Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Dialect

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het woord dialect komt van het Griekse διάλεξις; diálexis, „toespraak, argumentatie”, en het werkwoord διαλέγω / dialégo, „een taal of dialect gebruiken”. Ook de woorden dialoog en dialectiek zijn hiervan afgeleid. De term kan op minstens drie verschillende manieren worden gebruikt:

Definities

In het dagelijks taalgebruik

Taalvariëteiten met een klein aantal sprekers worden in het dagelijks taalgebruik vaak beschouwd als dialecten van een standaardtaal waaraan ze nauw verwant zijn. De mate waarin deze variëteit dialectisch is, wordt doorgaans bepaald door sociale criteria, zoals de mate van verschriftelijking, het sociale aanzien, de mate van politieke zelfstandigheid van het gebied waarin de variëteit wordt gesproken en de mate waarin de variëteit afwijkt van een standaardtaal.

In de taalkunde wordt het begrip dialect in deze betekenis liever vermeden, omdat het gebruik ervan het wijdverbreide misverstand voedt dat er een natuurlijk verschil zou bestaan tussen 'hogere' variëteiten ('talen') en 'lagere' variëteiten ('dialecten'). De term die in de taalkunde wordt gehanteerd voor variëteiten met een klein geografisch bereik, is streektaal. Men spreekt dan ook over een andere tongval.

Als subvariëteit

Het begrip dialect kan worden gebruikt om een variëteit (taalkunde) aan te duiden die enerzijds zoveel onderscheidende kenmerken heeft, dat ze als apart concept wordt beschouwd, anderzijds echter als variant van een grotere variëteit wordt beschouwd. Het Standaardnederlands heeft op deze manier allerlei dialecten of streektalen, die soms niet eens een eigen naam hebben, maar worden gekarakteriseerd door regionale eigenaardigheden, zonder dat men ze buiten het Standaardnederlands wil rekenen. Voorbeelden zijn het Gronings, Poldernederlands, Zeeuws, Brabants en Vlaams. Evenzo zijn het Standaardnederlands, het Engels, het Standaardhoogduits, het Limburgs, het Nederduits, het Elzassisch, het Zwitserduits en de in Berlijn gesproken variant van het Duits allemaal dialecten van het Westgermaans. Ook het Fries zit in deze groep. Onder de diverse dialecten van het Westgermaans die zich in Nederland ontwikkelden, wordt alleen het Fries erkend als een eigen taal, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Stadsfries. Het Westgermaans is dan op zijn beurt samen met het Noord-Germaans en het Oost-Germaans een van de dialecten van het Oergermaans, dat op zijn beurt een van de dialecten is van het Proto-Indo-Europees.

Als niet-gestandaardiseerde variëteit

Standaardtalen zoals het Standaardnederlands, het Standaardfrans en het Standaardzweeds zijn kunstmatige variëteiten die (althans in Europa) vanaf de 17e eeuw, maar met name in de 19e eeuw, zijn gevormd. Vaak fungeren ze als standaard voor een groot (meestal door nationale grenzen afgescheiden) gebied, waarin ook vaak verwante variëteiten worden gesproken, maar hebben lang niet alle verwante variëteiten binnen dat gebied elementen aan de standaardtaal geleverd. Zo is het Standaardnederlands gebouwd op de taal die gebruikt werd in de Statenbijbel, een construct met Frankische (Hollandse en Brabantse) en wat Saksische elementen. Vanwege de grote overeenkomsten tussen de huidige streek- of plaatsgebonden variëteiten in Holland en Brabant kan men die zoals hierboven beschreven (onder het kopje Als subvariëteit) beschouwen als dialecten van het Standaardnederlands. Wanneer men dialecten definieert als niet-gestandaardiseerde variëteiten, gelden alle vanouds in Nederland en Vlaanderen gesproken variëteiten als dialecten van het Standaardnederlands, met uitzondering van de Friese en Franse variëteiten in dat gebied, daar die zich naar andere standaardtalen richten (resp. het Standaardfries en het Standaardfrans). Of een dialect erkend wordt als een ’standaardtaal’, is soms ook afhankelijk van de politieke indeling. Zo is het Luxemburgs, een dialect dat behoort tot de Moezelfrankische dialecten van het Duits, erkend als een eigen taal, en een officiële in het Groot-Hetogdom Luxemburg. De taalvariëteit van het in de provincie Groningen gelegen dorp Nieuweschans wordt onder deze definitie een Nederlands dialect genoemd, terwijl het daarvan nauwelijks afwijkende dialect van buurdorp Bunde in het Duitse Reiderland als Duits dialect wordt beschouwd. Thans worden de standaardtalen door veel mensen als moedertaal gesproken. Deze standaardtalen zijn veelal de officiële talen in de politieke indeling van het gebied.

Geschiedenis

Over het ontstaan van dialecten in de streken van België en Nederland is niet zoveel bekend. Er zijn wel teksten uit de middeleeuwen (tussen 1200 en 1300 na Chr.) in het Brabants, Limburgs en Vlaams gevonden. Een probleem is dat het vooral gaat om verschillen in woordgebruik en taal in het bijzonder bij het gesproken woord. Elke plaats of regio sprak in die tijd al een variant van deze drie 'talen'. Tussen 1500 en 1600 was het nette Amsterdamse dialect het belangrijkste. Het werd de basis voor het Standaardnederlands. De overige plaatselijke talen werden toen dialecten. Er drongen echter wel woorden en taalgebruiken, afkomstig uit de dialecten, door in het Standaardnederlands, (in de twintigste eeuw ook bekend als het A.B.N., het Algemeen Beschaafd Nederlands). Het gebruik van deze term wordt ontmoedigd, omdat het impliceert dat de niet-gebruikers ervan ook niet-beschaafd zouden zijn.

Zie voor meer Nederlandse dialecten bij dialecten van de wereld.

Verwante begrippen

Het begrip dialect is verwant aan regiolect, sociolect en etnolect, minder aan idiolect en helemaal niet aan straattaal, argot, patois of jargon. Deze laatste begrippen hebben betrekking op verschillende stijlen en/of registers binnen dezelfde taal die niet of nauwelijks streekgebonden zijn.

Zie ook

Externe links