Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Java-oorlog

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.
rel=nofollow

De Java-oorlog duurde van 1825 tot 1830 en is, naast de Atjeh-oorlog, wellicht de felste en langdurigste oorlog die Nederland heeft gevoerd om zijn gezag als koloniaal overheerser in Nederlands-Indië te kunnen vestigen.

Inleiding

De rechtstreekse aanleiding was het feit dat de Javaanse prins Diponegoro zich door de Nederlanders onheus bejegend achtte. De diepere achtergrond was de ontevredenheid van de Javaanse bevolking over veel aspecten van het Nederlands bewind. De oorlog woedde vooral in Midden-Java. Naar schatting kwamen ongeveer 15.000 soldaten van het koloniale leger om het leven, ongeveer de helft daarvan waren Europeanen. Het aantal slachtoffers aan Javaanse kant wordt op 200.000 geschat. Het Nederlandse koloniale leger beschikte over een veel grotere vuurkracht waardoor het alle geregelde veldslagen kon winnen. Het was echter slecht in staat tot het bestrijden van de hardnekkige guerrillaoorlog. Bij de onderdrukking hiervan werd een groot deel van Midden-Java verwoest.

De Vorstenlanden strekten zich uit van de baai Segara Anakan tot iets ten oosten van de baai Gema aan de zuidkant van het eiland. Het land was omringd door gouvernementen die aan het directe gezag van de Nederlanders onderworpen waren. Hun gezamenlijk oppervlak bedroeg 11.310 vierkante Engelse mijl. Van de in totaal 1.658.000 inwoners bevatte Djokjakarta, waar de oorlog aanvankelijk het hevigst woedde, er 685.000. De gelijknamige hoofdplaats lag in een vlakte die zich oostwaarts uitstrekt in de richting van Klaten en Soerakarta, noordwaarts oploopt naar de Merapi en ten westen werd afgesloten door een bergketen. De hoofdstad Djokjakarta telde destijds 90.000 inwoners. De stad en de Kraton van de sultan, die door een gracht en een zware muur omgeven was, werden beheerst door een fort waarin de Nederlandse bezetting verblijf hield.

Begin van de opstand

In Djokjakarta barstte de opstand het eerst uit. Hier heerstte sultan Hamengkubuwono IV, een zwak vorst en niet geheel geschikt voor zijn taak. Hij werd in de regering terzijde gestaan door een rijksbestierder (adipati) meestal een pangeran of prins, die in overleg met het Nederlands gouvernement werd aangesteld. Deze moest net als de sultan een eed van getrouwheid aan het Nederlands bestuur afleggen. De rijksgroten waren erg ontevreden over de invloed van het gouvernement op de sultan. Toen deze op 6 december 1822 onverwacht overleed werd zijn halfbroer Diponegoro, die tegen de grote invloed van het gouvernement was, benoemd tot voogd van de minderjarige troonopvolger. Er was ook onrust door een gouvernementsbesluit dat alle contracten van landverhuring in Djokjakarta en Soerakarta vervallen verklaarde. Het doel hiervan was de verwaarlozing van de landbouw te bestrijden. De huurders hadden hierbij het recht om teruggave van de voorgeschoten huurpenningen en andere schadevergoeding van de landheer te eisen. Die landverhuringen hadden eerder een ongunstige invloed op de bevolking uitgeoefend. Ook Diponegoro achtte verbetering van de toestand nodig maar met de manier waarop de Nederlands Indische regering het doel wilde bereiken was hij het niet eens. Het had naar zijn mening meer geleidelijk moeten gebeuren. De nu genomen maatregel leverde voor de vorsten ernstige bezwaren op.

De opstand barst uit

Diponegoro had het gouvernement altijd al gehaat, maar naarmate de tijd vorderde werd zijn houding zo vijandig dat de rijksbestierder er de aandacht van de resident A.H. Smissaert op vestigde. De resident van Soerakarta, Hendrik Mac Gillavry, deed dit eveneens maar ze vonden geen gehoor. Het gouvernement was zelfs zo onhandig om een weg aan te willen leggen over het graf van de voorouders van Diponegoro. Deze haalde de gestelde bakens weg en verving ze door pieken maar ook voor deze waarschuwing was het gouvernement ongevoelig. Prinsen en rijksgroten begonnen daardoor meer en meer partij voor Diponegoro te trekken. Toen de assistent-resident het besluit nam om hem te arresteren wisten hij en de mede-voogd, Mangkubumi te ontkomen.

