Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Dalai lama

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Dalai lama
Tibetaanse namen
Tibetaans ཏཱ་ལའི་བླ་མ་
TibPinyin Dalai lama
Wylie taa la’i bla ma
IPA taːlɛː lama
TChinees 达赖喇嘛
VChinees 達賴喇嘛
HanyuPinyin Dálài Lǎmā
Mongools Далай лам

De dalai lama is de belangrijkste lama van de gelugpa, de bekendste richting in het Tibetaans boeddhisme. Vanaf de regering van de grote vijfde dalai lama, Lobsang Gyatso, in 1642 tot aan de Tibetaanse diaspora in 1959 was de dalai lama ook de hoogste politieke leider van Tibet.

De huidige, veertiende dalai lama is Tenzin Gyatso; hij werd geboren in 1935.

De dalai lama wordt door vele volgelingen van het Tibetaans boeddhisme gezien als hun spirituele leider. Door Tibetanen en vele anderen over de hele wereld wordt het bewind van de Volksrepubliek China in Tibet niet erkend; zij beschouwen de dalai lama nog steeds als de politieke leider van het land.[1] Na zijn vlucht uit Tibet leidde hij de Tibetaanse regering in ballingschap vanuit McLeod Ganj bij Dharamsala, tot hij in het kader van de politieke hervormingen in 1990 de macht overdroeg aan het Tibetaans parlement in ballingschap, dat rechtstreeks gekozen wordt.

Naamgeving

Boeddhisme

Concepten
Geschiedenis
Stromingen
Geschriften
Personen
Tempels
Devotie
Per land
Termen
Van A tot Z

Dalai lama is een samenstelling van twee woorden:

De naam Gyatso in Sonam Gyatso betekent in het Tibetaans ook „oceaan”. Sonam Gyatso geldt officieel als de derde dalai lama en was de eerste die tijdens zijn leven reeds dalai lama werd genoemd. Mogelijk sprak de Mongoolse leider Altan Khan Sonam Gyatso aan met de Mongoolse vertaling van zijn naam, wat leidde tot het gebruik van de benaming dalai lama. Dalai (oceaan) werd voorheen reeds sinds de dertiende eeuw in Mongolië gebruikt als titel voor de khan (dalai khan).

De Tibetanen zelf gebruiken meestal de titel Gyalwa Rinpoche (Vertaald: „waardevolle overwinnaar”, Tibetaans: རྒྱལ་བ་རིན་པོ་ཆེ; in de romanisatie van Wylie: rgyal-ba rin-po-che) of Yeshe Norbu (Vertaald: „wensvervulde juweel”, Tibetaans: ་ཡིད་བཞིན་ནོར་བུ; Wylie: yid-bzhin nor-bu). De bijnaam van de veertiende dalai lama, Tenzin Gyatso, is Kundun, wat „aanwezigheid” betekent. In het Westen wordt hij gebruikelijk met de titel Zijne Heiligheid aangesproken.[3]

Betekenis

Volgens Ardy Verhaegen is het instituut dalai lama door de eeuwen heen het middelpunt geworden van de Tibetaanse culturele identiteit; het vormde ook de symbolische belichaming van het Tibetaanse nationale karakter. Na de Tibetaanse diaspora in 1959 groeide zijn symbolische betekenis uit tot middelpunt van het streven naar autonomie en culturele overleving.[4]

Als reïncarnatie van Chenrezig (in India bekend als Avalokitesvara) wordt de dalai lama beschouwd als de „Bodhisattva van het mededogen” en de „patroonheilige van Tibet”. In deze rol treedt de veertiende dalai lama zowel zijn volk als de bezetter tegemoet met een vredelievende houding en met compassie en vertegenwoordigt hij de ideale belichaming van de Tibetaanse waarden als hoeksteen van de Tibetaanse identiteit en cultuur. De dalai lama’s hebben ook gefunctioneerd als de belangrijkste spirituele gids in de verschillende koninkrijken in de Himalaya, evenals in China en Mongolië. Ze lieten geschriften na die worden gezien als belangrijke bronnen voor spirituele beschouwing.

In het Tibetaans boeddhisme wordt de dalai lama gezien als een boeddha die uit medeleven heeft besloten door reïncarnatie weer als mens te verschijnen (nirmanakaya), om zo andere wezens te kunnen dienen. Nirmāṇa-kāya betekent het uitstralings- of manifestatielichaam op het niveau dat door een normaal wezen kan worden waargenomen. De dalai lama’s worden verder geacht een emanatie van een aantal kenmerken van Chenrezig te zijn, met name het kenmerk van de compassie.

Politieke macht

De meeste dalai lama’s hebben nauwelijks werkelijke politieke of bestuurlijke macht uitgeoefend. De feitelijke macht werd meestal uitgeoefend door een van de regenten in historisch Tibet. In het midden van de 17e eeuw verkregen de oversten van de gelugpa orde na een decennialange burgeroorlog met hulp van militaire interventie van een aantal Mongoolse krijgsheren de bestuurlijke macht en werden zo de dominante machtsfactor in Tibet. De vijfde dalai lama (16171682) was de eerste die niet alleen geestelijk leider was maar ook het wereldlijk gezag uitoefende.

De zesde tot en met twaalfde dalai lama hadden bijna geen bestuurlijke of politieke invloed. De dertiende dalai lama, Thubten Gyatso (18761933), trachtte tijdens een bepaalde fase van zijn bestuursperiode enkele hervormingen door te voeren. Die stuitten echter op zulk fel verzet van de rest van de gelughiërarchie dat hij omstreeks 1926 zijn pogingen staakte en zich bij de bestaande situatie neerlegde.

Regentschap

Indien een dalai lama te jong was om te regeren, werd deze functie overgenomen door een regent. De vierde, Mongoolse, dalai lama was eerder onder mysterieuze omstandigheden gestorven en een regent regeerde tijdens zijn leven. Tijdens de ambtsperiode van de zesde dalai lama, Tsangyang Gyatso, werd er tijdens zijn jeugd geregeerd door de regent en na een korte regeerperiode werd hij vanwege vermeend wangedrag naar Peking ontboden: hij hield er volgens de keizer, de khan en de geestelijkheid een te vrije levenswandel op na zoals een frequent uitgaansleven, vrouwen en te weinig beoefening van boeddhistische praktijken. Onderweg werd hij echter vermoord, waardoor er opnieuw geregeerd werd door een regent. De negende tot en met de twaalfde dalai lama’s overleden op zeer jeugdige leeftijd, ook onder omstandigheden die zowel in de Chinese als de Tibetaanse annalen worden aangeduid als mysterieus. De meeste historici nemen aan dat in ieder geval de negende en tiende dalai lama ook zijn omgebracht.[5] De huidige, veertiende, dalai lama oefent geen officiële politieke macht meer uit, omdat hij dit in handen gaf van de Tibetaanse regering in ballingschap en van regentschap is daarom nu geen sprake meer.

Erkenning bij andere boeddhistische scholen

Hoewel de dalai lama net als de panchen lama tot de gelugschool (gelugpa) behoort, de jongste en grootste van de vier grote Tibetaanse boeddhistische richtingen, wordt hij ook door de nyingma, de kagyu en de sakya, andere belangrijke scholen van het Tibetaans boeddhisme, erkend als een spiritueel meester. Noch de dalai lama noch de panchen lama staat aan het hoofd van de gelug; dat is voorbehouden aan de ganden tripa, die de troon bezet van het klooster Ganden. Leiders van andere scholen zijn de sakya trizin (sakya) en de gyalwa karmapa (kagyu). De nyingma is geen eenheid, maar bestaat uit vele groepen.

Ook in Mongolië wordt de dalai lama als spiritueel leider gezien en verschillende dalai lama’s hebben de bogdo gegen, de boeddhistische leider van Mongolië, officieel erkend.[6] Sinds de 20e eeuw wordt de bönreligie door Tibetaanse ballingen erkend als een officiële Tibetaanse religie naast het Tibetaans boeddhisme. Daarnaast erkende de veertiende dalai lama rond 2000 de vijfduizend monniken en nonnen van de jonangschool, die zich sinds het bewind van de vijfde dalai lama schuil had gehouden.

Hiërarchie in het Tibetaans boeddhisme

Sinds het midden van de 18e eeuw zijn de hiërarchische posities zodanig verdeeld dat de dalai lama de hoogste plaats bekleedt, meteen gevolgd door de panchen lama. Er bestaan binnen de geledingen van het Tibetaans boeddhisme verschillende opinies over de rangorde van de lama’s. Volgens Glenn Mullin, een tibetoloog die de geschiedenis van de dalai lama’s tot zijn voornaamste gebied van studie maakte, volgt daarna de vrouwelijke incarnatie Dorje Phagmo van het klooster Samding en vervolgens het hoofd van de sakyaschool, de sakya trizin. Hierna volgt een groep van acht lama’s, waaronder de karmapa (hoofd van de karma kagyu) en verschillende Ling-lama’s.

Van de negende tot en met de twaalfde dalai lama bereikten er maar weinigen de volwassen leeftijd, zodat verschillende panchen lama’s in die tijd de functie van hoogste spirituele leider van Tibet waarnamen. Na de dalai lama en de panchen lama (of tasji lama) wordt ook wel de geestelijke leider van Mongolië, de Jebtsundamba Koetoektoe, genoemd.[7][8]

Het Tibetaans boeddhisme kent daarnaast ook vele kleinere richtingen[9] elk met hun eigen hiërarchie. RondomDorje Shugden ontstond in de 17e eeuw de Dorje Shugden-controverse die doorsleepte tot eind jaren ’70 toen de veertiende dalai lama concludeerde dat de verering van Dorje Shugden in strijd is met de bescherming door het Tibetaans staatsorakel en de beschermgod Palden Lhamo.[10] Een persoonlijke rangorde tussen lama’s heeft in het Tibetaans boeddhisme weinig consequenties. Ook bestaan er bepaalde kleinere richtingen die de hiërarchie van de dalai lama niet erkennen of of anders erkennen.

Residentie

Vanaf de vijfde dalai lama was de residentie van de dalai lama in de winter het Potala-paleis en in de zomer het Norbulingka-paleis. Beide paleizen bevinden zich nog op een afstand van 3 kilometer van elkaar in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa.

De vijfde dalai lama gaf opdracht tot de grondige uitbreiding van het Potala (dat tegenwoordig op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO staat) en van verschillende andere paleizen, waaronder Norbulingka. Het eerste Potala-paleis stamt uit 637 en werd door de koning van Tibet, Songtsen Gampo, gebouwd in de richting van de hoofdstad van China, omdat zijn echtgenote, vorstin Wencheng, een dochter was van de Han-Chinese Tangkeizer en heimwee had naar China.

