet bloot aan spot en hoon.'' | :{{nr|68}}''Ons blijkt dus helemaal nergens uit dat het goden zijn; heb er dan ook geen ontzag voor.'' {{nr|69}}''Zoals een vogelverschrikker in een komkommerveld niets beschermt, zo is het met hun goden van hout, zilver en goud.'' {{nr|70}}''En zo lijken hun houten, vergulde en verzilverde goden ook op een doornstruik in een boomgaard waarop een vogel gaat zitten, of op een lijk dat in het donker ligt.'' {{nr|71}}''Uit het wegrotten van de purperen stoffen en het marmer waarmee ze bekleed zijn, kun je wel afleiden dat het geen goden zijn. En dan zijn ze zelf aan de beurt om te vergaan, tot grote schande van het land.'' {{nr|72}}''Daarom is het beter geen afgodsbeelden te hebben en een rechtvaardig mens te zijn, want dan sta je niet bloot aan spot en hoon.'' | ||
Zo actualiseert hij het Bijbelse verbod op beeldenaanbidding tegen de toen acute uitdaging door het [[hellenisme]] met zijn cultureel [[pluralisme]] en [[ | Zo actualiseert hij het Bijbelse verbod op beeldenaanbidding tegen de toen acute uitdaging door het [[hellenisme]] met zijn cultureel [[pluralisme]] en [[syncretisme]]. Qua taalgebruik en inhoudelijk sluit hij hiermee aan bij de Bijbelse afgodenpolemiek, zoals deze werd geformuleerd in {{Bijbel|Jesaja|44|9-20}}, {{Bijbel|Jes|46|5}},– en {{Bijbel|Jeremia|10|1-16}}, maar ook in de [[Psalm]]en, {{Bijbel|Ps|115|4-8}} en {{Bijbel|Ps|135|15-18}}. Deze polemiek heeft verdere joodse geschriften zoals de [[brief van Aristeas]], het [[Boek der Jubileeën]], en enkele auteurs van het [[Nieuwe Testament]] beïnvloed. Teksten zoals {{Bijbel|Romeinen|1-3}}, {{Bijbel|1 Thessalonicenzen|1|9}}, {{Bijbel|1 Johannes|5|21}} en {{Bijbel|Handelingen|14|15}} lijken aan te duiden dat de eerste christenen de ’brief van Jeremia’ kenden. | ||
== Literatuur == | == Literatuur == |
Versie van 5 jul 2012 16:18
De brief van Jeremia is een in het Grieks overgeleverd, oorspronkelijk op zich staand geschrift uit het Palestijnse jodendom. Het oudste fragment ervan (7Q2) stamt uit de eerste eeuw voor Christus, en werd ontdekt tussen de Dode-Zeerollen (Qumran).
Plaats in de Bijbelcanon
In de Griekse Septuaginta volgde de brief op de Klaagliederen van Jeremia. In de Latijnse Vulgaat werd het als zesde hoofdstuk van het ongeveer 100 jaar later ontstane boek Baruch ingevoegd, waar het geen formele of inhoudelijk verband mee heeft.
Het werd nooit opgenomen in de Hebreeuwse Hebreeuwse Bijbel, de Tenach.
Inhoud
Het traktaat werd opgesteld als pseudoepigraaf bij het boek Jeremia en geeft zich in de inleiding te kennen als een aanwijzing van deze profeet aan de in Babylonische ballingschap levende Joden. Daarmee lijkt het de correspondentie uit Jeremia 29 af te sluiten.
Wegens hun zonden voerde God de Joden naar Babylon, waar ze voor een lange tijd, tot zeven generaties (Brief van Jeremia 2) moesten blijven.
Daar zouden ze „goden van zilver, goud en hout zien, die op de schouders worden rondgedragen en bij de volken daar ontzag wekken.” Ze mochten zich hierdoor niet laten beïnvloeden, maar het gebod gehoorzamen: (Brief van Jeremia 5-6):
- 5 wanneer je voor en achter die goden een menigte in aanbidding ziet. Zeg dan bij jezelf: Alleen u verdient aanbidding, Heer! 6 Want mijn engel is bij jullie en hij laat je niet vrijuit gaan.
Het volgende hoofddeel waarschuwt de gedeporteerden, of in werkelijkheid hun afstammelingen die reeds 400 jaar in de Babylonische diasporagemeente leefden, voor de glanzende, en uiterlijk superieur lijkende vreemde godheden van de Babylonische religie. In tien paragrafen die onderling door trefwoorden verbonden zijn, gebruikt de auteur sarcastische polemiek tegen de Babylonische goden. Hij spot ermee als onwerkzame goden die niet kunnen helpen. Hij roept herhaaldelijk op deze goden niet te vrezen en geen geloof te schenken aan hun goddelijkheid. Er wordt uitvoerig geargumenteerd dat al deze goden slechts machteloze en vergankelijke werken van mensen zijn, en dat ze, omdat ze niet bestaan, schade noch nut kunnen brengen. De brief sluit af met een soort moraal (Brief van Jeremia 68-72):
- 68 Ons blijkt dus helemaal nergens uit dat het goden zijn; heb er dan ook geen ontzag voor. 69 Zoals een vogelverschrikker in een komkommerveld niets beschermt, zo is het met hun goden van hout, zilver en goud. 70 En zo lijken hun houten, vergulde en verzilverde goden ook op een doornstruik in een boomgaard waarop een vogel gaat zitten, of op een lijk dat in het donker ligt. 71 Uit het wegrotten van de purperen stoffen en het marmer waarmee ze bekleed zijn, kun je wel afleiden dat het geen goden zijn. En dan zijn ze zelf aan de beurt om te vergaan, tot grote schande van het land. 72 Daarom is het beter geen afgodsbeelden te hebben en een rechtvaardig mens te zijn, want dan sta je niet bloot aan spot en hoon.
Zo actualiseert hij het Bijbelse verbod op beeldenaanbidding tegen de toen acute uitdaging door het hellenisme met zijn cultureel pluralisme en syncretisme. Qua taalgebruik en inhoudelijk sluit hij hiermee aan bij de Bijbelse afgodenpolemiek, zoals deze werd geformuleerd in Jesaja 44:9-20, Jes 46:5,– en Jeremia 10:1-16, maar ook in de Psalmen, Ps 115:4-8 en Ps 135:15-18. Deze polemiek heeft verdere joodse geschriften zoals de brief van Aristeas, het Boek der Jubileeën, en enkele auteurs van het Nieuwe Testament beïnvloed. Teksten zoals Romeinen 1-3, 1 Thessalonicenzen 1:9, 1 Johannes 5:21 en Handelingen 14:15 lijken aan te duiden dat de eerste christenen de ’brief van Jeremia’ kenden.
Literatuur
- Ivo Meyer, Das Buch Baruch und der Brief des Jeremia. In: Erich Zenger u.a. (Hrsg.): Einleitung in das Alte Testament. 6e oplage. Kohlhammer, Stuttgart 2006, ISBN 978-3-17-019526-4, p. 488
Weblinks
- Brief van Jeremia online lezen.
- (en) The Letter of Jeremiah, in: Encyclopædia Britannica, 2024. (vertaal via: )
- (en) W. O. E. Oesterley, The Epistle of Jeremy on katapi.org
- (en) Jeremiah, Epistle of, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: )
- (de) Claudia Büllesbach, Jeremia, Brief des(vertaal via: ). In: Michaela Bauks, Klaus Koenen (Uitg.): Das wissenschaftliche Bibellexikon im Internet (WiBiLex), Stuttgart 2006 ff.