De regering, die niet op de hoogte was van de verontrustende toestand in Midden-Java werd zeer onaangenaam verrast toen zij van de opstand hoorde. De bevolking koos in hoofdzaak partij voor Diponegoro. Ze werd hiertoe gestimuleerd door de priester Kiai Mojo, die ook grote invloed op Diponegoro uitoefende. Door de heilige oorlog te prediken werd de overwegend Islamitische bevolking tegen de Christenen opgezet, wat niet weinig bijdroeg tot de verbittering en wreedheid waarmee de oorlog werd gevoerd. Diponegoro schreef onder meer in zijn bevelschrift: Ik gelast alle districtshoofden voortaan geen belasting meer te betalen maar die aan te wenden als middelen om de Christenen van het eiland te doen verdwijnen en ook om allen, die de leer van Mohammed niet willen omhelzen, te vermoorden. Generaal De Kock werd met een onbeperkte volmacht naar de Vorstenlanden gezonden om de situatie zo snel mogelijk onder controle te krijgen. Het was aan zijn bemiddeling te danken dat de keizer van Solo zich niet bij de vijand aansloot en zich bereid verklaarde de operaties met hulptroepen te steunen. Toen de opstand uitbrak waren er in Djokjakarta maar weinig regeringstroepen. Het fort had niet meer dan 200 man bezetting. Op Java was, verdeeld over het hele eiland met inbegrip van de inlandse troepen, niet meer dan 7.800 man infanterie ter beschikking.

Door de opstandelingen werd iedereen die geen partij voor Diponegoro koos verjaagd of gedood. De paleis van vorsten die niet zijn kant kozen werden verbrand en de dessa's geplunderd. Het fort en de Kraton van Djokjakarta werden door de opstandelingen ingesloten. Overste Cochius wist het fort en de Kraton van levensmiddelen te voorzien en versterkte de bezetting met 300 man, maar dit was onvoldoende om weerstand te bieden aan 6.000 opstandelingen. Een door Diponegoro ondernomen aanval kon echter worden afgeslagen. Ook een tweede aanval kon worden afgeweerd omdat intussen luitenant-kolonel Achenbach met nieuwe troepen was aangekomen zodat de bezetting van het fort nu 1.300 man telde.

Gedurende twee maanden was het belegerde fort en de Kraton van alle contact met Solo en Semarang verstoken. Er brak al spoedig hongersnood uit en het aantal zieken nam enorm toe. Generaal De Kock werd door allerlei omstandigheden elders beziggehouden en had onvoldoende troepen om de in Djokjakarta ingesloten militairen te ontzetten. Intussen breidde de opstand zich steeds verder uit, Kadoe was in opstand en het district Probolingo werd aangevallen. Aanvallen op Magelang werden door kapitein du Perron afgelagen.

Uitbreiding van de opstand

De opstandelingen werden door het succes steeds overmoediger. In het district Menoreh werden alle woningen van Nederlandse en Javaanse ambtenaren in brand gestoken en de Nederlandse troepen werden gedwongen het land in alle richtingen te doorkruisen. Kolonel Hoorn, bevelhebber in de 2de Grote Militaire afdeling, aan de driesprong bij Bawen, waar de grote wegen van Djokjakarta over Magelang en van Soerakarta over Salatiga naar Semarang zich verenigden, had hier bamboe loodsen opgezet voor reserve-troepen en zorgde van daaruit voor aanvulling, indien hij daar over beschikte. Dit punt was zo gunstig gelegen dat men hier later de vesting Willem I (Ambarawa) bouwde. De toenemende macht van de opstandelingen dwong kapitein Du Perron er toe zich tot een verdedigende houding te bepalen. Hierdoor kon de geest van het oproer zich steeds verder verspreidden in de residentie. Er werden voortdurend strooptochten gehouden en de hoofdplaats werd herhaaldelijk aangevallen, zoals op 8 augustus, toen luitenant Ferronge na een charge met de huzaren de vijand met verliezen over de rivier de Elo wist terug te dringen. Brandstichting en roof waren in deze oorlogssituatie aan de orde van de dag. De Nederlandse troepen werden teruggedreven van Cepoko en Telakap, later nog van Parakan en Prospak, plaatsen die later door de troepen weer heroverd werden. Nadat de hoofmacht van de Nederlandse strijdkrachten in Kedu en in Magelang verenigd was, en aan drie kanten door vooruitgeschoven afdelingen was gedekt, was voor het ogenblik de residentie weer aan het Nederlands gezag onderworpen. Nu werd echter Semarang ernstig bedreigd nadat de regent van Serang de kant van Diponegoro en Mangkubumi had gekozen. Inmiddels was generaal van Geen aangekomen en werd de schutterij met nieuwe troepen versterkt. Kapitein Buschkens, die met een compagnie infanterie, 100 piekeniers, 50 matrozen en 16 bereden volontairs een verkenning deed stuitte op een overmacht aan opstandelingen van 10.000 man. Het merendeel van de Nederlandse troepen sneuvelde en de vijand sneed de communicatie met Djokjakarta verder af.

Verschillende veldslagen

Ontzet van Djokjakarta

Intussen viel de prins van Serang met een macht van 20.000 man de stad Demak aan. De Nederlandse troepen geleid door kolonel Phitzinger moesten zich dwars door de vijandelijke overmacht heen terugtrekken op Semarang. Nu vond generaal van Geen het noodzakelijk om de prins voorgoed onschadelijk te maken en met 1.500 man en 8 vuurmonden tastte hij de vijand aan die verslagen werd en door majoor Elout werd achtervolgd. Demak werd bezet en Van Geen vaardigde een proclamatie uit, waarin vergiffenis werd toegezegd aan iedereen die zijn gewone bezigheden zou hervatten. Zij die echter met de wapens in de hand werden gepakt zouden met de dood worden bestraft. Ook het westen van de residentie Semarang en het zuidoosten van Pekalongan waren inmiddels in opstand gekomen en het contact tussen Batavia en Midden-Java was verbroken. Luitenant-kolonel Cleerens was genoodzaakt zich op Kadoe terug te trekken en bereikte uiteindelijk na een moeilijke tocht Magelang, waar hij zich verenigde met de colonne van generaal De Kock.

Eind september konden Van Geen en De Kock met een troepenmacht van 2.500 man infanterie en cavalerie eindelijk oprukken vanuit Klaten naar Djokjakarta, na eerst nog te Brambanan de opstandelingen te hebben verslagen. Resident Smissaert, die verantwoordelijk werd gesteld voor het negeren van de situatie te Djokjakarta, die tot het ontstaan van de opstand had geleid, werd geschorst en vervangen door Mac Gillavry. Van Geen wilde nu aansturen op onderhandelingen om de zaak op een minnelijke manier te schikken maar brieven aan Diponegoro werden met beledigende brieven beantwoord. De Kock meldde nu aan de in Djokjakarta aanwezige vorsten uit het huis van Mataram en andere vorsten deze ontwikkeling en vroeg hen of nu niet het moment gekomen was om tegen Diponegoro handelend op te treden, wat door hen werd erkend. Diponegoro en zijn volgelingen waren intussen gevlucht en de opstandelingen hielden nu nergens meer stand. Op 3 oktober werd de jonge sultan plechtig in de Kraton geïnstalleerd. Desondanks wist Diponegoro door zijn wreedheid nog angst onder de bevolking te verspreiden. Nadat zijn troepen op 24 oktober bij Daging waren verslagen vonden de Nederlandse colonnes bij de verdere opmars de afgehouwen hoofden van hen die op last van de opperbevelhebber de wegen hadden hersteld, langs die weg op staken tentoongesteld.

Generaal De Kock bleef de operaties leiden totdat hij, nadat de regenmoesson was ingevallen, naar Batavia terugkeerde. Op 1 januari 1826 trad van der Capellen als gouverneur-generaal af. Omdat bepaald was dat De Kock, in geval van overlijden of van vertrek van de landvoogd zich provisioneel, en in afwachting van een nadere beschikking van de koning over dat ambt, zou belasten met zowel de land- als de zeemacht van het Nederlandse rijk ten oosten van Kaap de Goede Hoop trad hij nu als waarnemend gouverneur-generaal aan, en na aankomst van commissaris-generaal du Bus de Gisignies, als luitenant-gouverneur-generaal. In laatstgenoemde hoedanigheid keerde hij terug naar het strijdtoneel.

Bestormingen van de Kraton van Plered

Gedurende de afwezigheid van generaal De Kock had generaal van Geen het militair gezag en de waarnemend resident Van Sevenhoven het civiel gezag uitgeoefend. Er waren een paar onbeduidende gevechten geleverd, onder meer omdat veel tijd verloren ging met het opruimen van versperringen, opgeworpen door de opstandelingen en omdat er door een gebrek aan Europese soldaten niet offensief tegen de vijand kon worden opgetreden. Te Plered, bij de Opak-rivier, ten zuiden van Djokjakarta lag een oude Kraton, die door de vijand was bezet waardoor het contact van Djokjakarta met Imogiri verhinderd werd. Met 300 man infanterie, 400 piekeniers, 90 man cavalerie en een paar vuurmonden rukte generaal Van Geen tegen het voormalig verblijf van de vorsten op, blootgesteld aan een moorddadig vuur rukten de troepen na een zwaar gevecht de Kraton binnen, waarbij 32 man buiten gevecht gesteld werden. De troepenmacht was echter niet sterk genoeg om de veroverde sterkte bezet te houden en nadat Imogiri van het nodige was voorzien keerde men naar Djokjakarta terug. De vijand nestelde zich nu opnieuw in de Kraton en beschoot voortdurend de Nederlandse troepen zodat men opnieuw de versterking moest veroveren. Het voornemen was nu om de sterkte geheel in te sluiten door drie colonnes onder bevel van kolonel der genie Cochius. Deze werden geleid door de majoors Le Bron de Vexela, Elout en Verboom. Steun werd verleend door 3.000 man hulptroepen van Mangkunegara met 400 infanteristen, 25 cavaleristen en 4 veldstukken onder leiding van prins Suryomentaram van Tanggungtirto. Nadat het geschut in batterij was gebracht, werd op 9 juni 1826 het vuur geopend en ten koste van 8 doden en 46 gewonden werd de Kraton voor de tweede maal veroverd. Ditmaal werd er 700 man met twee vuurmonden in de veroverde sterkte achtergelaten. De hoofdmacht keerde onder leiding van Cochius naar Djokjakarta terug.

De jacht op Diponegoro

Verschillende colonnes doorkruisten het land om Diponegoro te vinden maar dit mislukte telkens. Toen Van Geen zich met zijn colonne te Bedilan bevond vernam hij vuur van de colonne Le Bron de Vexela, die slaags was geraakt met de troepen van Diponegoro. Deze wist te ontsnappen. Van Geen werd plotseling door een overmacht aangevallen en ingesloten en moest al vechtend teruggaan. Pas vlak bij het bivak konden Van Geen en zijn colonne de opstandelingen op de vlucht drijven maar men moest een verlies incasseren van 20 doden. De opperbevelhebber van de troepen van Diponegoro, Sentot Alibasya, die een zoon was van Raden Ronggo begon nu steeds meer op de voorgrond te treden.

Toen kolonel Cochius naar Dixo was opgerukt om Diponegoro gevangen te nemen bleek deze alweer te zijn gevlucht. Cochius had de voogden van de jonge sultan en enige voorname pangerans meegenomen omdat hij van hen een goede invloed op de bevolking verwachtte. Nadat het binnenlands bestuur opnieuw geregeld was konden deze vorsten en hoofden de 30ste juli naar de hoofdplaats terugkeren, een detachement onder leiding van luitenant L.B. Haubert zou hen geleiden. Diponegoro droeg Sentot Alibasya op zich te Lengkong een hinderlaag te leggen en het geleide te overvallen. De colonne van Haubert werd aldus in een ravijn overvallen, Haubert sneuvelde en van het detachement ontkwamen maar weinigen aan de dood. De prinsen en pangerangs werden gevangengenomen en voor Diponegoro gebracht: alle prinsen werden gewurgd, de overigen gekrist of onthoofd. Deze catastrofe, vooral de dood van de voogd van de sultan en de terechtstelling van zoveel rijksgroten, maakte diepe indruk. Het vertrouwen van de bevolking in Diponegoro herleefde zodat zij weer in opstand kwam. Men richtte zich nu naar het zuiden en overviel Mangkunegara, die teruggedreven en verslagen waardoor de communicatie tussen Djokjakarta en Klaten verbroken werd. De verschillende colonnes die over het land waren verspreid dreigden afgesloten te worden. Niet alleen was nu de gehele landstreek ten zuiden van Djokjakarta weer in opstand maar deze breidde zich naar het oosten uit tot in de onmiddellijke nabijheid van de Kraton van Solo. De volgelingen van Diponegoro doorkruisten het hele land, zelfs de koelies van het leger waren niet meer te vertrouwen en trokken onverwacht hun kris. De zaken waren zo ernstig dat alle beschikbare troepen uit de buitenbezittingen naar Java werden gezonden. Zo stonden de zaken in de tweede helft van het jaar 1826, de toestand was slecht en er was geen einde te voorzien aan de verwoestende oorlog.

Vervolg van de gevechten

Het gouvernement had al eerder uitgekeken naar een Javaan met enige invloed om tegenover Diponegoro aan te stellen; nu viel de keus op sultan Hamengkoeboewono II, zoon en opvolger van Sultan Mangkubumi die als Hamengkoeboewono op de troon gezeten had maar door de Engelsen naar Penang verbannen was; deze sultan verklaarde zich bereid om naar Djokjakarta te mogen terugkeren, zijn kleinkind als sultan te erkennen en al het mogelijke te doen om de rust te herstellen. Er werd een traktaat met hem gesloten, dat door de sultan op de Koran bezworen, en door hem en en de commissaris-generaal ondertekend werd, waarna Hamengkoeboewono II werd verklaard en uitgeroepen tot sultan van Djokjakarta, onder de naam van sultan Sepuh.

Intussen was de regenmoesson ingetreden; over de maatregelen tegen Diponegoro te nemen bestond geen overeenstemming tussen generaal De Kock en de commissarissen Muntinghe en Engelhard; de laatsten zagen meer heil in onderhandelen terwijl De Kock beter begreep dat Diponegoro,, na zoveel voordelen behaald te hebben, niet geneigd zou zijn toe te geven aan het gouvernement. Er volgden nu weer rusteloze gevechten tussen de regeringstroepen en de troepen van Diponegoro; bij een van deze gevechten, die steeds eindigden in het voordeel van het gouvernement, raakte Diponegoro gewond; bij de overige gevechten werden de opstandige benden uiteen geslagen en leden gevoelige verliezen; het werd nu eindelijk rustiger te Soerakarta en Djokjakarta, al bleven stropende benden onrust verwekken.

Strategisch verschil van inzicht tussen De Kock en de commissaris-generaal du Bus de Gisignies

De Kock besloot tot de bouw van duurzame versterkingen (bentings) om als steunpunt te dienen voor de mobiele colonnes; de bentings zouden door goede wegen met elkaar verbonden worden en van magazijnen worden voorzien (bentingstelsel); alleen op deze manier was het mogelijk bedwongen districten bezet te houden omdat de weinige garnizoensplaatsen onvoldoende bleken te zijn om de vijand te beletten telkens opnieuw die districten in opstand te brengen, wanneer de colonnes elders nodig waren; alleen op deze manier kon worden voorkomen, dat overwinningen, behaald ten koste van zware verliezen en langdurige ontbering, tot geen enkel resultaat leidde; meer dan tweeduizend Europese soldaten waren er al sinds het begin van de oorlog buiten gevecht gesteld, aan ziekten of ten gevolge van uitputting bezweken. Het Indische leger liep gevaar, door de aanhoudende, meermalen naar het scheen hopeloze strijd, ten onder te gaan en er werd besloten een expeditionair corps vanuit Nederland naar Java te sturen, 3.185 man tellend en bestaande uit de drie wapens; namelijk een staf van 19 officieren, 3 bataljons infanterie. 200 man artillerie en 150 huzaren. De commissaris-generaal, du Bus de Gisignies, die geheel andere inzichten had dan De Kock bepaalde dat genoemde troepen niet bij de mobiele colonnes mochten worden ingedeeld (bij Koninklijk Besluit), en zag daar streng op toe, waardoor generaal De Kock er weinig aan had en het grootste gedeel van de soldaten aan ziekten bezweek zonder nuttig geweest te zijn.

De Kock had de drie bataljons willen aanwenden als zelfstandig opererende mobiele colonnes (met in iedere colonne artillerie, infanterie en huzaren); tijdens een gepland offensief de 10de juni tegen Diponegoro, die zich aan het hoofd van 5.000 man te Kembang bevond, en de communicatie tussen de beide hoofdplaatsen Jogjakarta en Surakarta dreigde te verstoren. Zodra de commissaris-generaal vernam wat de plannen van De Kock waren schreef deze hem een brief waarin De Kock werd gewaarschuwd niet van het Koninklijk Besluit af te wijken; De Kock antwoordde dat het zijns inziens niet wenselijk was om de troepen in massa te laten ageren, die de vijand zou vermijden en de troepen zodoende alleen maar zouden vermoeien zonder dat ze deel konden nemen aan krijgsoperaties. Mobiele colonnes, die de bentings moesten beschermen, om zich daarna weer te begeven naar een volgend bedreigd punt waren onmisbaar in het stelsel, daarom werden de bestaande colonnes vermeerderd tot acht, respectievelijk onder de majoors De Leeuw, D'Errembauld de Dudzeele, luitenant-kolonel Le Bron de Vexela, majoor Van der Wijck, de kapiteins Ten Have, Le Clercq en de majoors Michiels en Buschkens. Iedere colonne bestond uit de drie wapens met een detachement pioniers; de troepen van Mangkunegara, die van de keizer van Solo en de sultan van Jogjakarta bleven grotendeels onmiddellijk ter beschikking van generaal De Kock. In de aanvang van 1827 waren al een reeks van bentings opgericht en bleef men voortgaan met de bouw ervan; daarnaast werd een werving gedaan van inlandse troepen in de gouvernementen van Makassar en van de Molukken alsmede op Timor en andere eilanden; deze aanvullingen waren hard nodig want de troepen werden zwaar bezocht door ziekten: in de eerste helft van 1827 waren in de hospitalen der 2de militaire afdeling meer dan tienduizend zieken verpleegd, waarvan 1.060 al bezweken waren.

Nieuwe krijgsverrichtingen

Diponegoro (en met hem Kiai Mojo) bevond zich te Jatianom, waar hij voortdurend de omgeving verontrustte en plannen had om Madioen binnen te vallen; de vijand moest belet worden zich langs de hellingen van de Merapi te bewegen en de colonne van De Leeuw kreeg nu de opdracht om de vijand te verjagen en langs genoemde helling een aantal bentings te maken tot in Kedu en Jogjakarta. In verband hiermee moesten Le Bron de Vexela, D'Errembauld de Dudzeele en Van der Wijck met hun colonnes de hoofd-opstandeling trachtten te omsingelen en hem zo mogelijk vangen. Diponegoro week echter uit naar de westelijke oever van de Progo-rivier maar het politieke doel van de krijgsverrichting werd in zoverre bereikt dat de beide pangerangs Serang en Notoprojo met hun gevolg en 200 man zich onderwierpen; hun nieuwe titels werden door de Nederlandse regering en door Sultan Sepuh erkend. Diponegoro was woedend over de afval van de pangerangs en spionnen brachten het bericht dat op de 16de juli een algemene aanval zou worden ondernomen op de Nederlandse troepen te Donoloyo. Sterke benden naderden steeds meer en Cochius stelde ten oosten van Donoloyo en op de weg van Jogjakarta langs Pasar Gede zijn troepen op om de vijand, die al snel in drie colonnes oprukte, te ontvangen; ruim 4.500 opstandelingen namen deel aan de aanvallende beweging en na een langdurig gevecht bij Pasar Gede eindigde het gevecht in het voordeel van de Nederlandse troepen. Tegelijkertijd werd Jogjakarta bedreigd maar kapitein Prager, die het bevel hier voerde, wist ook hier de aanval af te slaan; militairen die zich deze dag bijzonder onderscheiden hadden waren onder meer Poland en luitenant der infanterie van Swieten. De opstand beperkte zich nu tot Djokja en Bagelen; Diponegoro begon nu te neigen naar onderhandelingen en de 28ste augustus werd een wapenstilstand gesloten.

Mislukte onderhandelingen en voortzetting van de gevechten

Er vonden voorlopige besprekingen plaats met Kiai Mojo; de eisen van Diponegoro konden echter niet ingewilligd worden; hij eiste de titel van sultan en panotogomo (regelaar van de godsdienst), met andere woorden: hij wilde het hoofd van de godsdienst op Java worden en zou hierdoor boven alle inlandse vorsten op Java en Madoera gesteld zijn; de onderhandelingen werden nu weer afgebroken en de 28ste september werden de krijgsverrichtingen weer hervat; van Geen was inmiddels tot luitenant-generaal benoemd en trad bij het leger in de Vorstenlanden op als commandant van de troepen te velde, met name van die bij Kedu, Bagelen, en Banyumas; de troepen in Jogjakarta en Mataram stonden onder bevel van Cochius, het oostelijk deel van het oorlogstoneel onder dat van De Kock zelf, die zijn hoofdkwartier in Solo had. Het mobiele leger te velde was verdeeld in acht colonnes.

Op de 28ste september werd door luitenant-kolonel Roest een tocht naar Kejiwan ondernomen, waar de vijand 8.000 man bijeen geroepen had; zij werden teruggedreven en de krijgsverrichtingen tussen 5 en 7 oktober waren dusdanig beslissend voor de Nederlandse troepen dat Diponegoro weer wilde onderhandelen maar weer werden zijn eisen te hoog bevonden. Sultan Sepuh was er oorzaak van dat nu een gevaarlijke opstand in Bembang dreigde uit te breken: zijn echtgenote oefende een ongunstige invloed op hem uit, waardoor Sosrodilogo, de broer van Ratu Ageng, de partij van de opstand koos en door Diponegoro naar Rembang gestuurd werd. Deze residentie, waar geen troepen gelegerd waren, kwam in opstand en zelfs de hoofdplaats werd bedreigd. Er werden troepen van Batavia en Semarang naar Rembang gezonden en de 5de colonne rukte vanuit Kadoe daarheen op; kolonel Nahuys van Burgst trok tegen de vijand op maar werd de elfde december teruggeslagen; intussen was een mobiele negende colonne opgericht, die de 20ste te Ngawi aankwam. Met veel inspanning wisten de Nederlandse troepen de vijand terug te dringen en het contact over land tussen Rembang en Soerabaja te herstellen; de komende maanden werden gekenmerkt door reeksen van zware gevechten met de vijand. Op 2 januari 1828 overleed Sultan Sepuh, waarna nieuwe voogden over de jonge sultan werden aangesteld en het bestuur in Djokja nader geregeld werd. Hiermee trad de oorlog in de vorstenlanden een nieuwe periode in.

Ondanks de belemmering die De Kock bij voortduring ondervond door verschil van mening met de commissaris-generaal hield De Kock voet bij stuk: hij verklaarde liever het commando neer te leggen dan af te wijken van een weloverwogen plan; door het volhardend toepassen van het benting-stelsel was het eerst zo uitgestrekte oorlogsgebied al belangrijk beperkt. In het begin van 1828 kon men in de Vorstenlanden beschikken over ruim 5.000 Europese en 3.400 inlandse soldaten en daarnaast nog de hulptroepen en Barisans. Er waren nu jaren lang zware diensten van de manschappen gevergd en de gevolgen bleven niet uit: een schrikbarend hoog aantal zieken moest telkens worden geëvacueerd naar de hospitalen, waar in de eerste maanden van 1828 15 officieren, 1.574 Europese en 249 inlandse soldaten werden verpleegd. Het plan van generaal De Kock was nu om vanuit het oosten, noorden en westen langzaam naar de Progo en Bogowonto te avanceren en de kring om de vijand steeds te vernauwen; de ontmoetingen met de vijand namen nu een steeds ernstiger en bloediger karakter aan. Weer volgden er onderhandelingen met Diponegoro maar deze werden afgebroken toen hij niet inging op de eis tot onvoorwaardelijke overgave. In november werd Kiay Modjo gevangengenomen en samen met andere vijandelijke hoofden naar Batavia afgevoerd; met Diponegoro kon nog steeds geen overeenstemming worden bereikt omdat hij bleef vasthouden aan de eis om tot hoofd der godsdienst over Java te worden erkend. De 30ste september bracht Sentot aan de achtste colonne een beslissende nederlaag toe bij de Bogowonto, nabij Lingies; hij overviel met een bende de colonne en vermoordde samen met zijn bende iedereen die hij te pakken kon krijgen; inlandse soldaten en hun vrouwen werden onthoofd, luitenant der infanterie van Viersen en luitenant der artillerie van der Moolen, de chirurg van de koelies de Porre en 5 Europeanen sneuvelden; colonne commandant Buschkens ontkwam met moeite aan deze slachting.

Diponegoro wordt gevangengenomen

In 1829 werd het expeditionaire leger naar Nederland teruggezonden; van de 3.145 man die in Batavia waren aangekomen keerden slechts 1.058 terug; naarmate de troepen verder doordrongen nam het prestige van Diponegoro en daarmee zijn aanhang af; Op 17 juni 1829 behaalde Le Bron de Vexela een grote overwinning door de verovering van Geger; Sentot leed de vierde augustus een nederlaag, nadat de nacht ervoor Diponegoro uit zijn stellingen was verdreven; de 27ste september gaf hij aan in onderhandeling met het gouvernement te willen treden, de 17de oktober onderwierp hij zich aan Cochius. Pas op de negende februari 1830, toen al zijn benden verlopen waren, kwam Diponegoro ertoe aan kolonel Cleerens zijn onderwerping aan te bieden. Op 8 maart kwamen Diponegoro en zijn voornaamste volgelingen, begeleid door kolonel Cleerens met sterke detachementen Nederlandse troepen, te Magelang aan; hij werd ontvangen door generaal De Kock; er waren maatregelen genomen om hem, wanneer deze over zijn belangen zou gaan spreken desnoods gevangen te nemen en direct over te brengen naar Semarang. De Kock drong er bij Diponegoro op aan te verklaren op welke manier hij de oorlog wenste te beëndigen en weer verklaarde Diponegoro hoofd te willen zijn van de Islamitische godsdienst op Java, de titel van sultan te behouden en liet alle verdere schikkingen over aan het Nederlandse bestuur. De Kock meldde Diponegoro dat het Nederlandse bestuur, net als in 1827, niet op zijn eisen zou ingaan, dat het gouvernement bescherming schuldig was en ook steeds verleend had aan de keizer van Solo en de sultan van Jogjakarta, die in hun staten het hoofd van de godsdienst waren; toen Diponegoro volhardde in zijn eisen verklaarde generaal De Kock hem dat hij dan ook alle aanspraak op vertrouwen had verbeurd, dat hij gevangen zou worden genomen en de verdere beschikking over zijn lot van de gouverneur-generaal af zou hangen. Zonder enig uitstel werd hij, onder geleide van majoor de Stuers, adjudant van de opperbevelhebber, en kapitein Roeps naar Semarang overgebracht, en verder naar Batavia, waarna hij vervoerd werd naar Menado, zijn definitieve ballingsoord (later nog naar Makassar).

Discussie over de rechtmatigheid van de arrestatie van Diponegoro

Men verweet generaal De Kock dat er niet ridderlijk te werk was gegaan tegenover Diponegoro, die in goed vertrouwen tot hem zou zijn gekomen. Weliswaar was de oorlog feitelijk geëindigd en zou prins Negoro, aanhoudend vervolgd en opgejaagd, uiteindelijk de troepen in handen zijn gevallen maar er was enig grond voor de mening dat hij de 28ste maart in een valstrik was gelokt; er is echter ook enig grond om de handelwijze van De Kock te verdedigen: Diponegoro was al in onderwerping gekomen maar kwam van zijn kant de overeenkomst niet na maar had, integendeel, zijn macht weer vermeerderd; door na zijn onderwerping nogmaals de titel van sultan en een gedeelte van de rechten te vorderen, die al geruime tijd door de soesoehoenan en door de sultan, die hij als zijn vorst erkend had waren bezeten, beging hij een nieuwe daad van vijandschap en oproer jegens het gouvernement, die generaal De Kock verplicht was direct te straffen. Hiermee was een einde gekomen aan de worstelstrijd in de Vorstenlanden die aan zoveel mensen het leven kostte: 15.000 man, waaronder 8.000 Europeanen sneuvelden of stierven aan de gevolgen van hun wonden, aan ziekte of ontbering. Aan Javaanse kant wordt het aantal slachtoffers op 200.000 geschat. De opstand zakte hierna in elkaar. Voor de Nederlandse militairen en inlandse officieren stichtte koning Willem I der Nederlanden een "Medaille van den Oorlog op Java 1825-1830". Als gevolg van het groot aantal omgekomen Europese soldaten, besloot de Nederlandse regering soldaten te werven in Goudkust; zie Belanda Hitam. De oorlog kostte in totaal 25 miljoen gulden.

Deelnemers

Q2045508 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Java-oorlog op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1900. W.A. Terwogt. Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis van de Nederlanders in oost-Indië. P. Geerts. Hoorn
  • 1900. G. Kepper. Wapenfeiten van het Nederlands Indische Leger; 1816-1900. M.M. Cuvee, Den Haag.'
  • 1876. A.J.A. Gerlach. Nederlandse heldenfeiten in Oost Indë. Drie delen. Gebroeders Belinfante, Den Haag.
  • 1847. F.V.A. de Stuers. Gedenkschrift van de oorlog op Java van 1825-1830. Uit het Frans vertaald door H.M. de Lange. Johannes Müller. Amsterdam
rel=nofollow
rel=nofollow