Na de invasie van Tibet in 1950 volgde een moeilijke periode met de bezetting door China. Deze situatie mondde in 1959 uit in de Tibetaanse volksopstand en de vlucht van de veertiende dalai lama Tenzin Gyatso op 10 maart naar India. Daar werd hem en vele andere Tibetanen asiel geboden. De Indiase regering van premier Jawaharlal Nehru gaf hem de gelegenheid zich te vestigen in McLeod Ganj bij Dharamsala, waar hij sindsdien woont. Hier werden vele instellingen gevestigd, zoals de Tibetaanse regering in ballingschap en het Tibetaans parlement in ballingschap, het Tibetaans Instituut voor Podiumkunsten, de Library of Tibetan Works and Archives en het Norbulingka-instituut. Er kwamen ook verschillende boeddhistische tempels en stoepa’s.

Opvolging via reïncarnatie

Tibetaanse boeddhisten geloven dat de „dalai lama” niet een functie is die door verschillende personen achtereenvolgens wordt uitgeoefend, maar dat deze lama na de dood van zijn fysieke lichaam, uit mededogen opzettelijk terug geboren wordt in een nieuw lichaam, om de gelovigen te leiden op het pad naar verlichting. Lama’s die terugkomen heten ook tulku’s. Deze opvolging vindt dus niet plaats door vererving of verkiezing, zoals bij de meeste andere leidersposities. Door het celibaat is het niet mogelijk dat een zoon zijn vader opvolgt, zoals dat bijvoorbeeld gebruikelijk is bij vele vorstenhuizen, maar ook bij de sakya-orde en nyingma.

De zoektocht naar de reïncarnatie van hoge lama’s wordt ook wel gezien als een poging magische en transcendente opvattingen in overeenstemming te brengen met politieke wensen. De kleinere subordes waren voor hun overleving afhankelijk van militaire bescherming door clans van adellijke families. Om die bescherming te behouden werden daarom geregeld zoons gezocht onder die adel en onder de noemer van reïncarnatie tot abt van een klooster of tot hoofd van een suborde benoemd. Tot aan de 18e eeuw was een groot deel van de organisatie van het Tibetaanse boeddhisme in hoge mate een Adelskirche. Tegelijkertijd kregen de kloosters van die orden regelmatig giften, legaten, enz. van gelovigen. Om te voorkomen dat die bezittingen uiteindelijk ook in handen van de adel zouden vallen, werd periodiek ook iemand buiten de adel tot een leiderschapspositie benoemd.[11]

Zoektocht naar de gereïncarneerde dalai lama

Na de dood van een dalai lama is het de verantwoordelijkheid van de hoge lama’s van de gelugpa en de regering van Tibet om zijn reïncarnatie te vinden. De dalai lama geeft tijdens zijn leven aanwijzingen over zijn toekomstige familie, geboorteplaats en geboortehuis. De veertiende dalai lama werd aldus door meerdere monniken gevonden, die families met kleine kinderen in het land bezochten waar er sprake was van een bijzonder teken. De zoektocht (yangsi; Wylie: yang srid) begint nadat het staatsorakel is geraadpleegd; het kan enkele jaren duren voordat de dalai lama gevonden is.[12] Bijzondere tekenen zijn bijvoorbeeld ongewone dromen van de ouders of van de hooggeplaatste lama’s, buitengewone vaardigheden van het kind of een regenboog. De richting waarin men tijdens de crematie de rook ziet opstijgen, kan een andere aanwijzing zijn waar de gereïncarneerde lama gezocht moet worden. Verder gaan de hoge lama’s naar het heilige meer Lhamo Latso in Centraal-Tibet en kijken ze uit naar een teken van het meer. Bij de zoektocht naar de veertiende dalai lama leidde de verschijning in het water van het meer er uiteindelijk toe dat Tenzin Gyatso werd gevonden.

Dat vijf van de laatste zes dalai lama’s buiten Centraal-Tibet werden gevonden, in Kham dan wel Amdo, kan ook financieel-economische redenen hebben. De achtste dalai lama was de laatste die in de aristocratie van Centraal-Tibet reïncarneerde. De positie van een dalai lama bracht met zich mee dat zijn familie na zijn erkenning meteen in de hoogste adelstand van Tibet werd verheven en landerijen, veestapels en horigen kreeg toegewezen. Het onder de familie te verdelen land moest afkomstig zijn van de overheid of van bestaande adellijke families die het land in de vorm van een leen hadden ontvangen. In de praktijk waren zij meestal in het bezit van land gekomen door vererving. Het werd vanaf het begin van de 19e eeuw steeds moeilijker om de landerijen opnieuw in te delen. Bovendien werd het probleem nog nijpender doordat er vier dalai lama’s kort na elkaar op jeugdige leeftijd overleden. Om al te grote spanningen tussen de bestaande adel uit Centraal-Tibet enerzijds en weliswaar niet-aristocratische, maar vrijwel altijd toch relatief welvarende, families anderzijds te voorkomen, ging men toen op zoek naar kandidaten buiten dit gebied. Families buiten Centraal-Tibet konden ook gemakkelijker worden gelieerd aan bestaande grootgrondbezitters die zelf geen nakomelingen hadden.[13][14]

In het geval van de selectie van hoge reïncarnaties beweren verschillende tibetologen dat politieke redenen van invloed waren in de selectie van kandidaten. Zo werd in families met aanzien aanzienlijk veel vaker de reïncarnatie van een hoge lama aangetroffen dan onder de horigen of nomaden. [15][16] Andere kritiek die wordt geuit, is dat de selectie van een kandidaat ter plekke niet zozeer op kennis van het vorige leven gebaseerd was, maar dat een deel van de delegatie ter plekke bleef om het kind bepaalde keuzes te leren en de ouders te instrueren, waarna de uiteindelijke test ertoe leidde dat het kind voldeed aan de opdrachten die hij moest uitvoeren.[17][18]

Wanneer de monniken een kandidaat aantreffen, laten ze de kinderen meerdere opdrachten uitvoeren om erachter te komen of hij de herboren dalai lama is. Een van deze opgaven is bijvoorbeeld het herkennen van persoonlijke en rituele voorwerpen van de vorige dalai lama. Dit is een eerste test. Een tweede en laatste test, die vroeger in Lhasa werd afgelegd, wordt sinds in McLeod Ganj bij Dharamsala uitgevoerd. Nadat de beslissing voor een kandidaat is genomen, wordt officieel verklaard dat het kind de reïncarnatie van de vorige dalai lama is en ontvangt het een kloosteropleiding in het Tibetaans boeddhisme, de cultuur, de taal, het schrift, de kalligrafie en in algemene kennis. Bij deze opleiding speelt de panchen lama een rol; hij heeft met de dalai lama in de gelugschool in een leraar-leerlingverhouding.[19]

Lijst van dalai lama’s

Naam, andere schrijfwijze
Wylie
Pinyin
Afbeelding Leven Regering
1. Gendun Drub, Gedun Drub, Gedun Drupa
dge ‘dun grub
Gêdün Chub
1391–1474 titel werd
postuum verleend
2. Gendun Gyatso
dge ‘dun rgya mtsho
Gêdün Gyaco
1475–1542 titel werd
postuum verleend
3. Sonam Gyatso, Sönam Gyatso
bsod nams rgya mtsho
Soinam Gyaco
1543–1588
4. Yonten Gyatso, Yönten Gyatso
yon tan rgya mtsho
Yoindain Gyaco
1589–1617
5. Lozang Gyatso
ngag dbang blo bzang rgya mtsho
Lobsang Gyaco
1617–1682 1642–1682
6. Tsangyang Gyatso, Tshangyang Gyatso
tshangs dbyangs rgya mtsho
Cangjang Gyaco
1682–1706
7. Kelzang Gyatso, Kelzang Gyatso
skal bzang rgya mtsho
Gaisang Gyaco
1708–1757 1751–1757
8. Jamphel Gyatso, Jampel Gyatso
'jam dpal rgya mtsho
Qambê Gyaco
1758–1804 1781–1788
9. Lungtok Gyatso, Lungtok Gyatso, Luntog Gyatso
lung rtogs rgya mtsho
Lungdog Gyaco
1805–1815 wel gekroond,
regeerde niet zelf
10. Tsultrim Gyatso, Tshultrim Gyatso
tshul khrims rgya mtsho
Cüchim Gyaco
1816–1837
11. Khendrup Gyatso, Khendrup Gyatso
mkhas grub rgya mtsho
Khaichub Gyaco
1838–1856
12. Trinley Gyatso, Trinley Gyatso
‘phrin las rgya mtsho
Chinlai Gyaco
1856–1875
13. Thubten Gyatso, Thupten Gyatso, Tubten Gyatso
thub bstan rgya mtsho
Tubdain Gyaco
1876–1933 1895–1933
14. Tenzin Gyatso
bstan ‘dzin rgya mtsho
Dainzin Gyaco
sinds 1935 1950–1959

De volgende dalai lama

De procedure om de volgende dalai lama te vinden, is volgens Tenzin Gyatso niet onwrikbaar vastgelegd. Als het Tibetaanse volk de methode zou willen veranderen dan zou die volgens hem even geldig zijn als de huidige. De kandidaat wordt uiteindelijk door de panchen lama bevestigd. De zoektocht werd tot nu toe beperkt tot Tibet, behalve in het geval van de vierde dalai lama, die uit Mongolië kwam. De huidige dalai lama heeft echter meegedeeld dat hij niet herboren zal worden in een land dat niet vrij is of dat geregeerd wordt door de Volksrepubliek China.

De Chinese regering heeft aangekondigd tegen die tijd de reïncarnatie op traditionele wijze te gaan zoeken en heeft al speciaal voor dit doel een commissie gevormd. Tenzin Gyatso zegt zelf dat zijn leven nu buiten China is en dat zijn reïncarnatie in een vrij land, buiten Chinese controle plaats zal vinden. Er bestaat daarom de kans dat er net als in het geval van de panchen lama, straks ook twee dalai lama’s zullen bestaan: „een met een Tibetaans hart en een die officieel is benoemd,” zo vermoedde de dalai lama in oktober 2004. Op 1 september 2007 nam de Chinese regering de Wet op de reïncarnatie van levende boeddha’s aan, waarin zij beoordeelt of de reïncarnatie van een levende boeddha legaal is en „volgens de Tibetaanse religieuze traditie” verloopt.[20][21]

Al in 1969 liet deze dalai lama weten dat het aan de Tibetanen zelf was om uit te maken of het instituut dalai lama na zijn dood voortgezet moest worden. Verder gaf hij aan dat hij zich kon voorstellen dat de bevestiging van de volgende dalai lama plaats zal vinden door middel van verkiezingen onder alle Tibetaanse boeddhisten. Zijn wereldlijke macht droeg hij in 2004 over aan de Tibetaanse regering in ballingschap en hij maakte duidelijk dat hij ook in een toekomstig leven geen staatshoofd wilde zijn van een eventueel vrij Tibet. Zijn bodhisattva-gelofte verplicht hem echter opnieuw te reïncarneren om alle levende wezens naar de verlichting te leiden.[22][23]

Toen Tenzin Gyatso in november 2014 de uitspraak deed: „Het is veel beter als een eeuwenoude traditie stopt in de tijd van een vrij populaire dalai lama”, kwamen er geruchten in omloop dat hij niet van plan zou zijn te reïncarneren. Toen Chinese ambtenaren zeiden dat de dalai lama niet mag stoppen met reïncarneren, antwoordde Tenzin Gyatso dat de dalai lama zelf wel zal beslissen of hij in een volgend leven terugkomt.[24]

Mummificatie

De hoogste manier van lijkbezorging is voorbehouden aan hoge lama’s zoals de dalai lama en panchen lama. Zij worden ingeürnd in stoepa’s, bijvoorbeeld in het Potala-paleis. Het mummificeren van het lichamelijk overschot lijkt doelloos, aangezien de lama’s volgens de Tibetaans boeddhistische leer opnieuw geboren worden. Het lichaam wordt ingesmeerd met zout en kruiden en bedekt in een cementachtige substantie. Vervolgens wordt de mummie verguld en beschilderd.[25][26]

Traditioneel zijn er in principe vier manieren van lijkbezorging gerelateerd aan de opvatting dat een mens uit de vier elementen lucht, vuur, aarde en water bestaat. Gebruikelijke rituelen van lijkbezorging zijn hieraan gekoppeld in de vorm van respectievelijk een luchtbegrafenis, crematie, begrafenis of het in het water werpen van het lichaam.

De elf incarnaties vóór de eerste dalai lama

De vijfde dalai lama stelde een lijst op van elf incarnaties die aan de eerste dalai lama waren voorafgegaan. Er bestaan ook andere bronnen: één op grond van een onderzoek van de Duitse tibetoloog Kristina Lange uit 1969, maar ook lijsten die nog vroegere incarnaties beschrijven; maar de lijst van de vijfde dalai lama is het meest in zwang. Die verschillende incarnaties zijn soms door meerdere decennia van elkaar gescheiden, of soms eeuwen en zij vonden niet telkens plaats met slechts een korte tussenpoos, zoals dat bij de dalai lama’s wel het geval is.[27] De lijst van de vijfde dalai lama wordt ook wel als een gedeeltelijke canon van de geschiedenis van Tibet gezien.

Chenrezig

Bodhisattva
Chenrezig

De eerste incarnatie van de dalai lama die we in beschrijvingen tegenkomen, is Chenrezig, in India beter bekend als Avalokitesvara. Chenrezig is een dhyani-bodhisattva, die de compassie van alle boeddha’s belichaamt. De dhyani-bodhisattva (bodhi betekent wijsheid en sattva betekent essentie) is de afgezant van Amitabha, een van de vijf dhyani-boeddha's die volgens het boeddhisme over de huidige wereld regeert. De dalai lama ontleent zijn status aan de lijn tussen zichzelf en Chenrezig; de panchen lama op zijn beurt aan de lijn met Amitabha. De betekenis van deze verbinding tussen de dalai lama en de panchen lama is dat de lijn van de dalai lama met Chenrezig duidt op het koningschap van de dalai lama, omdat de verbintenis met de dhyani-Bodhisattva aardser is dan die met de dhyani-boeddha. Hier zijn echter in het verleden geen gezaghebbende uitspraken over gedaan. De vijfde dalai lama vermeldde als eerste naam op de lijst: zeer heilig inzicht, die de zoon is van de lotushoudende koning.

Zeven koninklijke incarnaties

Koningen
Jigten Bang
Nyatri Tsenpo
Deypod
Thothori Nyantsen
Konchog
Songtsen Gampo
Trisong Detsen
Ralpachan

De vijfde dalai lama noemt Jigten Bang als tweede incarnatie en geeft deze de bijnaam „trommel met de prachtige klank”. Hij is de zoon van de koning „die is opgegaan tot grotere kracht”. Het element Bang in zijn naam gaat terug op een van de bijnamen van Chenrezig.[28]

De derde incarnatie is koning Nyatri Tsenpo. Zijn naam betekent „machtige met de nek gekroonde” en verwijst naar de draagstoel waarin hij op de nek van zijn dienaren werd vervoerd. Hij komt ook voor in de moderne geschiedschrijving van Tibet, in teksten die aan het begin van de 20e eeuw werden teruggevonden in Turpan. In deze teksten wordt hij onder andere „de zevende gekroonde” genoemd, die kwam als „beschermer van hemel en aarde”. Vergelijking van bronnen heeft tot de conclusie geleid dat zijn regering moet zijn begonnen in 247 v.Chr. Nya Tri Tsanpo smeedde twaalf koninkrijken samen tot een.

De vierde incarnatie was Deypod, aldus de vijfde dalai lama. Een koning die niet op zijn lijst stond maar wel in andere bronnen als incarnatie wordt genoemd, is Thothori Nyantsen. Over hem zijn enkele belangrijke boeddhistische legendes bekend, zoals de legende van een mand die uit de hemel viel en de mantra Om mani padme hum overbracht. De vijfde incarnatie is Konchog.

De zesde incarnatie is de historische Songtsen Gampo. Hij trouwde met twee boeddhistische vrouwen, de Nepalese prinses Bhrikuti en de Chinese prinses Wencheng en bekeerde zich op latere leeftijd tot het boeddhisme. Songtsen Gampo gaf onder andere opdracht aan zijn minister Thonmi Sambhota tot de ontwikkeling van het Tibetaans schrift; de minister reisde naar India en bracht op de terugreis belangrijke boeddhistische geschriften mee, die hij in het Tibetaans vertaalde. Songtsen Gampo verplaatste zijn zetel van het kasteel Yarlung naar Lhasa en ontwierp een stelsel van wetten.

De zevende incarnatie is Trisong Detsen, eveneens een historische koning van Tibet. Zijn naam betekent „troon van de schatkamer van strikte rechtvaardigheid”. Hij werd ook wel Dharmaraja genoemd, hetgeen „Raja van de dharma” (koning van de boeddhistische leer) betekent. De vier koningen tussen Songtsen Gampo en Trisong Detsen hadden negatief tegenover het boeddhisme gestaan, waardoor dit in verval was geraakt, terwijl de bön-religie tot bloei kwam. De jonge koning nodigde nu de Nepalese boeddhistische meester Shantarakshita uit, die in 762 gedurende vier maanden in zijn paleis verbleef en direct daarna, nog hetzelfde jaar, arriveerde de Indiase meester Padmasambhava, waardoor het boeddhisme in Tibet weer tot grote bloei kwam.

Ralpachan is de achtste en daarmee laatste koning op de lijst. Ralpachan betekent „met het krullende haar”. Sinds Trisong Detsen was er veel strijd gevoerd om de troon, maar was de gebiedsuitbreiding wel gestaag doorgegaan, waardoor Ralpachan aantrad als koning van een zeer groot rijk. Het Tibetaans boeddhisme was inmiddels stevig verankerd en de oorspronkelijke religie, bön, werd in het verborgene beoefend. Tijdens de regering van Ralpachan kwam onder andere de Mahavyutpatti tot stand, een uitgebreid Tibetaans-Sanskriet woordenboek.

Drie priesterlijke incarnaties

Priesters
Dromtön
Gonpaba
Padma Dorje

Dromtön was de eerste van de drie priesters en werd bekend als belangrijkste volgeling van de boeddhistische meester Atisha. Het leven van Dromtön was nauw verweven met dat van Atisha. Totdat Atisha naar Tibet kwam, bestonden er nog geen verschillende scholen binnen het Tibetaanse boeddhisme; Atisha en Dromtön stichtten de tantrische school, de kadampa, en de Tibetaanse boeddhisten die deze richting niet volgden, gingen verder als de nyingma. Kadampa betekent „school van de leer” en nyingmapa „de oude orde”. De hervorming die de kadampa doorvoerde, was vooral een versobering van de leefwijze. Dromtön stichtte verschillende kloosters, waaronder in 1056 Reting in de Reting Tsampo-vallei ten noorden van Lhasa.[29]

Over de tweede priesterincarnatie, Gonpaba, is weinig bekend. Hij was een leerling van Kalachakrapada en zou niet ouder geworden zijn dan 27 jaar. Na hem volgt Padma Dorje, die eveneens wordt gezien als een vrij eenvoudige priester.

Verder behandelt de lijst nog vier namen, waarvan volgens aardse berekeningen de gegevens niet zouden kunnen kloppen, doordat ze elkaar in tijd overlappen: Kunga Ningpo (1092-1158), Zango Gonpo (1123-1193), Nadag Rangnal (1136-) en Lha Geba Bum. Maar een parallel met de veertiende dalai lama is instructief: hij gaf te kennen dat zijn reïncarnatie in een opvolger al vóór zijn sterfdag kon plaatsvinden.[23]

Panchen lama, gelug en Tsongkhapa

Achtereenvolgende hoofdlama’s van de kadampa en gelugpa
Atisha stichter kadampa
Dromtön medestichter en verbreider kadampa
verschillende priesters...
Tsongkhapa stichter gelugpa, hervormer kadampa
Gyaltsab Je 1e ganden tripa
Khedrup Je 2e ganden tripa, 1e panchen lama
Gendun Drub 3e ganden tripa, 2e dalai lama

De Tibetanen beschouwen de panchen lama van oudsher als de belangrijke persoon na de dalai lama. Beiden behoren tot de hoofdrichting van het Tibetaans boeddhisme, de gelugpa. De verbinding tussen beide geestelijk leiders, die in verschillende perioden ook het land bestuurden, gaat terug tot een van de grootste namen uit de geschiedenis van Tibet, Tsongkhapa. Tsongkhapa kan als voorganger gezien worden van zowel de dalai lama als de panchen lama.[30]

Tsongkhapa werd onderricht door de vertegenwoordigers van nagenoeg alle Tibetaans boeddhistische richtingen en kwam voort uit de kadampa. Deze school was gesticht door Dromtön, een van de priesterlijke incarnaties voorafgaand aan de dalai lama. De gelugpa onderscheidde zich van de kadampa vanwege een grotere soberheid. Na deze hervorming ging de richting verder als gelukpa. Op zijn sterfbed gaf Tsongkhapa zijn panditkap aan Gyaltsab Je (1364-1432), die werd opgevolgd door Khedrup Je (1385-1438). Deze laatste werd in latere perioden erkend als de eerste panchen lama. Hij werd op zijn beurt opgevolgd door Gendun Drub (1391-1474), die door de derde dalai lama, Sonam Gyatso, met terugwerkende kracht werd erkend als diens eerste incarnatie. De vierde panchen lama, Lobsang Choekyi Gyaltsen, ontving zijn titel van de vijfde, grote, dalai lama, Lozang Gyatso.

Hiermee zijn zowel de eerste dalai lama als de eerste panchen lama opvolgers van Tsongkhapa, de stichter van de gelugtraditie. In de loop van de eeuwen is de panchen lama echter herhaaldelijk de belangrijkste leider van Tibet geweest, vooral in de 19e eeuw, toen veel van de dalai lama’s de leeftijd van achttien jaar niet bereikten en daardoor niet tot regeren kwamen. Na de Tibetaanse diaspora was de veertiende dalai lama, Tenzin Gyatso, niet langer in Tibet aanwezig. Niettemin kwam toen de tiende panchen lama, Lobsang Trinley Choekyi Gyaltsen, niet aan de heerschappij, omdat hem dat onmogelijk werd gemaakt door het Chinese bewind.

De selectie van steeds beurtelings de ander is overigens slechts in bepaalde tijden het geval geweest. De vijfde dalai Lama benoemde zijn leermeester tot vierde panchen lama en daarna benoemde hij ook nog de vijfde panchen lama. Met de selectie van de zesde en zevende dalai lama had de panchen lama niets te maken. De zesde panchen lama selecteerde de achtste dalai lama, die op zijn beurt zijn neef tot zevende panchen lama selecteerde. Na een bescheiden rol bij de negende dalai lama is geen panchen lama nog doorslaggevend betrokken geweest bij de selectie van een dalai lama. Vanaf de achtste panchen lama was er geen enkele betrokkenheid meer van een dalai lama bij zijn selectie.

Geschiedenis

Eerste dalai lama

Na de val (1368) van de Mongoolse Yuan-dynastie in China keerden de meeste Mongoolse stammen noodgedwongen naar hun kerngebied terug. De Mongoolse heerser van de Tümed-stam, Altan Khan, was een van de Mongoolse krijgsheren die erin slaagde tijdelijk een groter gebied te veroveren. Voor Altan Khan waren de voortdurende veroveringen onvoldoende; hij was op zoek naar een blijvende identiteit en zocht hierom contact met een vertegenwoordiger van een geletterde en eerbiedwaardige beschaving en cultuur, die zijn veroveringen kon legitimeren. Enkele van zijn familieleden hadden al eerder contact gehad met de sakya-traditie van het Tibetaanse boeddhisme. Min of meer toevallig ontmoette hij in 1578 een vertegenwoordiger van de gelugtraditie in de persoon van Sonam Gyatso.

Sonam Gyatso was toen de belangrijkste lama van de gelug, een school die als beweging en als orde in die tijd niet de belangrijkste was binnen Tibet. Beide partijen hadden dus te winnen. Tijdens een missiereis werd Sonam Gyatso door Altan Khan uitgenodigd enkele maanden aan zijn hof te verblijven. Tijdens dit bezoek erkende Altan Khan Sonam Gyatso als de reïncarnatie van Phagspa, de leermeester van Koeblai Khan en ontwikkelaar van het Phagspa-schrift. Sonam Gyatso erkende op zijn beurt Altan Khan als de reïncarnatie van Koeblai Khan. Op deze manier gaf Gyatso zijn geestelijke bescherming aan het rijk van Altan Khan; in ruil daarvoor werd hij gesteund in zijn strijd voor een dominante positie voor zijn orde ten opzichte van concurrerende lamaïstische scholen. Tijdens de burgeroorlog in de 17e eeuw, waarin de diverse geestelijke stromingen en adellijke clans elkaar in voortdurend wisselende coalities bevochten, was het deze verbintenis met de westelijke Mongolen die de gelug van de totale ondergang redde.[31] Sonam Gyatso staat er verder om bekend dat hij veel Mongolen bekeerde en een einde maakte aan de sjamaanse rituelen in Mongolië, zoals het ritueel slachten van dieren en het offeren van vrouwen aan hun overleden man.[32]

Postuum werd aan zijn beide voorgangers eveneens de dalai lamatitel toegekend, waardoor hij zelf als derde dalai lama wordt erkend. Hiermee werd Gendun Drub, een leerling van de stichter van de gelugorde, Tsongkhapa (1357-1419), de eerste dalai lama. In de jaren 1447-1453 stichtte hij het klooster Tashilhunpo nabij Shigatse, na Lhasa de tweede stad van Tibet, en zo breidde de gelugpa-school zich voor het eerst uit tot buiten de hoofdstad Lhasa.

De tweede dalai lama was Gendun Gyatso, een zoon van een nyingmapa, die al op zijn vierde zei de reïncarnatie te zijn van Pema Dorje (de geboortenaam van de eerste dalai lama, Gendun Drub). Hij zei tegen zijn ouders dat hij in het klooster Tashilhunpo wilde wonen om bij zijn monniken te zijn. Hij reisde ver om de gelugtraditie te verspreiden en verwierf grote bekendheid als onderzoeker en schrijver van mystieke poëzie.

De vierde dalai lama werd Yonten Gyatso, de achterkleinzoon van Altan Khan en de enige Mongoolse dalai lama uit de geschiedenis.

Soevereiniteit

Tegen de tijd van de „grote” vijfde dalai lama, Lozang Gyatso, was de West-Mongoolse heerser Güshi Khan aan het bewind; hij veroverde Centraal-Tibet tijdens een oorlog die meerdere jaren duurde. Op 7 februari 1642 veroverde hij de stad Shigatse en nam de laatste koning van Tsang, Tenkyong Wangpo (1606-1642), gevangen. In eerste instantie riep hij zichzelf uit tot heerser over Tibet, maar korte tijd later, op 3 mei 1642, ging hij over op een mchod-yon-relatie en benoemde hij de dalai lama tot de hoogste autoriteit van geheel Tibet: „Van Dajianlu in het oosten tot en met Ladakh in het westen.” De politieke macht van de regering (ganden podrang) moest door een desi (regent) worden uitgeoefend, die de bevoegdheden van premier kreeg.[33]

Net als later de dertiende dalai lama, kreeg de vijfde dalai lama het predicaat „Groot” bij zijn naam. Hij was niet alleen van strategisch belang voor Tibet en de gelugschool, maar legde ook regels neer voor kloosterorganisaties, studie, rituelen en het gedrag voor monniken; die regels zijn tot in de eenentwintigste eeuw geldig gebleven. In zijn opdracht werden grote paleizen gebouwd, zoals het Werelderfgoed Potala, en hij liet werk achter over visionaire ervaringen. Toen de vijfde dalai lama in 1682 overleed, kwam Tibet jarenlang zonder staatshoofd te zitten en kon het machtsvacuüm zowel ten voor- als ten nadele van Tibet worden gebruikt, zowel door naburige volken als door interne krachten. Om dit te voorkomen had de vijfde dalai lama op zijn sterfbed de desi Sangyé Gyatso (1653-1705) opgedragen, zijn dood voorlopig geheim te houden. In die jaren werden onder andere audiënties geënsceneerd en pas in 1696 maakte de desi bekend dat de dalai lama al in 1682 was overleden en presenteerde hij een dertienjarige jongen als diens reïncarnatie.

Zowel de Mongolen, met wie een verbond bestond, als de Chinese keizer Kangxi, die de leer van de dalai lama waardeerde, voelden zich bedrogen. Het vertrouwen in het instituut dalai lama raakte hierdoor ernstig geschonden. Deze opschudding, de vrije levenswandel van de zesde dalai lama en het feit dat de desi Tibetaanse machtspolitiek bleef bedrijven, leidde er uiteindelijk toe dat Tibet langdurig onder Chinese invloed kwam. Hoewel ook de geestelijkheid ontevreden was over de zesde dalai lama, werd hij bij het eenvoudige volk met elke escapade populairder. Aangezien het instituut dalai lama zowel voor de Mongolen als voor de Chinezen onaantastbaar was, vielen ze hem niet aan op zijn vrije levenswandel, maar beschuldigden ze hem van ketterij: ze brachten het gerucht in omloop dat hij niet de werkelijke reïncarnatie was. In juni 1706 liet de khan hem uit het Potala-paleis halen en verklaarde hem formeel voor afgezet. Hij werd naar het keizerlijke hof in Peking gebracht, dat hij niet bereikte doordat hij onderweg op 14 november 1706 stierf. De Mongoolse Lhabzang Khan, officieel regent sinds 1706, verklaarde dat hij de „echte dalai lama” had gevonden: de in 1686 geboren monnik werd door de vijfde panchen lama als zevende dalai lama geïnstalleerd onder de naam Yeshe Gyatso en werd in 1710 ook door de keizer officieel erkend. Toen bekend werd gemaakt dat in Oost-Tibet in de buurt van Lithang in de provincie Kham de incarnatie van Tsangyang Gyatso was gevonden, brak er echter een nieuw conflict uit. Het kind werd erkend als de zevende dalai lama.[34]

In de verwarring besloot de keizer hem in 1716 te erkennen en over te brengen naar het grote klooster Kumbum. In het jaar 1717 greep Tsewang Rabtan, de heerser van de Dsungaren-stam, een gelegenheid aan om Lhabzang Khan en de met de keizer verbonden Mongoolse stam uit Tibet te verdrijven. Hij maakte zich populair onder Tibetanen door bekend te maken dat zijn strijd er uitsluitend op gericht was, de rechtmatige zevende dalai lama, Kelzang Gyatso, op de troon te plaatsen. Een legereenheid die hij naar het klooster Kumbum stuurde, werd vernietigend verslagen; zelf veroverde hij nog voor het eind van het jaar Lhasa, waarbij Lhabzang Khan het leven verloor. Aangezien oudgedienden van Lhabzang Khan nog over een gedeelte van Tibet heersten, was daarmee het land uiteengereten.

Overheersing door het Chinese keizerrijk

De keizer onderwierp belangrijke delen van Tibet en begeleidde de twaalfjarige dalai lama in 1720 naar Lhasa. Op 24 april 1721 overhandigde zijn gezantschap als officiële erkenning een groot staatszegel, waarop in de talen Mantsjoe, Tibetaans en Mongools stond „Zegel van de zesde (!) dalai lama, leider van schepping, verbreider van de leer”. Het ambt van desi werd afgeschaft en er werd een ministerraad (Kashag) opgericht. De voorzitter en zijn plaatsvervanger werden door de keizer benoemd. Voortaan stond Tibet onder rechtstreeks oppergezag van het Chinese keizerrijk.[35]

In 1727 werd de voorzitter van de ministerraad vermoord, waarop er nieuwe ongeregeldheden uitbraken en keizer Yongzheng een leger zond om rust en orde te herstellen. De dalai lama en zijn vader werden voor een periode van zeven jaar verbannen en de keizer versterkte de positie van de voorzitter van de ministerraad: hij werd premier en kreeg twee ambans (keizerlijke gezanten met ministersbevoegdheid) aan zijn zijde. Toen de zevende dalai lama in 1735 terugkeerde, bleven zijn bevoegdheden beperkt tot geestelijke zaken. Na de dood van de regent van Tibet Pholhanas in 1747 volgde dines zoon Gyurme Namgyal hem op en smeedde al snel een samenzwering tegen de heerschappij van Peking, door contact op te nemen met de Dsungaren. De ambans staken hem daarop in 1750 eigenhandig dood. De dalai lama liet de verklaring uitgaan dat de ambans juist hadden gehandeld; hij benoemde een nieuwe premier en liet de aanvoerders van de rellen gevangennemen. De keizer beloonde hem daarvoor op 7 februari 1751 met de politieke heerschappij over Tibet: hij kreeg de leiding over de vierkoppige Kashag, maar de positie van de ambans werd wel versterkt. Na de dood van de zevende dalai lama werd een gyaltshab (onderkoning) als regent benoemd totdat de achtste dalai lama werd ontdekt en volwassen was. De achtste dalai lama Jamphel Gyatso verkreeg de wereldlijke macht op 21 juli 1781, maar was in 1788 machteloos toen de Gurkha’s uit Nepal succesvol binnenvielen, waarop zijn bevoegdheden weer werden ingetrokken.

De keizer koesterde bedenkingen omtrent het ontdekkingsritueel van de grote incarnaties, in het bijzonder van de dalai lama en de panchen lama. Hij gaf hierom opdracht dat het Tibetaans staatsorakel uit het klooster Nechung bij alle in aanmerking komende kandidaten moest worden geraadpleegd, onder toeziend oog van een keizerlijke amban. De keuze zou bepaald worden op basis van het trekken van drie namen uit een „gouden urn”. Verder werd verboden te reïncarneren in een direct verwante, een Mongoolse khan, in hooggeplaatste vorsten, adel of militaire opperbevelhebbers, wat in veel gevallen omzeild werd. Doordat de negende tot en met de twaalfde dalai lama op deels onverklaarbare wijze op jonge leeftijd overleden, volgden enkele reïncarnaties elkaar snel op. De gouden urn werd daarom vaak geraadpleegd. Sinds 1788 werd Tibet meer dan honderd jaar door regenten geleid.[36] Hoewel verschillende dalai lama’s in dit tijdperk onder verdachte omstandigheden overleden, is de schuld niet alleen bij de ambans, maar ook bij Tibetanen gezocht.[37][38]

The Great Game

Pas de dertiende dalai lama, Thubten Gyatso, zou weer geruime tijd regeren. Sinds de veldtocht tegen de Nepalese Gurkha’s was de Chinese keizer niet meer in staat geweest Tibet daadkrachtig te verdedigen en raakte zijn rijk steeds meer verzwakt: na de Eerste Opiumoorlog (1839-42) kwamen de Taiping-opstand (1851-64) en de Tweede Opiumoorlog (1851–64); vervolgens de Eerste Chinees-Japanse Oorlog (1894-95). Het garnizoen in Tibet werd sterk ingekrompen, waardoor door krijgsheren uit omringende landen Tibet met regelmaat konden binnenvallen. In deze situatie weerklonk een luider wordende roep van de machthebbers in Tibet en andere randprovincies van het Chinese rijk, om een sterkere mogendheid die hun belangen kon behartigen. Vooral Brits-Indië en Rusland waren in dit deel van Centraal-Azië geïnteresseerd.[32][31][36]

Rusland had er belang bij zijn invloed in Tibet te vergroten, omdat talrijke aanhangers van het Vajrayana-boeddhisme in het land een pelgrimage naar Lhasa ondernamen. De Boerjaats-Mongoolse monnik Agvan Dorzjiev, die in 1888 naar Lhasa reisde om in het klooster Drepung te gaan studeren, was inmiddels opgeklommen tot een van de hulpleraren van de dertiende dalai lama. Deze zond de monnik naar Jalta om tsaar Nicolaas II een brief te bezorgen.[39][40][41] In de hoogtijdagen van wat The Great Game wordt genoemd, probeerde Lord Curzon, de onderkoning van India, met diplomatieke middelen de Russische invloed in te dammen. Hij zond in 1900 en 1901 tevergeefs twee brieven aan de dertiende dalai lama, maar die weigerde ze in ontvangst te nemen, met als verklaring dat hij de ambans niet mocht passeren.[42]

Daarop dreigde Lord Curzon het voor de handel belangrijke Chumbi-dal aan de grens met Sikkim te bezetten en, nadat kortstondige onderhandelingen opnieuw spaak waren gelopen, werd in november 1903 de Britse veldtocht in Tibet ingezet onder leiding van Francis Younghusband. Deze rukte een jaar later Lhasa binnen.[42]

Rusland was in deze tijd in een militaire strijd verwikkeld door de Russisch-Japanse Oorlog en liet de Britten hierbij ongemoeid. De dalai lama was naar Mongolië gevlucht en de Britten bereikten een akkoord met een regent en de amban, waarin de soevereiniteit van het Chinese keizerrijk werd bekrachtigd en Tibet geen onderhandelingen met andere staten mocht aanknopen, tenzij in het Britse handelsbelang. Nog in september volgde de terugtocht van de Britten. Op 13 september 1904, nog in aanwezigheid van de Britten, kondigde de amban een keizerlijk decreet af waarbij Thubten Gyatso werd afgezet en de functie van dalai lama voorlopig werd afgeschaft. De Tibetanen negeerden deze afzetting echter en in november 1904 ontvingen de Chinese autoriteiten de dalai lama zelfs weer met alle eerbetoon in Urga (Ulaanbaatar).[42]

Hoewel de Chinese autoriteiten erop aandrongen dat hij weer terugkeerde naar Tibet, maakte de dalai lama daar zelf geen haast mee en bleef hij in het noorden, in Urga, tot en met 1908, ongerust als hij was om de zware nederlaag van het Russische rijk tegen Japan en de Russische Revolutie van 1905. Met het verzwakken van Rusland nam de politieke inmenging van China in Tibet weer toe. Het Verdrag van Lhasa werd in april 1906 door het Chinees Keizerrijk geratificeerd en China kwam de oorlogsschadeloosstelling van Tibet aan het Britse rijk na. Daarmee toonde Peking zijn onveranderde aanspraken op het oppergezag over Tibet.[42][43]

Het Verenigd Koninkrijk en Rusland kwamen op 31 augustus 1907 het Verdrag van Sint-Petersburg overeen, die de invloedssferen in Centraal-Azië regelden en een einde maakten aan de confrontatie. De entente schreef voor dat Tibet tot de Britse invloedssfeer behoorde, Mongolië en Turkestan tot de Russische.[43]

Hernieuwde aanspraken uit Peking

Keizersweduwe Cixi ontbood de dalai lama naar Peking, maar de tocht werd hem dringend ontraden door de Britten zowel als de Russen. De dalai lama echter stemde toe, zij het zonder veel haast te maken. Na vijf maanden gebed en meditatie in het Wutai Shan-gebergte werd hij in september 1908 weliswaar met protocollaire eer in Peking ontvangen, maar niet volgens het protocol van een soeverein staatshoofd. Bij de keizerlijke audiëntie werd zelfs van hem het onderwerpingsgebaar kotau verwacht, dat in het Chinese keizerrijk in gebruik was voor vazallen. De dalai lama weigerde en voor de audiëntie werd een compromis gevonden, zodat hij bij de begroeting alleen op een knie hoefde te knielen. De keizersweduwe vaardigde op 3 november 1908 een edict uit waarin ze de dalai lama een nieuwe titel schonk, waarin echter zijn dienstwillige onderdanigheid tot uitdrukking kwam. De titel luidde: „Oprecht gehoorzame door reïncarnatie van hulpvolle, voortreffelijke, uit zichzelf bestaande Boeddha van het westen” en kwam in de plaats van de titel die de vijfde dalai lama had ontvangen van Altan Khan. De nieuwe titel verplichtte de dalai lama de wetten van het keizerrijk in Tibet op passende wijze te eerbiedigen. Hij zag geen mogelijkheid de verlening uit de weg te gaan en beperkte zich tot een protest tegen een bepaling die hem verbood zich rechtstreeks, buiten de ambans om, tot de keizer te wenden.[43]

De plechtigheid vond echter niet plaats: de dood van keizer Guangxu op 14 november 1908 en van keizersweduwe Cixi de dag daarop verhinderde dat, doordat daarmee de regering was weggevallen. Hierdoor kon het protest van de dalai lama niet behandeld worden en vertrok hij naar Lhasa. Toen hij onderweg verbleef in Kumbum, werd hem de titel alsnog toegewezen op 4 maart 1909, zonder dat er iets met zijn protest gedaan was. Hij zag geen mogelijkheid deze titel te ontlopen. Zhao Erfeng had als laatste amban van Tibet al in 1906 troepen laten uitrukken tegen kloosters; hij had die geplunderd en onder de monniken een slachting aangericht. Dit maakte hem in Tibet tot de meest gehate man van zijn tijd en hij werd in Tibet daarom ook wel Zhao de Slager genoemd. In 1907 ging hij ertoe over de provincie Kham te bezetten en in 1908 trok hij op in de richting van Centraal-Tibet. In 1909 werd hij Tibet uitgezet. Hij keerde terug als generaal en zijn troepen bestormden Lhasa en trokken op 12 februari 1910 de hoofdstad binnen. De dalai lama, die juist twee maanden tevoren was teruggekeerd, verliet opnieuw de stad en vluchtte naar Sikkim. Op 25 februari 1910 verklaarde de Chinese regering hem voor afgezet. Hij zond verzoeken om hulp, maar diplomatieke bemoeienis van de Britse en de Russische regering bleef zonder gevolg.[44]

Na de uitbraak van de Xinhai-revolutie in oktober 1911 werden de Chinese soldaten snel teruggeroepen en in het voorjaar van 1912 was er nog slechts een klein Chinees garnizoen in Lhasa gelegerd. Op 12 juni 1912 keerde de dalai lama terug uit India en kwam hij met een feestelijke intocht Lhasa binnen.[44] Direct na zijn terugkeer gaf hij het bevel om de bezettingstroepen te ontwapenen en hen het land uit te zetten. Chinezen die met een Tibetaanse vrouw waren getrouwd, mochten hun gezin meenemen als de echtgenote bereid was mee te gaan. Tibetaanse collaborateurs werden hard aangepakt. President Yuan Shikai van de nieuw gevormde Republiek China reageerde op de voorbereidingen voor de autonomie van Tibet met een telegram, waarin hij verontschuldigingen aanbood voor de overtredingen begaan door de Chinese troepen; hij verklaarde dat de dalai lama met dit telegram was hersteld in zijn oude rechten, van vóór het edict. Thubten Gyatso reageerde met een telegrafisch antwoord waarin hij liet weten dat hijzelf de geestelijke en wereldlijke macht over Tibet rechtmatig uitoefende. Hiermee gaf hij in feite te kennen dat hij de protectoraatsrelatie die vanaf 1720 had gegolden, als ontbonden beschouwde.[45]

Periode van onafhankelijkheid

Zie Geschiedenis van Tibet (1912-1949) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Buiten-Mongolië, dat al in 1912 de eigen onafhankelijk had verworven, werd eveneens geleid door de belangrijkste incarnatie van het land, de Jebtsundamba Koetoektoe. Oost-Tibet bevond zich nog steeds in staat van oorlog, toen Lhasa op 14 februari 1913 de onafhankelijksheidsverklaring uitvaardigde waarin de dalai lama de soevereiniteit van Tibet uitsprak. President Yuan Shikai toonde zich niet onder de indruk en volhardde in de suzereiniteit van China. Om tegemoet te komen aan de Britse vrees voor Russische invloed in Tibet, liet de dalai lama zijn troepen uitrusten door de Japanse militaire expert Yajima Yasuhiro.[45] Op 2 februari 1913 tekenden Mongolië en Tibet het Verdrag van Urga, waarin ze elkaar als onafhankelijke staten erkenden.

Op initiatief van de Britten werd in 1913-14 in het Noord-Indische Simla een conferentie gehouden met delegaties van de Britten, Chinezen en Tibetanen. Na moeizame onderhandelingen bereikte men op 27 april 1914 een compromis: de suzereiniteit van China werd erkend en omgekeerd accepteerde China de autonomie van Tibet, waarbij China zich verplichtte niet in Tibetaanse zaken in te grijpen. Het Akkoord van Simla werd door China echter niet geratificeerd. Hierna maakte de regering van Brits-Indië de Chinese regering duidelijk dat zij het akkoord desnoods alleen met Tibet zou afsluiten, wat op 3 juli 1914 ook gebeurde. Dit akkoord is voor Tibetanen van grote betekenis, aangezien het Internationaal recht bepaalt dat China hiermee zijn aanspraak op het beschermheerschap van Tibet opgaf. China liet Tibet namelijk sindsdien zelfstandig internationale betrekkingen onderhouden met het soevereine Verenigd Koninkrijk, waardoor Tibet juridisch gezien als soevereine staat handelde en vanaf die datum de facto onafhankelijk werd.[45]

Thubten Gyatso voerde verschillende moderniseringen door in het geïsoleerde land. Zo introduceerde hij in 1912 Tibetaanse posterijen, eigen Tibetaanse valuta met de munten srang en tangka, liet hij wegen aanleggen en de eerste elektriciteitscentrale.[32][46] Veel hervormingen liepen echter ook spaak op het verzet van de conservatieve gevestigde orde van kloosterlingen. Daarom liet hij in 1915 het staatsorakel uit zijn functie zetten en ontnam hij het opstandige en China-gezinde Drepungklooster de politiebevoegdheid.[32][47] Verder werkte hij aan nationale symbolen, waarbij hij de Tibetaanse vlag standaardiseerde, met een opkomende zon boven een besneeuwde berg en een driekleurig juweel dat door twee sneeuwleeuwen wordt vastgehouden.[48]

De dalai lama toonde zich in meer opzichten een politiek staatshoofd. Toen bijvoorbeeld al een maand na de onafhankelijkheidsverklaring de Eerste Wereldoorlog uitbrak, bood hij het Verenigd Koninkrijk duizend manschappen aan voor de oorlog in Europa. De Britse regering sloeg het aanbod niet af, maar maakte er ook geen daadwerkelijk gebruik van. De dalai lama voerde in het leger verdere hervormingen door naar Europese uitgangspunten en riep daarvoor de hulp in van instructeurs uit Rusland, Japan en het Verenigd Koninkrijk, de machten die China hadden overwonnen. Het effect van de militaire training bleek al enkele jaren later, toen in 1917 het Tibetaanse leger een Chinese aanval afsloeg in een poging Tibet met geweld terug te brengen onder Chinees bewind. Bij deze verdedigingsslag wist het Tibetaanse leger zelfs grotere stukken terreinwinst wist te behalen, tot Dajianlu en Derge, gebieden die ook al aan de vijfde dalai lama hadden toebehoord.[45] Na deze verliezen verzocht Peking om bemiddeling bij Londen, dat de consul-officier Eric Teichmann daartoe afvaardigde. In twee akkoorden werd overeengekomen dat de oostgrens ongeveer zou samenvallen met de rivier de Blauwe Rivier, dat alle vijandelijkheden werden gestaakt en dat de troepen uit elkaars grondgebied werden teruggetrokken.[47][49][50]

In tegenstelling tot andere Aziatische landen, zoals China, Myanmar (Birma) en Thailand, sloot Tibet zich in veel gevallen ook weer snel af voor de moderne ontwikkelingen, ter bescherming van privileges, macht en politieke invloed van de geestelijke elite. Zo werd in Gyantse in 1924 een Engelse school geopend en binnen twee jaar weer gesloten en werd mijnbouw en het gebruik van machines gezien als een schandalige breuk met de traditie.[47] Deze overtuiging manifesteerde zich onder meer toen in 1926 een Britse expeditie, die met een lading elektrische machines op weg was naar Lhasa, werd vermoord, waarbij hun vrachtwagens het ravijn in werden geworpen.[51] In de jaren ’20 waren er nog slechts twee Tibetanen in het bezit van een auto: de dalai lama zelf reed in een Austin en zijn hervormingsgezinde minister Thubten Gongphel die verantwoordelijk was voor bankbiljetten, munitie-import en elektrificering. De weinige voorstanders van de moderne technologie stonden tegenover tienduizenden conservatieve monniken in grote kloosters zoals Ganden, Sera en Drepung, waardoor de meeste hervormingsprojecten vrij snel kwamen stil te liggen of werden teruggedraaid. Ook de negende panchen lama, Thubten Choekyi Nyima, moest niets hebben van de vernieuwingen van met name het leger. Verwikkeld in intriges en vervuld van bange vermoedens vluchtte hij naar Peking; hij zou Tibet tot aan zijn dood niet meer binnenkomen.[52]

In de jaren 30 raakte de dalai lama betrokken in intriges en strijd. Er heerste teleurstelling over de beperkte invloed die de Britten konden uitoefenen op China, waardoor de relatie met Londen verzwakte. Toen er echter een toenadering kwam van de communistische Sovjet-Unie, herleefden de toch als wenselijker beschouwde banden met de Britten weer. De Kwomintang-regering streefde naar onderhandelingen zonder Britse aanwezigheid, maar toen de Tibetanen een slag wonnen tegen de lokale krijgsheer Liu Wenhui, werden de onderhandelingen afgebroken en werd er opnieuw overgegaan tot militaire strijd, waarbij Peking de panchen lama inzette voor propaganda. Verder leverde het Tibetaanse leger strijd met optrekkende Sichuan-Chinezen enerzijds en de islamitische krijgsheer Ma Bufang anderzijds. Voor beide vijandelijke linies kwamen uiteindelijk met behulp van Britse diplomatie en dankzij interne verdeeldheid bij de tegenstander vredesakkoorden tot stand. Het aan de dalai lama gelieerde Mongolië viel na de dood van de Jebtsundamba Koetoektoe toe aan de communisten, waarna opperbevelhebber Chorloin Tsjoibalsan diens reïncarnatie verbood - zijn volgende reïncarnatie werd erkend in het Indiase Dharamsala.[53] Op 17 december 1933 overleed de dertiende dalai lama plotseling. In zijn testament had hij gewaarschuwd voor het verlies van de Tibetaanse soevereiniteit aan China.[47] Zijn dood luidde een periode van machtsstrijd in.[54]

De veertiende dalai lama, Tenzin Gyatso

Zie Tenzin Gyatso voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Tenzin Gyatso, een zoon van een boerenfamilie uit Taktser in Amdo, werd beschouwd als de nieuwe reïncarnatie van de dalai lama.[55] Van politieke zaken was de jonge dalai lama nog slechts weinig op de hoogte toen hij na de onafhankelijkheid van India in 1947 verbouwereerd kennis nam van de nieuwe omstandigheden. Tibet zocht tevergeefs steun bij de Britten, Indiërs en Amerikanen en moest in 1950–51 machteloos toezien bij de invasie van Tibet door het Chinese Volksbevrijdingsleger. De dalai lama vluchtte aanvankelijk naar het klooster Dungkhar in de Chumbi-vallei, dicht bij de grens van Sikkim. Hij keerde naar Lhasa terug nadat aan zijn afgezanten in Peking het omvangrijke 17 puntenakkoord was opgelegd. Deze nieuwe grondwet verving het verdrag dat in 821 tussen China en Tibet werd gesloten. Dit stond in Lhasa op een zuil gegraveerd en had meer dan 1100 jaar de betrekkingen tussen beide landen geregeld.[56]

In 1954 raakte de dalai lama tijdens een bezoek aan Peking onder de indruk van Mao Zedong, maar zijn enthousiasme verflauwde toen Mao sprak over het „opium van de religie”. Ondanks Mao’s toezegging het 17-puntenakkoord niet direct te zullen gaan toepassen, kwam Tibet in de wurggreep van Chinese autoriteiten en militairen. Er werden bijna niet op te brengen heffingen opgelegd en monniken, nonnen en nomaden werden verplicht nutteloze taken uit te voeren. Toen partijbonzen de nomaden ontwapenden, kwam het in 1956 tot een opstand die gesteund werd door onder andere de Amerikaanse inlichtingendienst CIA.[57] In maart 1959 volgde de Tibetaanse volksopstand en de dalai lama vluchtte naar India. Het Chinese militaire apparaat werd in korte tijd uitgebouwd tot 160.000 manschappen. De panchen lama werd na een kritische toespraak in 1962 in een heropvoedingsprogramma ondergebracht. Vanuit ballingschap in McLeod Ganj ondernam de dalai lama verschillende pogingen om de Verenigde Naties ertoe te bewegen Tibet weer onder Tibetaans bestuur te brengen. Resolutie 1353 kreeg in 1959 een meerderheid van de algemene vergadering, evenals Resolutie 1723 in 1961 en Resolutie 2079 in 1965; de laatste kreeg ditmaal wel de steun van India. Niettemin leidde dit niet tot een verandering van de situatie in Tibet.[19]

In de decennia erna groeide de dalai lama uit tot een symbool van het geweldloos protest en in de jaren 80 wist hij zelfs veel ontspanning teweeg te brengen in de relatie met China. Op 21 september 1985 gaf hij tijdens zijn toespraak in het Capitool een verklaring af die sindsdien wordt gezien als een vredesplan en een regeringsprogramma van vijf punten:

  1. De status van Tibet, inclusief de regio’s Amdo en Kham, moest worden gewijzigd in die van vredeszone.
  2. Van de verhuizingspolitiek van Chinese staatsburgers uit andere delen van China naar Tibet moest worden afgezien.
  3. De grondrechten en democratische vrijheid van het Tibetaanse volk moesten worden geëerbiedigd.
  4. Het milieu moest worden hersteld en beschermd, de exploitatie en de opslag van nucleair afval stopgezet.
  5. Er moesten serieuze onderhandelingen over de toekomstige status van Tibet worden aangeknoopt.

In Lhasa bezielde dit streven de vrijheidsdroom, terwijl er in Peking van separatisme werd gesproken. De oproep tot dialoog werd verworpen, zonder dat Peking concessies deed. De wind die de woorden opriepen, groeide aan tot de storm van de onlusten in Tibet (1987-1993). Toen bovendien nog in Peking het Tiananmen-protest op 4 juni 1989 volgde, was het einde ingeluid van de ontspanning en verdween ook de kans op meer vrijheid voor Tibet. In 1989 ontving de dalai lama de Nobelprijs voor de Vrede „voor zijn streven naar vrijheid voor de Tibetanen, waarbij hij altijd is blijven pleiten voor strikte geweldloosheid’. Vanwege deze vreedzame houding en visie wordt de huidige dalai lama ook gewaardeerd bij vele niet-gelovigen en anders-gelovigen. In 1990 droeg hij zijn politieke functies over aan de regering in ballingschap.

Literatuur en poëzie

Zie ook : Tibetaanse literatuur en Tibetaanse schrijvers

Veel dalai lama’s hielden zich bezig met de literatuur, in het bijzonder met de poëzie. Hun geschriften hadden voor een groot deel betrekking op de Tibetaanse filosofie en het boeddhisme; zo schreef de eerste dalai lama over de „training van de geest op de grote manier” en de tweede liet een werk achter over „leegheid, meditatie, handeling en het verlangen van de verlichting”. De derde dalai lama schreef de lamrim Het fasenpad: zuiver goud; een lamrim is een presentatie van de boeddhistische leer zoals die in het Tibetaans boeddhisme populair is geworden en die teruggaat tot de stijl die Atisha had nagelaten.[58]

De vijfde dalai lama was een productief en gerespecteerd schrijver. Hij paste een vrije stijl toe, waardoor hij openhartig en soms ironisch zijn diepste gevoelens en onafhankelijke interpretaties kon uitdrukken. Hij schreef: „Toen ik de ’mondelinge leer van Manjushri’ had voltooid, had ik de geledingen van de gelug moeten verlaten. Nu ik de ’mondelinge leer van de Kennishouders’ heb voltooid, zou ik zelfs de geledingen van de nyingma moeten verlaten.” Maar hij bleef, en breidde zijn werk uit tot 24 delen. Hieronder bevond zich een gedetailleerde geschiedenis van Tibet, die hij op verzoek van Gushri Khan schreef. Hij liet tevens een autobiografie na onder de titel Dukulai Gosang.[59][60]

De zesde dalai lama was een bon-vivant, die hield van het uitgaansleven. Het celibaat was niet aan hem besteed en hij liet een groot scala aan liefdesgedichten na. Van zijn uitspattingen werd met veel argwaan en afschuw kennis genomen door de geestelijkheid in Tibet en Mongolië en evenzeer door de khan van Mongolië en de keizer van China. Daarentegen werd hij bij het eenvoudige volk met elke escapade populairder. In het volgende gedicht wordt de perzik genoemd, die in de poëtische traditie van Tibet het symbool is van het „onbereikbare”:

„Aanschouw ik de dochter van de machtige gouverneur,
dan lijkt ze mij van een natuurlijke schoonheid als die van een perzik,
Als een rijpe vrucht boven
in een grote perzikboom”
Zesde dalai lama, Tsangyang Gyatso[33][58]

De zevende dalai lama stond bekend om zijn liederen, en ook de dalai lama’s die hem opvolgden, lieten literair werk na; in het bijzonder de dertiende dalai lama, die meerdere preken en liederen schreef. De veertiende dalai lama was eveneens een productief schrijver en bracht werken uit in veel verschillende talen, die aftrek vonden over de gehele wereld. Hij schreef over een veelheid van onderwerpen: over de omgang met haat en andere negatieve emoties, maar ook over vraagstukken als de milieuverontreiniging. Over die laatste problematiek schreef hij bijvoorbeeld:[58]

„Uwe Heiligheid, hoe kan de milieuverontreiniging op onze planeet een halt worden toegeroepen? Is er een einde aan het ons bekende universum en de mensheid in de zin van een zelfreiniging, waardoor een nieuw begin kan volgen?”
Veertiende dalai lama Tenzin Gyatso[58]

Kennismaking met buitenlanders

Zie Geschiedenis van de ontdekkingsreizen in Tibet voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De eerste berichten die buitenlanders uit Tibet meebrachten, begonnen pas echt op gang te komen in de 18e eeuw. Wat hun vooral opviel, was de eerbiediging die men in Tibet betoonde aan en rondom de persoon van de dalai lama. Zo beschreef Jean-François de La Harpe in zijn werk Abrégé de l'histoire générale des voyages in 1820 hoe de uitwerpselen en urine van de dalai lama voor heilig werden gehouden en door dienaren als geneesmiddel werden gebruikt.[61] Évariste Huc, tussen 1844 en 1846 katholiek missionaris in dit gebied, sprak dit weliswaar tegen en zei dat het een ridicule legende was, maar daarbij werd enige druk op hem uitgeoefend, en zijn onbevangenheid kan dan ook ietwat worden betwijfeld.[62] In China Illustrata (1667) gaf Athanasius Kircher een verslag dat juist overeenkwam met dat van De La Harpe; Kircher verwees naar de reis die Johann Grueber en Albert Dorville in 1661 hadden gemaakt en waarbij ze een maand lang in Lhasa waren verbleven.[63]

In 1899 lukte het de Japanse ontdekkingsreiziger en zenmonnik Ekai Kawaguchi om met behulp van aanwijzingen van de Indiase tibetoloog Sarat Chandra Das Lhasa te bereiken. Tijdens zijn pelgrimstochten verwierf hij zich de reputatie een uitstekend arts te zijn, waardoor hij in de gelegenheid kwam een audiëntie te verkrijgen bij de dertiende dalai lama, Thubten Gyatso, en geruime tijd in Lhasa kon verblijven als diens geneesheer. Zijn optekeningen kenden wijde verbreiding in de Aziatische wereld, met name in Japan; in Nepal werd nog in 2002 een postzegel aan hem gewijd.[64][65] Enkele maanden later, in 1900, bereikten de Russen Gombojab Tsybikov en Ovsje Norzoenov, verkleed als Mongoolse pelgrims, de Tibetaans hoofdstad met behulp van de aantekeningen van Nain Singh. Zij waren de eersten die Lhasa op de foto vastlegden.[66]

Nadat de veertiende dalai lama in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede won voor zijn oppositie tegen het gebruik van geweld in zijn strijd voor Tibetaanse zelfbeschikking, nam zijn openbare bekendheid buiten de regio aanzienlijk toe. Hoewel Peking hem blijft zien als een separatist, heeft hij zelf sinds 1987 herhaaldelijk gezegd dat zijn doel zinvolle autonomie is, maar geen afscheiding.[67][68]

De Tibetaanse cultuur was eeuwenlang onberoerd gebleven door invloeden uit de buitenwereld, maar daarin kwam verandering toen Tenzin Gyatso en vele andere Tibetanen zich na de Tibetaanse diaspora verspreidden over de gehele wereld. Dit bracht met zich mee dat het Tibetaans boeddhisme zich naast de zen en theravada heeft gevestigd als een van de drie belangrijkste stromingen van het boeddhisme in de geïndustrialiseerde wereld. Hoewel de dalai lama het advies geeft om zich aan de eigen religie te houden, is de toestroom naar de boeddhistische centra ook in de Westerse wereld groot.[69] Bij Tibetaanse jongeren is overigens te zien dat ze minder religieus worden, zowel in Tibet als in andere landen, indien zij daar in ballingschap verblijven. Door het contact met de Westerse en de Chinese consumptiemaatschappij en de jarenlange onderdrukking van de religie in China is de beoefening van de boeddhistische praktijk niet meer zo vanzelfsprekend als die gedurende vele eeuwen was geweest.

„Als de ijzeren vogel vliegt en de paarden op wielen rollen, dan zal de man uit het sneeuwland zijn vaderland moeten verlaten als de mieren. En de boeddhistische leer zal de landen bereiken van de mannen met de ronde wangen”
Profetie van de magiër en tantrist Padmasambhava uit de 8e eeuw[69]

Filmografie

Voor de bekendheid over de dalai lama in het Westen in de 20e eeuw, was onder meer het boek Zeven jaar in Tibet van de Oostenrijkse bergbeklimmer Heinrich Harrer van belang.[70] Op dit boek werd een documentaire uit 1956 van regisseur Hans Nieter gebaseerd, die op het filmfestival van Cannes werd genomineerd voor een Gouden Palm.[71] De verfilming van 1997, onder regie van Jean-Jacques Annaud en met Brad Pitt in de hoofdrol, leverde de film drie prijzen op en nog tien nominaties.[72] Maar ook andere films droegen bij aan een grotere bekendheid van de dalai lama, waaronder Little Buddha van Bernardo Bertolucci uit 1993 en Kundun van Martin Scorsese uit 1997.[73][74]

Over de dalai lama zelf zijn ook een groot aantal documentaires gemaakt, die zijn leven en leefsituatie beschrijven. Veel van deze documentaires zijn in het Nederlands ondertiteld, zoals Angry Monk van regisseur Luc Schädler, dat een registratie geeft van het Tibet van de eerste helft van de 20e eeuw, en The Unwinking Gaze van regisseur Joshua Dugdale waarin de veertiende dalai lama gedurende drie jaar wordt gevolgd in de uitvoering van zijn taken.[75][76]

Zie ook

Externe links

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met dalai lama op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º (en) Tibetaanse regering in ballingschap, Invasion and illegal annexation of Tibet: 1949–1951
  2. º (nl) Laird, Thomas (2007) Het verhaal van Tibet: Gesprekken met de Dalai Lama, pp. 135–139, A.W. Bruna Uitgevers, Utrecht ISBN 978-90-229-8784-1
  3. º (nl) Binder, Franz (2005) Dalai Lama: Biografie, Ten Have, Kampen, ISBN 90-529-5558-4, p. 9
  4. º (en) Verhaegen, Ardy (2002) The Dalai Lamas: The Institution and Its History - Emerging Perceptions in Buddhist Studies, nummer 15, D. K. Printworld, New Delhi, ISBN 81-246-0202-6, pp. 5-6
  5. º (nl) Craig, Mary, Kundun, de biografie van de familie van de dalai lama, ISBN 978-9055015320, p. 26
  6. º (en) Ocean of Wisdom, Jetsun Dhampa Khutukhtu (Bogdo Gegen)
  7. º (en) Mullin, Glenn H. (2008) The Fourteen Dalai Lamas: A Sacred Legacy of Reincarnation, Clear Light Publishers, Santa Fe, New Mexico, ISBN 1-57416-092-3, p. 175
  8. º (nl) Rotterdamsch Nieuwsblad (4 januari 1933) De reïncarnatie van den levenden Boeddha
  9. º In het Tibetaans wordt voor de vier hoofdrichtingen binnen het Tibetaans boeddhisme hetzelfde woord gebruikt als voor de kleinere richtingen: chös. Het woord sekte wordt soms als vertaling van beide gebruikt en heeft in dat geval geen negatieve connotatie.
  10. º (nl) Chhaya, Mayank (2007) Dalai lama, Man, monnik, mysticus, Sijthoff, Amsterdam, ISBN 978-90-218-0067-7, p. 192-206
  11. º (en) Lopez Jr, Donald S. (2007) Religions of Tibet in Practise, Princeton Readings in Religion, Princeton University Press, ISBN 978-0-691-12972-3
  12. º (en) BBC, Relegion & Ethics: The Dalai Lama
  13. º (en) Kapstein, Mathhew T. (2006) The Tibetans, Blackwell Publishing, Oxford, ISBN 978-0-631-22574-4
  14. º (en) Fletcher, Joseph (ca. 1800) Ching Inner Asia, Twitchett, D. & J. K. Fairbank (1986) The Cambridge History of China, Volume 10, Late Ching 1800-1911, Cambridge University Press, ISBN 10-05-21243386
  15. º (en) Grunfeld, A. Tom (herziene druk 2006) The Making of Modern Tibet, East Gate Book, Armonk, New York, ISBN 1-56324-713-5
  16. º (en) Goldstein, Melvyn C. (1997) A History of Modern Tibet, The Demise of the Lamaist State, University of California Press, Berkeley, ISBN 978-0-520-07590
  17. º (en) Tucci, Giuseppe (1980) The religions of Tibet, University of California Press, Berkeley & Los Angeles, ISBN 07100002041
  18. º (en) Filippi, Filippo de (bewerker) (2005) An Account of Tibet. The Travels of Ippolito Desideri 1712–1727, Rupa & Co, New Delhi, ISBN 81-292-0777-5
  19. 19,0 19,1 (de) Barraux, Roland (1995) Die Geschichte der Dalai Lamas – Göttliches Mitleid und irdische Politik, Komet/Patmos, Frechen/Düsseldorf, ISBN 3-933366-62-3, pp. 302-314 Citefout: Ongeldig label <ref>; de naam "barraux302-314" wordt meerdere keren met andere inhoud gedefinieerd.
  20. º (nl) Vlaskamp, Marije (31 augustus 2007) Tibetanen mogen niet reïncarneren, Algemeen Dagblad
  21. º (nl) Binder, Franz (2005), p. 167-170
  22. º (en) Indian Express (6 juli 1999) Dalai’s reincarnation will not be found under Chinese control, via de website van de Tibetaanse regering in ballingschap
  23. 23,0 23,1 (en) Page, Jeremy (29 november 2007) „Dalai Lama may forgo death before reincarnation”, The Australian Citefout: Ongeldig label <ref>; de naam "Jeremy Page" wordt meerdere keren met andere inhoud gedefinieerd.
  24. º De Morgen, 19 april 1915, Dalai lama beslist zelf of hij reïncarneert.
  25. º (en) Harvey, Brian Peter (2001) Buddhism, ISBN 978-0826453501, p. 174
  26. º (en) He-ru-ka, Gtsaṅ-smyon & Zla-ba-bsam-'grub & Walter Yeeling Evans-Wentz (2000) Tibet’s great yogī, Milarepa, ISBN 978-0195133134, p. 207-210
  27. º (nl) Spierenburg, Henk (2000), pp. 7-12
  28. º (nl) Spierenburg, Henk (2000), pp. 13-23
  29. º (nl) Spierenburg, Henk (2000), pp. 23-25
  30. º (nl) Spierenburg, Henk (2000) Over 25 incarnaties van de Dalai Lama. Een speurtocht naar 24 voorgaande levens en zijn huidige leven, Ankh Hermes, Deventer, ISBN 90-202-8199-2, pp. 27-30
  31. 31,0 31,1 (de) Golzio, Karl-Heinz & Pietro Bandini (2002) Die vierzehn Wiedergeburten des Dalai Lama, Scherz Verlag / Otto Wilhelm Barth, Bern / München, ISBN 3-502-61002-9, pp. 73-88
  32. 32,0 32,1 32,2 32,3 (en) Hughes, Art (7 mei 2001) „The Thirteen Previous Dalai Lamas”, Minnesota Public Radio
  33. 33,0 33,1 (de) Golzio & Bandini, pp. 102-124
  34. º (de) Golzio & Bandini, p.p. 126-146
  35. º (de) Golzio & Bandini, pp. 147-182
  36. 36,0 36,1 (de) Golzio & Bandini, pp. 183-188, 194-215
  37. º (en) Richardson, Hugh E. (1984) Tibet and its History, tweede herziene editie, Shambhala, Boston & London, ISBN 0-87773-376-7, pp. 59-60
  38. º (en) Norbu, Thubten Jigme & Colin M. Turnbull (1968) Tibet: An Account of the History, the Religion and the People of Tibet, Touchstone Books, New York, ISBN 0-671-20559-5, pp. 228-230, 311-318
  39. º (de) Golzio & Bandini, pp. 217-223
  40. º (nl) Leeuwarder Courant (5 april 1902) „Rusland, China en Tibet”
  41. º (nl) Leeuwarder Courant (23 november 1903) „Engeland, Rusland en China”
  42. 42,0 42,1 42,2 42,3 (de) Golzio & Bandini, pp. 217-223
  43. 43,0 43,1 43,2 (de) Golzio & Bandini, pp. 224-228
  44. 44,0 44,1 (de) Golzio & Bandini, pp. 228-233
  45. 45,0 45,1 45,2 45,3 (de) Golzio & Bandini, pp. 234-239
  46. º (en) Tibetaanse regering in ballingschap, Complete Series of six stamps, Issue 1912
  47. 47,0 47,1 47,2 47,3 (de) Golzio & Bandini, p.p. 240-248
  48. º (en) Sheel, R. N. Rahul (herfst 1989) „The Tibet Journal: The Institution of the Dalai Lama”, editie XIV No. 3, p. 20.
  49. º (nl) Rotterdamsch Nieuwsblad (20 juni 1932) „China. Oorlog met Tibet. De provincie Sintsjan bezet”
  50. º (nl) Rotterdamsch Nieuwsblad (19 juli 1932) „Wapenstilstand tusschen China en Tibet”
  51. º (nl) Amersfoortsch Dagblad „De Eemlander” (5 maart 1926) „De vermoorde expeditie in Tibet”
  52. º (en) China-Tibet Information Center, Thubten Gongphel
  53. º (en) Golden Blue Lotus Tara, His Holiness the Ninth Khalkha Jetsun Dampa Rinpoche
  54. º (nl) Rotterdamsch Nieuwsblad (16 december 1937) „Strijd om de macht in Tibet”
  55. º (de) Barraux, Roland (1995), pp. 275-281
  56. º (de) Barraux, pp. 286-294
  57. º (de) Barraux, pp. 295-301
  58. 58,0 58,1 58,2 58,3 (de) Golzio, Karl-Heinz & Pietro Bandini (2002), pp. 42, 56-58, 67-68, 129-133, 161-171, 249-256, 301-310
  59. º (en) Karmay, Samten G. (2005). „The Great Fifth”
  60. º (en) DalaiLama.com The Fifth Dalai Lama, Folio 157 (front and back) of the autobiography of the Fifth Dalai Lama (1617-1682) called Dukulai Gosang, Volume Kha, Lhasa Publication
  61. º (fr) Harpe, Jean-François de La Harpe (1820) Abrégé de l'histoire générale des voyages, deel VIII, p. 332
  62. º (fr) Huc, Evariste (1853) Souvenir d'un voyage dans la Tartarie, le Thibet et la Chine pendant les années 1844, 1845 et 1846, Le Clere, Paris, 1853, deel II, pp. 344-345
  63. º (fr) Dif, Jean, Chronologie en ligne, ingang 1667, bezocht 24-12-2008
  64. º (en) Kawaguchi, Ekai (1909, herdruk 1995) Three Years in Tibet, Book Faith India, Delhi, ISBN 81-7303-036-7, pp. 309-322
  65. º (en) Ambassade van Japan in Nepal (december 2002) Ekai Kawaguchi, First Japanese Visitor to Nepal
  66. º (en) Speake, Jennifer (2003) Literature of Travel and Exploration, Taylor & Francis, ISBN 9781579584405
  67. º (en) BBC, 20 mei 2008, profile Dalai Lama
  68. º (en) Nobelprize.org (1989) The Nobel Peace Prize 1989, Presentation Speech
  69. 69,0 69,1 (nl) Binder, Franz (2005), pp. 132-134
  70. º (en) Paetkau, Trevor (6 november 2007) Seven Years in Tibet, Heinrich Harrer, The Open Critic
  71. º (en) Eye for film, Seven Years in Tibet (1956), filmrecensie
  72. º (nl) Moviemeter, Seven Years in Tibet (1997), filmrecensie
  73. º (nl) Himalaya Filmfestival, Little Buddha (1993), filmrecensie
  74. º (nl) Filmkrant, Kundun (1997), filmrecensie
  75. º (nl) Boeddhistische Omroep Stichting (9 maart 2008) Angry Monk, voorbeschouwing en uitzending
  76. º (nl) Boeddhistische Omroep Stichting (5 juni 2008) The Unwiking Gaze, voorbeschouwing en uitzending
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow