Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


rel=nofollow

Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was het Nederlandse koloniale leger. Het heeft officieel bestaan van 1830 tot 1950. In tegenstelling tot de Koninklijke Landmacht die onder het Ministerie van Oorlog viel, ressorteerde het Nederlands-Indische leger onder het ministerie van Koloniën en bestond het leger uitsluitend uit beroepsmilitairen (of militairen uit het Nederlandse leger, die voor een bepaalde periode bij het leger gedetacheerd waren).

Inleiding

Start van de Verenigde Oost-Indische Compagnie

Zie ook Verenigde Oost-Indische Compagnie voor een beschrijving van de opkomst en ondergang van de Verenigde Oost-Indische Compagnie

De eerste Europeanen, die de Indische Archipel bezochten, waren de Portugezen, die zich al snel meester maakten van de handel; Nederlandse koopvaarders haalden de vracht toen uit Lissabon. De oorlog met Spanje belemmerde echter zozeer de handel dat Nederland genoodzaakt was nieuwe wegen te zoeken. Aan het einde van de 16e eeuw ondernamen de Nederlanders daarom, onder Barentz, Van Linschoten, Van Heemskerck, De Veer, en Rijp tochten tot het opsporen van een noordoostelijke doortocht naar Oost-Indië. Die reizen, vooral ook bekend door de vermaarde overwintering op Nova Zembla, leidden niet tot een doorgang.

Ondernemende Amsterdamse kooplieden vormden hiertoe een Compagnie, later de Oude Amsterdamse of die Van Verre genoemd. Zij rustte vier schepen uit, en dit was het bescheiden begin van de tochten van de Nederlanders naar de landen ten oosten van Kaap de Goede Hoop; de Staten van Holland moedigden de onderneming aan en voorzagen de vloot van geschut. De tocht werd ondernomen onder leiding van De Houtman en Keyser; Madagaskar werd bezocht en op 23 juni 1596 Bantam bereikt. Men werd er aanvankelijk goed ontvangen, maar al spoedig ontstond er ongenoegen met het Bantamse bestuur, waarschijnlijk mede onder invloed van de Portugezen. De Houtman werd gevangengezet en de goederen werden in beslag genomen, en al snel verbood men de Nederlanders alle handel.

Bestand:Anonymous The Noord-Nieuwland in Table Bay, 1762.jpg
VOC-schip met de Tafelberg op de achtergrond

Een tweede tocht, ondernomen met acht schepen, die in 1598 uitzeilde, onder leiding van Van Neck, met Van Waerwijck als vice-admiraal, werd te Bantam vriendelijk ontvangen. Van Neck bracht brieven aan de vorsten van prins Maurits en de Staten mee en kwam in 1599 terug te Amsterdam.

Onder bevel van admiraal van Waerwijck en de latere vice-admiraal Van Heemskerck was inmiddels een tocht naar de Molukken ondernomen; laatstgenoemde keerde met een goede lading specerijen over Bantam naar Nederland terug. Op twee plaatsen waren kantoren gevestigd. Aan deze tweede tocht moet grote waarde worden gehecht - de ondernemers hiervan waren de eigenlijke grondleggers van de Nederlandse handel in Oost-Indië.

Het succes van Van Neck zorgde ervoor dat er meer compagnieën werden opgericht, die op eigen gelegenheid schepen uitrustten. In de vergadering van 15 januari 1602 kwam men tot overeenstemming al deze compagnieën samen te voegen, werd de Vereenigde Oostindische Compagnie opgericht en verkreeg deze op 20 maart 1602 uitsluitend octrooi voor de handel ten oosten van van Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat van Magellaan. De grondslag was nu gelegd voor een krachtig lichaam, dat zich onbelemmerd kon ontwikkelen, dankzij de deugdelijke organisatie en het verworven monopolie. Wel moesten er eerst ernstige moeilijkheden overwonnen worden; niet zelden de tegenstand der inlandse bevolking en in de eerste tijd moesten daarbij de Spanjaarden en de Portugezen uit de archipel worden verdreven, zodat onophoudelijk het zwaard moest worden getrokken om zich de vijand van binnen en buiten van het lijf te houden. Er moest dus strijd worden gevoerd; de handelaar moest tevens krijgsman zijn en zo was het onvermijdelijk, dat een toenemende invloed gepaard ging met meerdere machtsontwikkeling, om te behouden wat men verworven had.

De Nederlandse bezittingen onder het bestuur van de Compagnie

Bestand:Jan Pieterszoon Coen by Jacob Waben.jpg
Jan Pieterszoon Coen

Langzamerhand werd, onder invloed van de Staten, het optreden van de Compagnie meer oorlogszuchtig, waartoe onder meer aanleiding bestond door de handelingen der Portugezen op Amboina, dat getuchtigd werd wegens de aan de Nederlanders bewezen diensten. Admiraal Van der Hagen viel de Portugezen aan en op 23 februari 1605 moesten zij hun kasteel overgeven. De hoofden van Hitoe zwoeren trouw aan de Staten Generaal en verleenden aan de Compagnie de uitsluitende handel in kruidnagelen. Er volgde een duurzame vestiging op Amboina, dat de hoofdzetel der Compagnie werd, terwijl Van der Hagen eveneens een contract met de hoofden van Banda sloot en aldaar kantoren oprichtte. De onderwerping van Amboina, met bijbehorende eilanden, was de grondslag van het uitgebreide Nederlandse koloniale bezit. Tot gouverneur aldaar werd De Houtman benoemd en nu kon ook beter tegen de Portugezen worden geageerd. Met dit doel werd Matelief naar Malakka gezonden, maar deze slaagde er niet in het schiereiland te veroveren. Naarmate het gezag van Nederland zich uitbreidde, deed de behoefte aan eenheid van bestuur zich gelden; er werd besloten tot het instellen van een gouverneur-generaal, die terzijde zou worden gestaan door de ingestelde Raad van Indië; Pieter Both, gewezen admiraal, werd in 1609 als eerste tot landvoogd benoemd en verkreeg het opperbevel over land- en zeemacht in de archipel en het oppertoezicht over alle bezittingen en toebehoren.

Bestand:Andries Beeckman - The Castle of Batavia.jpg
Kasteel van Batavia

Both keerde met Coen terug naar Java en sloot een verdrag met de koning van Jakatra, die hem een stuk land ten westen van Tangerang afstond, om daar een factorij te bouwen. Ook met andere Indische vorsten kwamen overeenkomsten tot stand. Verder werd met de sultan van Ternate een verdrag gesloten en werd het oude fort Todore op de Spanjaarden veroverd en aldaar een Nederlandse sterkte gesticht. Coen veroverde intussen in 1619 Jakatra en vestigde op de puinhopen, op last van het hoofdbestuur in Nederland, de nieuwe hoofdplaats der bezittingen in Indië, Batavia. In 1624 werd door de Chinezen het eiland Formosa aan de Nederlanders afgestaan, die er het fort Zeelandia bouwden en ook werd met Perzië een handelscontract gesloten. Voortdurend breidde de invloed en betrekkingen der Compagnie zich uit. In de loop der tijd werden diverse oorlogen gevoerd, onder meer met Bantam, dat de Nederlandse rechten niet wilde erkennen en de expeditie van Antheunissen ter beteugeling van de smokkelhandel en uitroeiing van nagelbomen op Klein-Ceram, Manipa en Kelang. Uiteindelijk werden de Molukken het toneel van oorlog; pas in 1646 werd het verzet gebroken en het Nederlandse gezag op Amboina behoorlijk gevestigd. In 1640 werd, onder leiding van scheepskapitein Caertekoe, Malakka veroverd, wat een einde betekende aan de koloniale invloed der Portugezen.

In de loop der daaropvolgende tijd werd de ene naar de andere oorlog gevochten en volgden de veldslagen elkaar op; in 1793 werd de langdurige oorlog op Java, nadat de belangrijkste tegenstanders gevangengenomen en verbannen waren, ten einde gebracht; de voortdurende oorlogen verslonden aanzienlijke sommen geld, maar aan het einde van de zeventiende eeuw hadden de inkomsten eindelijk de uitgaven overtroffen. Naarmate het grondbezit van de Compagnie zich echter uitbreidde, verminderde ook de omvang van de handel; een natuurlijk gevolg van haar steeds toenemende zorgen en verplichtingen was, dat de handelsbelangen steeds meer op de achtergrond werden gedrongen. De Compagnie was gaandeweg een politiek lichaam geworden, met een leger aan ambtenaren. Door voordelige contracten tot het leveren van de voornaamste producten en door krampachtig vast te houden aan het monopoliestelsel trachtte de Oostindische Compagnie goed te maken, wat de verminderende handel haar ontging; de misbruiken in Indië begonnen meer en meer de aandacht te trekken. Tijdens de oorlog van Engeland met zijn Amerikaanse koloniën was de patriottische partij in Nederland vóór de Amerikanen en de beschuldiging dat de onzijdigheid nu door Nederland geschonden was, leidde tot een oorlogsverklaring; nu zou blijken hoe noodlottige onverstandige bezuiniging en dientengevolge de onvoldoende toestand van de vloot was. Wel werd, met behulp van een Frans eskader, een aanval der Engelsen op Kaap de Goede Hoop verijdeld, maar zij veroverden de Nederlandse bezittingen op de kusten van Coromandel en Malabar, op de Westkust van Sumatra en mede Triconomale op Ceylon. Bij de vrede werden de bezittingen op de westkust van Sumatra en op de kust van Coromandel, met uitzondering van Negapatnam, door de Engelsen teruggegeven, maar aan hen moest nu de vaart in de Oosterse Zeeën worden toegestaan. Het defensiewezen in Indië was schandalig verwaarloosd; terwijl de oorlog alle inspanningen vorderde, kwamen binnenlandse moeilijkheden de moeilijkheden van de Compagnie vergroten; zelfs tegen toenemende zeeroof bleek zij machteloos te staan. Door de opperbevelhebber, namens de stadhouder, waren commissarissen-generaal uitgezonden, met opdracht om de nodige hervormingen in te voeren, maar het was al te laat. De eens zo rijke Compagnie had nu geldgebrek, moest de Staat om bijstand vragen en verloor haar krediet; de omwenteling in Nederland verhaastte haar val. Alsnog maakten de Engelsen zich meester van Ceylon, van de Nederlandse bezittingen in Bengalen, Malakka, de Molukken en van Kaap de Goede Hoop. Nog voor het einde van het jaar 1795 werd het bewind van de Nederlands Oostindische Compagnie door de Staten Generaal vernietigd en een comité van 28 leden ingesteld voor de zaken van de Oost-Indische handel en bezittingen. Eindelijk was zij dus bezweken, de eenmaal zo machtige Compagnie, door verval van krachten. En de Bataafse Republiek aanvaardde haar berooide nalatenschap. Echter, ondanks haar tot het uiterste gedreven zucht tot monopolie, het eigenbaatzuchtige streven van haar ambtenaren en de verdrukking van de inlandse bevolking, wist zij de binnenlandse onlusten te bedwingen, zij het door de kracht van de wapens, en de bloei van de eilandengroep in de archipel te bevorderen. De scherpzinnigheid van de bewindhebbers en de voornaamste landvoogden stelde haar in staat heerschappij te voeren over rijke bezittingen in drie werelddelen. Voor de geschiedenis van het Koninklijk Nederlands Indisch leger is voorgemelde historie van wezenlijk belang om tot een juist begrip van de Indische krijgsgeschiedenis na het herstel van het Nederlandse gezag te komen.

Herstel van het Nederlandse gezag in Nederlands-Indië

Bestuur van Daendels

Bestand:Daendels, Herman Willem.jpg
Mr. Herman Willem Daendels

Na de aanvang der negentiende eeuw was het met de Nederlandse bezittingen in Indië treurig gesteld. Slechts de factorijen te Palembang, Bandjermassin, Makassar, Timor en het eiland Ternate waren in het bezit der Nederlanders. De Vrede van Amiens betekende enige verademing; daarbij werd de Bataafse Republiek door Engeland erkend en zij verkreeg haar koloniën, die in handen van de Engelsen waren gevallen, terug. Daendels kreeg de instructie een voldoende legermacht te formeren, in plaats van de dan bestaande geheel onvoldoende krijgsmacht van 7.000 man, die gedesoriënteerd was en nog niet voor de helft aanwezig. Verder kreeg hij de opdracht tot het aanleggen van maritieme etablissementen. Van een eigenlijk leger was in deze dagen van diep verval geen sprake; Daendels wist, door op ruime schaal gebruik te maken van inlanders, die hij zo nodig met geweld dwong tot de militaire dienst, reeds na acht weken na zijn aankomst te Batavia in de eerste behoeften te voorzien. Reeds op de 7de maart van het jaar 1808 was door hem een krijgsmacht gevormd, van in totaal 19.316 man. Te Weltevreden en Molenvliet werden grote kazernes, te Soerabaja een groot hospitaal gebouwd en bij Meester Cornelis liet hij een geretrancheerd kamp aanleggen, waarvan het noordelijke front door twee redoutes werd geflankeerd, terwijl de toegangen door batterijen verdedigd werden.

Bestand:Het waterkasteel te Djokjakarta.jpg
Waterkasteel van Djokjakarta

Het kamp was bewapend met 142 stukken zwaar geschut en beheerste de omstreken; bij een goede verdediging zou het een grote offensieve kracht hebben en tevens was het bijzonder geschikt voor offensief optreden. Een zeer groot werk volvoerde Daendels door de grote weg, die hij door geheel Java aan liet leggen; van Anjer tot Panaroekan; overal trad Daendels met harde hand tegen de inlandse vorsten op; hij deed hen terdege de suprematie van het gouvernement gevoelen; ontegenzeggelijk werd hierdoor het oppergezag bevestigd maar het deed echter wel een wrok bij de Indische bevolking ontstaan. De annexatie van een deel van Bantam gaf aanleiding tot een verdeling van Java in 9 prefecturen, namelijk de oosthoek, Japara, Semarang, Tegal, Pekalongan, Cheribon, Krawang, de Batavische Regentschappen en de Ommelanden van Batavia. Hoe krachtig het bewind van Daendels ook was, toch gelukte het hem niet de koloniën weer tot bloei te brengen, al waren door hem belangrijke veranderingen in het beheer der bezittingen gebracht en tal van misbruiken uitgeroeid. Daendels moest, in opdracht van de Keizer, terugkeren naar Nederland en werd vervangen door generaal Janssens. Aan Daendels kwam de eer echter toe, dat hij met de tradities van de Compagnie brak, ergerlijke misbruiken tegenging, het leger organiseerde en het bestuur centraliseerde. Jancigny, een Fransman, getuigde van hem: de sporen der wederrechtelijkheden van Daendels zijn verdwenen en de monumenten van zijn intelligentie en onwrikbare energie zullen nog bestaan, wanneer zijn dwalingen uit het geheugen zullen zijn gewist.

Bestuur van Janssens

Bestand:Jan Willem Jassens door Pieneman.jpg
Jan Willem Janssens

Toen Janssens aan het bewind kwam, waren van al de bezittingen der voormalige Compagnie slechts Java, Makassar, Palembang en Timor overgebleven. Met het oog op de landing der Engelsen, die verwacht werd, had Daendels reeds de staat van beleg afgekondigd. Het was de ondernemende Raffles, die Lord Minto, gouverneur-generaal van Brits-Indië, tot een aanval op Java had aangezet. Lord Minto zond een leger van 12.000 man onder aanvoering van generaal Augmuty naar Batavia; hier had Janssen een macht van 18.000 man tegenover te stellen; groter in aantal maar wat militaire waarde betreft ver aan de Britse krijgsmacht ondergeschikt. Batavia werd zonder slag of stoot bezet, dat door de bezetting verlaten was, nadat men de magazijnen van het kasteel in brand had gestoken. De gouverneur-generaal werd nu gesommeerd om Java en verdere bezittingen over te geven en er werd een proclamatie tot de bevolking gericht, dat deze het recht had zelf een gouvernement te kiezen, omdat de Fransen de koloniën met geweld in bezit hadden genomen.

Janssen antwoordde met de verklaring, dat zonder enig verzet de Keizer trouw was gezworen en dat hij weigerde te capituleren. Kolonel Gillespie rukte nu met 12.000 Engelsen tegen Weltevreden op en de voorhoede tastte de Fransen in een vrij sterke stelling aan, en dwong hen, haar te ontruimen; hierdoor viel Weltevreden, met 300 vuurmonden, in handen van de vijand, die nu zonder aarzelen overging tot de aanval op het kamp bij Meester Cornelis. Het merendeel van de soldaten lag in diepe rust, toen de aanval ondernomen werd. Majoor der artillerie Mulder, die het bevel voerde bij redoute 2, en had verklaard dat de vijand hem niet levend in handen zou krijgen, maar dat hij liever met het verdedigingswerk de lucht in zou vliegen, hield woord, en de ontploffing veroorzaakte een grote verwarring bij de Engelsen; men was omringd door verminkte lichamen en andere kenmerken van een grote verwoesting. Ondanks hevig verzet van de Nederlandse troepen, maar dankzij het laffe optreden van de Franse generaal Jumel, kon Lord Minto op 29 augustus, uit naam van Koning George III, de koloniën voor immer in bezit nemen. Uiteindelijk moest gouverneur-generaal Janssen, na nog een ernstig achterhoedegevecht, capituleren; deze capitulatie was tevens de overgave van de Frans-Nederlandse bezittingen aan de Engelsen. Alle posten, tot Java behorend, waren in de overgave begrepen en alle militairen werden als krijgsgevangenen beschouwd, terwijl de Britse gouverneur geen verplichting op zich nam betreffende het toekomstig beheer van Java, de door het Franse bewind gemaakte schulden of de amortisatie van het papieren geld. De weinige bezittingen buiten Java waren in de capitulatie begrepen; Makassar en Timor werden alsnog door de Engelsen in bezit genomen. Zo waren de vroegere Nederlandse bezittingen in Oost-Indië een Engelse kolonie geworden.

Java en Onderhorigheden tijdens het Engelse tussenbestuur

Bestand:Bazar te Buitenzorg.jpg
Bazar te Buitenzorg

Lord Minto, gouverneur van Brits Indië, bleef nog enige tijd op Java om het nieuwe bewind te organiseren. Raffles, die veel had bijgedragen tot de geslaagde onderneming van de Engelsen, werd aangesteld tot luitenant-gouverneur van het eiland Java en Onderhorigheden; hij was een man die de Nederlanders haatte en gedurende zijn bestuur alle pogingen aanwendde om hen te verdringen. De wingewesten in de archipel werden verdeeld in vier gouvernementen: Java met toebehoren, de Molukken, Sumatra's Westkust en Malakka. Raffles werd terzijde gestaan door een Raad, waarvan kolonel Gillespie vicepresident was; de beide overige leden daarvan waren Nederlanders. Het streven van Raffles was om de inlander tot de ervaring te brengen, dat de Engelse regering veel beter zijn belangen behartigde dan de Hollandse; op die wijze dacht hij de Britse invloed voor goed te vestigen en herstel van de Nederlandse soevereiniteit te voorkomen. Java, door Daendels verdeeld in negen prefecturen, werd door hem als volgt ingedeeld: Bantam, Buitenzorg, Preanger Regentschappen, Cheribon, Tegal, Pakalongan, Kedoe, Semarang, Soerakarta, Djokjakarta, Japara en Jawana, Rembang, Grissee, Soerabaja, Passoeroean en Probolinggo met toebehoren. Deze afdelingen werden residenties genoemd, naar de ambtenaar of resident die aan het hoofd daarvan werd gesteld. Ook het rechtswezen werd door Raffles hervormd. Er werd grote zuinigheid aanbevolen, waardoor voornamelijk openbare werken werden veronachtzaamd; daarentegen werd aan militaire uitgaven veel geld besteed, omdat ondanks de minnelijke bedoelingen tegenover de inlander, ook aan de Britse bestuurder al spoedig bleek, dat het gezag alleen gehandhaafd kon worden door de kracht van de wapens. De conventie van 1814 bepaalde echter, dat de Nederlandse bezittingen, met uitzondering van Kaap de Goede Hoop, zouden worden teruggegeven ter bevordering van het welzijn van de nieuwe staat en om een duurzaam blijk te geven van vriendschap en de gehechtheid van Zijne Britse Majesteit tegenover het Huis van Oranje en de Hollandse natie. Maar toen Napoleon van Elba terugkeerde en opnieuw de oorlog ontbrandde, zodat de regeling vooralsnog nog niet tot uitvoer kon worden gebracht, vatte Raffles weer moed en wendde hij pogingen aan althans Java voor zijn land te behouden. Deze intriges bleken geen genade te vinden in de ogen van het Britse gouvernement en op 11 maart 1816 trad Raffles af en vertrok naar Engeland. Zijn opvolger bleef te kort aan het bewind om verbetering in de chaotische administratie te brengen; nadat de soevereine vorst een reglement op het beleid der regering, het justitiewezen, de cultures en de handel had gearresteerd werden drie commissarissen-generaal naar Java gezonden, namelijk de raadsheer Elout, de secretaris van staat Van der Capellen en vice-admiraal Buyskens, met een eskader van zeven schepen, die de nodige troepen en munitie overbrachten, om zo nodig handelend te kunnen optreden en de handel te beschermen.

Definitief herstel van het Nederlandse gezag

Bestand:Ruine van de Dalam van Bantam.jpg
Ruïne van de Dalam van Bantam

Nadat de zaken door de commissarissen-generaal geregeld zouden zijn, zou als gouverneur-generaal over Nederlands-Indië en als opperbevelhebber van Zr. Ms. land- en zeemacht ten oosten van Kaap de Goede Hoop Van der Capellen optreden; hij was gemachtigd om, krachtens de overeenkomst, met de Koning van Engeland op 13 augustus 1814 gesloten, Nederlands Indië weer in bezit te nemen.

Zie ook Godert van der Capellen voor een beschrijving van de activiteiten van gouverneur-generaal van der Capellen

Het traktaat werd ten uitvoer gelegd op 19 augustus 1816. Met veel overleg werden de zaken door de commissarissen-generaal geregeld, nadat de overgave bij proclamatie bekend was gemaakt; aan de vorsten van Dkokjakarta en Soerakarta werd te verstaan gegeven dat de door hen gesloten overeenkomsten met Engeland ook door het Nederlandse bestuur zouden worden nageleefd, wanneer zij de eed van getrouwheid daaraan aflegden. De overgangstoestand duurde tot het begin van 1819. Met uitzondering van Palembang en Bandjermasin had de overgave overal zonder verzet plaats. De Nederlandse bezittingen op Borneo werden door commissaris J. van Boekholtz, die op Celebes door P.T. Chassé, de Molukken door commissarissen J.A. van Middelkoop en N. Engelhard in bezit genomen. Laatstgenoemde eilanden werden in zeer ongunstige toestand aangetroffen; de bevolking scheen in verzet te zullen komen en er moesten expedities worden gezonden om Ternate en andere eilanden weer aan het Nederlandse gezag te onderwerpen. De Nederlandse soevereiniteit was aldus nauwelijks hersteld of het Nederlands-Indische leger werd geroepen om zijn zware taak te vervullen, het zwaard zou maar zelden in de schede blijven. Zodra Willem I als soevereine vorst, weldra als Koning der Nederlanden, was opgetreden, begon Nederlands-Indië zich voorspoedig te ontwikkelen, nadat eindelijk in 1819 de plechtige inwijding der Nederlands-Indische regering door de commissarissen-generaal kon geschieden en Van der Capellen, als zodanig met zijn medecommissarissen afgetreden, de zetel te Buitenzorg kon innemen. Een van de meest ingrijpende hervormingen was het breken met het onhoudbare monopolie-stelsel der voormalige Compagnie geweest; voor alle bevriende naties werd de handel op de Nederlands-Indische bezittingen, met uitzondering van de Molukken, opengesteld, en verschillende havens werden vrijhavens. De gouverneur-generaal oefende, in naam der Koning, en onder diens oppertoezicht, krachtens artikel 59 der Constitutie, soevereine macht uit, hierbij terzijde gestaan door de Raad van Indië. Verder was, onder toezicht van de landvoogd, het bestuur opgedragen aan de residenten, gouverneurs en verdere ambtenaren. Het beheer der koloniale geldmiddelen berustte bij de hoofddirecteur van financiën en ter controle werd de Algemene Rekenkamer in stand gehouden. Java werd in drie grote arrondissementen verdeeld, waarvan de hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaja waren, en eveneens in drie militaire afdelingen. De 21 residenties (provincies) en assistent-residenties waren weer in regentschappen onderverdeeld. De Vorstenlanden, namelijk Soerakarta of Solo en Djokjakarta (Djokjo), waren onderworpen aan het Nederlands-Indische gouvernement, maar werden geregeerd door eigen vorsten; die van Solo met de titel van Soesoehoenan (keizer). De inlanders werden over het algemeen door eigen hoofden bestuurd, die daarin werden geleid door het Nederlandse gouvernement. Het Nederlandse bestuur was zo hersteld en op duurzame gronden gevestigd. Op het Nederlands-Indische leger rustte verder de taak om, veelal onder de moeilijkste omstandigheden, dit gezag te doen eerbiedigen, zo nodig krachtdadig te handhaven.

Het Nederlands Indische leger

Bestand:Marechaussees O.I. leger. 1896.jpg
Het Korps Marechaussee te voet

Tot 1830 was de Indische strijdmacht te beschouwen als een onderdeel van het Nederlandse leger, aangevuld met in Indië geworven personeel. De ontwikkeling tot een zelfstandig leger voltrok zich in de periode 1820-1830; de scheiding tussen het Nederlandse en het Nederlands-Indische leger werd echter pas een voldongen feit toen de eerste formatie, vastgesteld bij Besluit van gouverneur-generaal Van den Bosch van 4 december 1830 nummer 1, werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 10 maart 1832 nummer 93 en 94. De formatie 1830, die was gebaseerd op een reorganisatie van de strijdkrachten in Indië na afloop van de Java-oorlog, telde 603 Europese officieren, 37 inheemse officieren, 12.905 onderofficieren en minderen, waarvan 5.699 Europeanen en 7.206 inheemsen. Door inschakeling van schutterijen, pradjoerits, en het corps van Sentot kon een oorlogssterkte worden bereikt van 640 officieren en 21.486 minderen. Ter uitvoering van de door gouverneur-generaal van den Bosch voorgestane verdedigingsplannen kwam de formatie 1840 tot stand. Rond 1850 was de sterkte van het Nederlands-Indische leger bepaald op 27.000 man van wie ongeveer 10.000 Europeaan was. Het door generaal-majoor von Gagern ingediende verslag, inzake de samenstelling van het Indische leger, in verband met het aangenomen verdedigingsstelsel, leidde tot de formatie 1854, welke formatie, door verschillende omstandigheden, nooit geheel ten uitvoer kwam. In 1882 kwam een nieuwe formatie tot stand; in het desbetreffende besluit werd onder meer vastgelegd, dat de dislocatie der onderdelen zou worden vastgesteld door de gouverneur-generaal, die tevens de bevoegdheid kreeg, de formatie onder nadere Koninklijke goedkeuring in te krimpen en voor hoogstens twee jaar tijdelijk uit te breiden, terwijl deze tijdelijke uitbreidingen telkens voor ten hoogste één jaar konden worden verlengd. Een veldbataljon bestond in de regel uit Europese, Ambonese, Afrikaanse en Inlandse soldaten. De Afrikaanse troepen waren afkomstig uit Guinea, het gebied dat Nederland afstond aan Groot-Brittannië en waar ook soldaten waren gerekruteerd. Naarmate de contracten verliepen, nam het aantal Afrikaanse soldaten bij het Indische leger af. In de regel waren er per bataljon één of twee Nederlandse compagnieën, één of twee Ambonese dan wel Inlandse en één Afrikaanse compagnie(ën). De inlandse troepen (ter onderscheid van de Amboneese) waren gerekruteerd op Java of de andere eilanden; het leger was dus in vele opzichten een vreemdelingenlegioen, want veel van deze soldaten spraken verschillende talen of dialecten en hadden verschillende religies (hoofdzakelijk Moslims, Hindoes, Christenen). De Nederlandse officieren hadden de taak uit deze diversiteit een effectief functionerende militair apparaat te formeren.

Bestand:Hulde aan de gesneuvelden.jpg
Hulde aan de gesneuvelden tijdens de Atjehoorlog, linksboven generaal G.K. Dijkstra

De daaropvolgende formatie was die van 1915. In de tussenliggende periode was nog de oprichting, in 1907, van de gemengde brigade van belang. Deze brigade zou in oorlogstijd bestaan uit vier bataljons infanterie, een half eskadron cavalerie, een afdeling artillerie en twee secties genietroepen. Hier kwam later nog een mitrailleur-compagnie bij. In verband met het vastleggen, in 1917, van de bepaling, waarbij de dienstplicht voor Europeanen werd geregeld, mede met het oog op het invoeren van het Divisie- en Regimentsverband, kwam in 1922 een nieuwe formatie tot stand. De formatie 1922 werd in verband met de bezuiniging van landsuitgaven vervangen door de formatie van 1925. De totale sterkte van het leger werd bij deze formatie teruggebracht tot 1.274 officieren en 31.988 onderofficieren en minderen. In 1929 was de toestand, voor wat betreft de werkelijke sterkte, als volgt: 1.136 officieren, 143 onderluitenants, 6.743 Europese onderofficieren en minderen en 30.296 niet-Europese onderofficieren en minderen; de sterkte op Java bedroeg wat betreft de infanterie 323 officieren, 56 onderluitenants, 3.683 Europese onderofficieren en minderen en 1.5926 niet-Europese onderofficieren en minderen. Die der Buitengewesten 237 officieren, 27 onderluitenants, 763 Europese onderofficieren en minderen en 11.125 niet-Europese onderofficieren en minderen. Een landsgewijze indeling van niet-Europese militairen gaf het volgende beeld: 8.731 Ambonezen en Menadonezen, 14.050 Javanen, 1.199 Soendanezen, 126 Madoerezen, 99 Boeginezen, 78 Atjehnezen, 272 Maleiers en 1.358 Timorezen. Ter illustratie de groei van het Nederlands-Indische leger in de periode 1830-1930:

Jaar Aantal Jaar Aantal
1830 13.545 1840 19.994
1871 28.096 1880 31.981
1882 29.817 1915 35.884
1922 36.577 1925 33.266
1926 32.500 1927 36.500
1929 38.318 1930 36.922

Het geleidelijk opvoeren van de sterkte van het Nederlands-Indische leger vond zijn oorsprong in het feit dat een goede gezagsuitoefening in de Buitengewesten gewaarborgd diende te worden; naarmate de pacificatie in die gewesten voortschreed nam de sterkte van de buiten Java gelegerde troepen af. Het totale sterktecijfer onderging echter hierdoor een wijziging, aangezien in de loop van de twintigste eeuw zich meer en meer de noodzaak deed voelen om ook op het eventuele bestrijden van een buitenlandse vijand bedacht te zijn. Gedurende de negentiende eeuw moesten door het Indische leger verschillende onlusten, ongeregeldheden en opstanden worden bedwongen en noodzakelijke oorlogen worden gevoerd, waardoor het nodig was expedities uit te zenden van grotere of kleinere sterkte, bestaande uit land- dan wel zeemacht of uit beiden. In deze woelige periode ging bijna geen jaar voorbij zonder dat de Nederlandse troepen in het een of ander deel van het eilandrijk moesten optreden, dikwijls in verschillende gebieden tegelijk. Door de jarenlange onophoudelijke expedities werd uiteindelijk de pacificatie van Nederlands-Indië een feit en kon de ontwikkeling van deze gewesten op allerlei manieren ter hand worden genomen. Het leger ontving vele blijken van Koninklijke waardering, een lange reeks militairen werd gedecoreerd met de Militaire Willems-Orde, ingesteld door Z.M. Koning Willem I, bij de wet van 30 april 1815, talrijke Eresabels en Eervolle vermeldingen werden uitgereikt. Het ridderkruis der Militaire Willems-Orde werd gehecht aan het vaandel van drie corpsen, namelijk het derde en het zevende bataljon infanterie en het Korps Marechaussee, terwijl aan een lang gevoelde behoefte werd voldaan door het predicaat Koninklijk te schenken aan het leger.

Zie ook Peutjoet en Lijst van tijdens de Atjeh-oorlog gesneuvelde officieren voor de namen en een beschrijving van de laatste rustplaats van veel in de strijd gesneuvelde officieren en minderen

Onderdelen van het KNIL (vanaf 1830)

Bestand:Bergartillerie O.I. leger. 1896.jpg
Bergartillerie.
Genietroepen Oost Indisch Leger Marsch en Klein tenue in 1896.
Bestand:Cavalerie O.I. leger. Groot tenue 1896.jpg
Cavalerie in het Oost-Indisch leger in Groot Tenue in 1896.
Bestand:Cavalerie O.I. leger. Mars en klein tenue. 1896..jpg
Cavalerie in het Oost-Indisch leger in mars en klein tenue in 1896.

Wapen der Infanterie (KNIL):





(Hulp-)korpsen van het KNIL:


Werfdepots van het KNIL:


Kaderopleidingen:


Diversen:


Tweede Wereldoorlog:


Na de Tweede Wereldoorlog:

Expedities van het KNIL in de negentiende en twintigste eeuw

Bestand:Monumentale portiek van Potjoet.jpg
Peutjoet, laatste rustplaats van veel KNIL-militairen
Bestand:Kolonel Pel en zijn troepen.jpg
Kolonel Pel en zijn troepen
Bestand:Samalanga 1878.jpg
Slag bij Samalanga onder generaal Van der Heijden
Bestand:Lombok 1894 J. Hoynck van Papendrecht 1858 1933.jpg
De Lombok-expeditie door Jan Hoynck van Papendrecht
Bestand:Batoe Iliq.jpg
J.B. van Heutsz met zijn staf tijdens de aanval op Bateë-iliëk in 1901, door Jan Hoynck van Papendrecht

Het Nederlands-Indische leger in de periode na 1930 tot mei 1940

Volgens de Defensiegrondslagen 1927 was het doel van de weermacht in Nederlands-Indië (a) handhaving van het Nederlandse gezag in de Archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen, verzekering van rust en orde en (b) de vervulling van de militaire plicht als lid van de volkengemeenschap tegenover andere volkeren. De onder (a) omschreven taak moest in hoofdzaak door het leger worden vervuld, dat daartoe berekend en uitgerust diende te zijn; de taak, omschreven onder (b), beperkte zich tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tussen andere mogendheden. Bij de vaststelling van de organisatie van de weermacht werd ervan uitgegaan, dat de neutraliteitshandhaving op Java werd vervuld door het leger met steun van de vloot; in de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op kwetsbare punten door het leger werd gesteund. De sterkte van het leger aan infanterie, daaronder begrepen de Europese militie, werd bepaald door hetgeen nodig was voor het vervullen van de hierboven beschreven taken. Voor zover de infanterie op Java was gelegerd, werd zij georganiseerd, bewapend alsmede versterkt met hulpwapens en diensten voor de neutraliteitshandhaving (met steun van de vloot) op Java en wel in het bijzonder voor de verdediging van Soerabaja te land tegen landingsdivisies van kruiser-eskaders, die in de Archipel konden worden verwacht en de bescherming van de haven van Tandjong Priok tegen een actie van enkele schepen, die zich meester zouden willen maken van die haven voor eigen gebruik. Als bijzonder kwetsbare punten in de gewesten buiten Java werden de plaatsen van opslag en verwerking van zware stookolie te Tarakan en Balikpapan beschouwd. Ter bescherming van deze plaatsen werd gebruikgemaakt van de in die plaatsen aanwezige personen, die ingedeeld waren bij de Europese militie, een troepenmacht van voldoende sterkte zou dan met ernstig verzet moeten waarborgen tegen gewelddadige pogingen, die met beperkte middelen eventueel zouden worden ondernomen, om zich van die voorraden meester te maken; indien de macht daartoe dwong, kon men dan de tijdige vernietiging van die voorraden verzekeren. Als Nederlands-Indië ondanks serieuze pogingen buiten de oorlog te blijven toch daarin betrokken zou worden dan zou de aanwezige weermacht met de aanwezige middelen zich zo goed mogelijk tegen bezetting van het Nederlandse gebied verzetten, in afwachting van steun, die verleend zou worden. De taak van het Indische leger was aldus vastgelegd en de organisatie om genoemd programma uit te voeren kon worden opgezet. De inmiddels ingetreden depressie had tot gevolg dat er drastisch op de uitgaven van het land werd bezuinigd, wat de opbouw van het Indische leger nadelig beïnvloedde.

Bestand:COLLECTIE TROPENMUSEUM Reserve-officieren van het KNIL maken zich in Batavia op voor een trainingsmars TMnr 60030924.jpg
Reserve-officieren maken zich op voor een trainingsmars

Er werd nu besloten tot een versterking van de defensie in de Buitengewesten door een uitbreiding van het luchtwapen, de aanleg van vliegvelden aldaar en verder een zo krachtig mogelijke verdediging van de belangrijke punten Balikpapan en Tarakan en uitbreiding van die punten tot Samarinda en Ambon. Verder werd besloten tot een versteviging van de bestaande legerorganisatie, aanvulling van de leemten daarin en verdere gebruikmaking van de mogelijkheden van de dan voortschrijdende techniek. De maatregelen op organisatorisch gebied omvatten onder meer verhoging van de gevechtskracht van de luchtvaartafdeling, door de aanschaf van moderne bommenwerpers met een groot actie-radius, een betere bescherming van enkele gebiedsdelen buiten Java, de uitbreiding van het instituut van buiten het staande corpsen, onder meer door de oprichting van een corps Prajoda op Bali, uitbreiding van luchtafweermiddelen, uitbreiding van de organisatie op en buiten Java van reserve-corpsen van oud-militairen en aanschaffing van vechtswapens, voorlopig van één proefafdeling. Het personeelsvraagstuk werd opgelost door het instellen van verschillende soorten dienstverband. In deze zogenaamde overgangsperiode heerstte veel onrust bij de troepen; zo moesten door de inzet van nieuwe wapens bestaande onderdelen worden omgezet in nieuw te vormen onderdelen, bijvoorbeeld tirailleur-compagnieën in mitrailleur compagnieën of moesten er kernen worden gevormd, waaruit de nieuwe organisaties moesten worden opgebouwd. Voortdurend moest personeel in opleiding of in heropleiding worden genomen voor de nieuwe wapens (zoals pantserafweer, luchtafweer en vechtwapens). Ook het materieelprobleem bracht grote moeilijkheden met zich mee. De politieke spanningen namen meer en meer toe, de verschillende rijken waren sterk aan het bewapenen en het aantal wapenleveranciers was beperkt. Het oplossen van de personele en materiële vraagstukken ging aldus met zeer grote moeilijkheden gepaard, die nog toenamen, toen in mei 1940, ten gevolge van de overmeestering van het moederland, vele bronnen Indië ontvielen. In mei 1940 bedroeg de legersterkte: beroepsmilitairen: 1.345 officieren en 37.583 onderofficieren en manschappen, 1.783 reserveofficieren, 13.263 militieplichtigen (onderofficieren en manschappen), 17.596 landstormplichtigen (onderofficieren en manschappen), inheemse corpsen: 74 officieren en 4.501 onderofficieren en manschappen; in totaal dus 3.202 officieren en 72.943 onderofficieren en manschappen.

Oorlogsvoorbereiding na de val van Nederland

Bestand:Martin 166 bombers ML-KNIL over Malaya 1942.jpg
Martin 166 bommenwerpers van de ML-KNIL in actie

De moeilijkheden, die in Nederlands-Indië bij de materieelvoorziening werden ondervonden, namen belangrijk toe nadat de Duitsers in 1939 Polen waren binnengevallen. Europa viel hierdoor als wapenleverancier uit, zodat het Indische leger in hoofdzaak verder op leveranties uit de Verenigde Staten was aangewezen. Om niet geheel en al van het buitenland afhankelijk te zijn werd ernaar gestreefd om de capaciteit van de artillerie-inrichtingen te Bandoeng zo veel mogelijk op te voeren. Na de val van Nederland werden de moeilijkheden op personeelsgebied nog groter. De uitzendingen van de voor de legeruitbreiding zo noodzakelijke Europese beroepsmilitairen, vooral technici, werd stopgezet. De in Europa opgedane ervaring ten aanzien van het optreden van parachutisten en een vijfde colonne schiepen het probleem om op de korte termijn de voor dat doel benodigde bestrijdingskrachten te vormen. Er bleef geen andere weg open dan een beroep te doen op het spontaan door de burgerij gevormde Comité voor Stads- en Landwachten; de beperkte oefengelegenheid en mogelijkheid om aan wapens te komen waren de oorzaak dat de stads-en landwachten slechts gedeeltelijk bewapend en geoefend konden worden. Ten slotte werd, om op korte termijn aan de nodige chauffeurs te komen, overgegaan tot de oprichting van een Vrijwillig Automobiel Korps (Vaubek), waarbij Indische burgerchauffeurs zich bij de mobilisatie verbonden om te dienen en daartoe in vredestijd een aantal dagen voor oefening opkwamen. De ontsteltenis van het leger was groot, toen het bericht van de plotselinge dood van luitenant-generaal Berenschot vernomen werd; zijn dood had een verschuiving in de hogere rangen tot gevolg, wat een nadelige invloed op de gang van zaken had. De mobilisatie van het leger, die werd gelast nadat de Indische regering op 8 december 1941 het besluit had genomen om Japan de oorlog te verklaren, verliep redelijk vlot. Op de verschillende plaatsen in de Buitengewesten, zoals Tarakan, Balikpapan, Ambon en Menado was het leger al sinds maanden op voet van oorlog, zodat de aldaar gelegerde detachementen slechts behoefden te worden aangevuld met de onder de wapens geroepen dienstplichtigen. Op Java echter had de mobilisatie meer voeten in de aarde en moest tevens op grote schaal tot vordering van paarden en auto's worden overgegaan; mede ten gevolge van de vele te verrichten wachtdiensten bleef weinig tijd over de gemobiliseerde eenheden te oefenen, wat de later uit te voeren operaties nadelig beïnvloedde.

Verloop van de strijd in Nederlands-Indië

Bestand:COLLECTIE TROPENMUSEUM Aanleg van een baileybrug door de genie TMnr 10029111.jpg
Herstel van een brug door de genie

De verrassende aanvallen op Pearl Harbour en op Manilla, waren er de oorzaak van dat Japan een voorsprong van zeer grote betekenis in de strijd in het Verre Oosten had gekregen. De onmiddellijk hierop gevolgde aanvallen op Malakka waren duidelijke tekenen dat Nederlands-Indië niet lang buiten de oorlog zou blijven. Ondanks de op zee geleden verliezen wisten de Japanners hun landingen op de oostkust van Malakka voort te zetten; deze konden niet belet worden door Britse landstrijdkrachten. De Britse troepen werden al spoedig gedwongen terrein prijs te geven; geleidelijk moest onder druk van de Japanse strijdkrachten langs de westkust van Malakka worden teruggetrokken en spoedig daarop viel Penang in Japanse handen. Gedurende de eerste maand van de oorlog vonden er geen operaties van betekenis in Nederlands-Indië plaats; wel werden enkele plaatsen aan luchtbombardementen onderworpen; onder meer op 19 december 1941 kreeg Pontianak het zwaar te verduren en wist de vijand zich van een beslissend luchtoverwicht te verzekeren, zodat de landingen in Brits Borneo ongestoord plaats konden vinden. Na doorschrijding van dit gebied rukten de Japanse troepen ongeveer midden januari 1942 West-Borneo binnen. De zwakke strijdkrachten in dit gebied waren niet bij machte om de opmars van de overmachtige vijand te stuiten; ook de door de Nederlandse troepen ingezette guerrilla-actie had, voornamelijk door de weinige medewerking die van de bevolking ondervonden werd, weinig succes. Tarakan werd helfdhaftig verdedigd en onder leiding van luitenant-kolonel de Waal wist men de opmars van de vijand zolang te vertragen dat de vernietiging van de belangrijkste oliebronnen op het eiland plaats kon hebben. Achtereenvolgens wist de vijand zich van Celebes, Ambon, Timor en Bali meester te maken. Het sluiten van de ring om Java werd voltooid door de val van Singapore op 15 februari 1942, waarop kort daarop de bezetting van Zuid-Sumatra volgde. Generaal Wavell zag zich na de val van Singapore genoodzaakt zijn commando naar Birma te verplaatsen, zodat bij de verdediging van Java niet meer op steun van de geallieerde troepen kon worden gerekend.

Bestand:COLLECTIE TROPENMUSEUM Een groep militairen van het KNIL met een auto TMnr 60044162.jpg
Groepje Nederlands-Indische militairen
Zie ook Invasie van Sumatra in 1942 voor een beschrijving van de strijd om Sumatra
Zie ook Slag om Borneo voor een beschrijving van de strijd om Sumatra

In verband met deze omstandigheid besloot legercommandant ter Poorten om de hem ter beschikking staande troepen, namelijk vier regimenten infanterie met hulpwapens, zo veel mogelijk te concentreren in West-Java, waar de regeringszetel was gevestigd en waar de voornaamste magazijnen van het leger werden aangetroffen. Ten behoeve van de verdediging van de vlootbasis Soerabaja, gelegen in Oost-Java, diende echter één regiment infanterie te worden achtergelaten. Nadat de voornaamste strijdkrachten van de Koninklijke Marine in de nacht van 27 op 28 februari 1942 in de Javazee roemrijk ten onder was gegaan, had de vijand bij de landing op Java, die op drie ver uit elkaar gelegen plaatsen in de nacht van 28 februari op 1 maart 1942 werd uitgevoerd, volkomen vrij spel. Een luchtmacht, om deze landingen te bestrijden, was niet meer ter beschikking; deze was ten gevolge van de op Malakka en in de Buitengewesten gevoerde strijd dusdanig verzwakt, dat zij bij de acties op Java geen rol van betekenis meer kon spelen. Haar vaandel werd naderhand met de Militaire Willems-Orde gedecoreerd. De vijand, ter sterkte van ongeveer acht divisies, begon direct na zijn geslaagde landing met zijn opmars, en wist zich van een van de belangrijkste vliegvelden meester te maken. Pogingen van de Nederlanders om dit vliegveld te heroveren mislukten, waardoor feitelijk het lot van West-Java bezegeld was. Ook in Midden-Java en Oost-Java hadden de Nederlanders een echec geleden; de troepen waren ten gevolge van de vele verplaatsingen en het gemis aan behoorlijke nachtrust volkomen uitgeput, zodat op 8 maart 1942 tot capitulatie moest worden besloten. De strijd werd echter op Sumatra, onder leiding van generaal-majoor Overakker, tot 28 maart 1942 voortgezet, waarna ook daar tot de overgave moest worden overgegaan. Deze datum is ook het tijdstip waarop aan het bieden van georganiseerde weerstand een einde kwam; in enkele gebieden in de Archipel, namelijk Noord-Celebes, Timor en Nieuw-Guinea werd de strijd door guerrillatroepen nog voortgezet. De worsteling om het bezit van Nederlands-Indië duurde ongeveer 3 maanden. Van het begin af aan was deze strijd, gelet op de sterkteverhoudingen en vooral met het oog op de Nederlandse zeer zwakke luchtstrijdkrachten, een hopeloze onderneming.

Herrijzenis van het Nederlands-Indische leger na de Japanse capitulatie

Slechts enkele onderdelen van het Nederlands-Indische leger, voornamelijk kleine detachementen die waren gelegerd in het oostelijke gedeelte van de Indische archipel, wisten zich aan de greep van de Japanse overweldigers te onttrekken en naar Australië uit te wijken. Hierbij voegden zich eind 1942 de guerrillastrijders van het Indische leger, die onder commando van luitenant-kolonel N.L.W. van Straten, in samenwerking met de restanten van een Australisch bataljon, in Portugees-Timor hadden geageerd. In de loop der jaren werden de in Australië aanwezige troepen uitgebreid met kleine groepen van de op Nieuw-Guinea, de Bismarck-archipel en andere eilanden in de Pacific bevrijde Nederlands-Indische gevangenen, met uit Nederland en Suriname uitgezonden O.W.V.'ers en met personeel van de Prinses Irene Brigade. Omstreeks 1944 werd in Australië in het Victory Camp NIW het eerste bataljon KNIL opgericht. Hiermee was de eerste grote eenheid van het nieuwe Nederlands-Indische leger gevormd, bestaande uit de eerste rechterhelft, waaruit later het technisch bataljon werd gevormd, en de linkerhelft (het strijdend gedeelte), dat op 15 november 1944 werd hernoemd tot eerste bataljon infanterie en na de Jungle Warfare School te hebben doorlopen, in de strijd werd gebracht. Onderdelen van dit bataljon namen deel aan de landing op Biak (9 januari 1945), de landing op Tarakan (1 mei 1945) en de landing nabij Balikpapan (1 juli 1945). Op 4 oktober 1945 kwam dit bataljon te Batavia aan en werd in samenwerking met het op 4 oktober 1945 gevormde IIde bataljon (voornamelijk bestaande uit de te Balikpapan bevrijde krijgsgevangenen) bestemd om de omgeving van van Batavia veilig te stellen. Ook uit de uit Singapore en Thailand bevrijde krijgsgevangenen werden gedurende de laatste maanden van 1945 en het eerste half jaar van 1946 bataljons infanterie, batterijen artillerie en genie-compagnieën gevormd, die in samenwerking met de uit Nederland gezonden O.V.W.-bataljons orde en veiligheid probeerden te brengen, zowel in een groot deel van Java als in de omgeving van de belangrijkste havenplaatsen in de Buitengewesten.

Bestand:Nieuws uit Indonesië opheffing van het KNIL.ogg
Beelden van de ontbindingsceremonie van de KNIL in Djakarta in 1950 en een kranslegging op de militaire erebegraafplaats Menteng Pulo

Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond er een machtsvacuüm in Nederlands-Indië. Nederland was niet in staat om direct troepen te sturen en de Britten deden dit pas na enkele weken. Op 17 augustus stichtten Soekarno en Mohammed Hatta de Republiek Indonesië. KNIL militairen waren als krijgsgevangen verspreid over heel Zuid Oost-Azië en Japan, velen waren ziek en verzwakt. Toch werden veel KNIL militairen snel weer ingezet in de strijd tegen de nieuwe republiek tijdens de zg. politionele acties, in feite een koloniale oorlog. Door deze oorlog kreeg Nederland kritiek van de Verenigde Naties en later ook van de Verenigde Staten. De VS dreigden dat ze de economische hulp, die Nederland kreeg voor de wederopbouw en het omhoog brengen van de welvaart, zou intrekken. Hierdoor gedwongen ging Nederland in 1949 na langdurig onderhandelen uiteindelijk over tot erkenning van de Republiek en dus de onafhankelijkheid van Indonesië. Het Indische leger hield in juli 1950 op te bestaan overeenkomstig de afspraken die waren gemaakt op de Rondetafelconferentie in Den Haag. Officieren, kader en manschappen gingen over naar de Koninklijke Landmacht, naar het leger van de Republiek Indonesië, werden gepensioneerd of naar Nederland gezonden. Tegenwoordig leven de tradities van het Nederlands-Indisch leger nog enigszins voort in het Regiment van Heutsz.

Zie Politionele acties voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Rechtsherstel KNIL-militairen

Bestand:KNIL soldij demonstratie.jpg
Demonstratie in 1979 van oud-KNIL-militairen voor uitbetaling van de soldij.

Militairen die krijgsgevangen worden genomen krijgen normaal hun salaris doorbetaald of achteraf met terugwerkende kracht uitbetaald. Na de oorlog bleek dat Nederlands marinepersoneel wel maar KNIL militairen geen salaris kregen uitbetaald over de jaren dat ze in krijgsgevangenschap hadden gezeten. KNIL militairen werden betaald door de toenmalige Nederlands Indische regering, marinepersoneel werd direct door Nederland betaald. De Nederlandse regering erkent dat ze wel recht hebben op achterstallige soldij maar dat met de creatie van de republiek Indonesië deze alle plichten van de oude Nederlands-Indische regering heeft overgenomen. Dit zou betekenen dat Indonesië al deze oud-KNIL militairen hun achterstallige soldij zou moeten betalen, hetgeen Indonesië echter niet doet. Oud-KNIL militairen stellen dat Nederland moet betalen omdat zij toen voor Nederland en niet voor Indonesië vochten, ze vochten direct na de oorlog zelfs tegen de nieuwe republiek Indonesië. Oud KNIL militairen vechten tot op de dag van vandaag voor erkenning en uitbetaling van hun achterstallige soldij (zie het Gebaar).

Commandanten van het Nederlands-Indische leger

Bestand:Stuers, H. ridder de. Majoor garde of rode lanciers, generaal commandant Indisch Leger.jpg
H.J.J.L ridder de Stuers
Bestand:Michiels, AV.jpg
A.V. Michiels
Bestand:Vetter,-JAjpeg.jpg
J.A. Vetter
Bestand:Zijll de Jong, TJA van. Luitenant generaal. MWO vierde klasse voor Atjeh 1874.jpg
Th.J.A. van Zijll de Jong
Bestand:Boetje Lt Generaal.jpg
W. Boetje
Bestand:Berenschot, G.J..jpg
G.J. Berenschot
Bestand:Spoor Generaal 2.jpg
S.H. Spoor
Namen In welke rang of betrekking werkzaam geweest levensjaren commandant
C.H.W. Anthing generaal-majoor 1766-1823 1815-1819
G.A.G.P. van der Capellen gouverneur-generaal 1778-1848 1819-1819
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1819-1822
J.J. van Geen generaal-majoor 1775-1846 1822-1828
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1828-1828
B. Bischoff generaal-majoor 1787-1829 1828-1828
H.M. de Kock generaal-majoor 1779-1845 1829-1830
J. van den Bosch gouverneur-generaal 1780-1844 1830-1831
H.J.J.L ridder de Stuers luitenant-generaal 1788-1861 1830-1835
F.D. Cochius generaal-majoor 1786-1876 1835-1847
C. van der Wijck generaal-majoor 1797-1852 1847-1849
A.V. Michiels luitenant-generaal 1797-1849 1849-1849
K.B. hertog van Saksen-Weimar luitenant-generaal 1792-1862 1849-1851
G. Bakker generaal-majoor 1801-1869 1851-1854
F.V.H.A. ridder de Stuers luitenant-generaal 1792-1881 1854-1858
J. van Swieten luitenant-generaal 1807-1888 1858-1862
C.A. de Brauw luitenant-generaal 1809-1862 1862 (overleden maar wel al officieel benoemd)
C.P. Schimpf luitenant-generaal 1813-1886 1862-1865
A.J. Andresen luitenant-generaal 1808-1872 1865-1869
W.E. Kroesen luitenant-generaal 1817-1873 1869-1873
N.H.W.S. Whitton luitenant-generaal 1816-1880 1873-1875
G.P. de Neve luitenant-generaal 1823-1888 1875-1879
H.G. Boumeester luitenant-generaal 1831-1894 1879-1883
K.F. Pfeiffer luitenant-generaal 1834-1901 1883-1885
A. Haga luitenant-generaal 1834-1902 1887-1889
Th.J.A. van Zijll de Jong luitenant-generaal 1836-1917 1889-1893
A.R.W. Gey van Pittius luitenant-generaal 1838-1896 1893-1895
J.A. Vetter luitenant-generaal 1837-1907 1895-1897
L. Swart luitenant-generaal 1847-1909 1897-1900
H.C.P. de Bruijn luitenant-generaal 1847-1903 1900-1903
J.C. van der Wijck generaal-majoor 1848-1919 1903-1903
W. Boetje luitenant-generaal 1849-1943 1903-1905
G.J. van Kooten luitenant-generaal 1851-1923 1905-1905
J.C. van der Wijck generaal-majoor 1848-1919 1905-1907
M.B. Rost van Tonningen luitenant-generaal 1852-1927 1907-1909
P.C. van der Willigen luitenant-generaal 1859-1910 1909-1910
G.C.E. van Daalen luitenant-generaal 1863-1930 1910-1914
J.P. Michielsen luitenant-generaal 1862-1916 1914-1916
H.C. Kronouer luitenant-generaal 1863-1932 1916-1916
W.R. de Greve luitenant-generaal 1864-1924 1916-1918
C.H. van Rietschoten luitenant-generaal 1862-1942 1918-1920
G.K. Dijkstra luitenant-generaal 1867-1946 1920-1922
F.J. Kroesen luitenant-generaal 1870-1950 1922-1924
K.F.E. Gerth van Wijk luitenant-generaal 1870-1935 1924-1926
W.A. Blits luitenant-generaal 1874-1949 1926-1926
H.L. La Lau luitenant-generaal 1876-1945 1926-1929
H.A. Cramer luitenant-generaal 1877-1951 1929-1932
J.C. Koster luitenant-generaal 1882-1963 1932-1935
M. Boerstra luitenant-generaal 1883-1953 1935-1939
G.J. Berenschot luitenant-generaal 1887-1941 1939-1941
H. ter Poorten luitenant-generaal 1887-1968 1941-1942
L.H. van Oyen luitenant-generaal 1889-1953 1943-1946
S.H. Spoor luitenant-generaal, vanaf 23 mei 1949 generaal 1902-1949 1946-1949
D.C. Buurman van Vreeden luitenant-generaal 1902-1964 1949-1950

Markante oud KNIL militairen

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
rel=nofollow

Q523553 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger op Wikimedia Commons.

rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow