Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Evolutietheorie

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De evolutietheorie is de natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie van het leven op Aarde. Het beschrijft het proces waarbij erfelijke eigenschappen binnen een populatie van organismen veranderen in de loop van de generaties als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijk selectie.

Charles Darwin (1809-1882) wordt beschouwd als de belangrijkste grondlegger van de evolutietheorie, vanwege zijn boek On the origin of species by means of natural selection. Al vrij kort nadat dit boek in 1859 verscheen, werd de evolutietheorie binnen de wetenschappelijke wereld algemeen aanvaard als verklaring voor het ontstaan van soorten, inclusief de mens. Gedurende de anderhalve eeuw sinds Darwin heeft de evolutietheorie belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt, met name door nieuwe inzichten op het gebied van de (moleculaire) genetica. Zo werd in de moderne synthese de evolutietheorie gecombineerd met de Wetten van Mendel, en werd door het onderzoek naar genen en DNA de evolutietheorie een basis gegeven in de moleculaire biologie.

Principe van evolutie

Organismen kunnen bepaalde eigenschappen doorgeven aan hun nakomelingen. Zulke eigenschappen worden erfelijke eigenschappen genoemd en kunnen van ouders op nakomelingen worden doorgegeven. Een erfelijke eigenschap hoeft zich niet altijd in een nakomeling te uiten maar kan ook een generatie overslaan. Bij mensen is een voorbeeld van een erfelijke eigenschap de kleur van de ogen.

Binnen soorten bestaat variatie in erfelijke eigenschappen, die wordt veroorzaakt door verschillen in de genen van individuen (genetische variatie). Sommige individuen hebben een voordelige eigenschap en zijn daarom beter uitgerust om te overleven dan andere. Door natuurlijke selectie zullen deze individuen meer nakomelingen krijgen, zodat in de populatie de voordelige eigenschap vaker gaat voortkomen. Door mutaties en recombinatie kunnen nieuwe eigenschappen ontstaan.

Natuurlijke selectie wordt gezien als het belangrijkste evolutiemechanisme, waardoor populaties aangepast raken aan de omstandigheden. De evolutietheorie stelt dat, hoewel de evolutie van een soort meestal langzaam plaatsvindt en er pas na tientallen generaties een verandering waar te nemen is, op een geologische tijdschaal nieuwe soorten ontstaan en alle soorten uiteindelijk een gemeenschappelijke afstamming hebben.

Naast natuurlijke selectie zijn ook andere soorten selectie mogelijk, zoals seksuele selectie of kunstmatige selectie. Seksuele selectie is selectie op eigenschappen die voor overleven wellicht onvoordelig zijn, maar wel gunstig voor voortplanting. Kunstmatige selectie komt voor bij het door mensen fokken van huisdieren of kweken van planten. Daarnaast kunnen de genen van een populatie veranderen door genetische drift, een willekeurig proces.

Gemeenschappelijke afstamming

Men spreekt van gemeenschappelijke afstamming als twee of meer soorten een gemeenschappelijke 'vooroudersoort' hebben. Volgens de evolutietheorie wordt de huidige biodiversiteit op aarde veroorzaakt door veranderingen vanuit één enkele vooroudersoort, die men zich voorstelt als een uiterst primitieve eencellige, nog zonder celkern. Wetenschappers veronderstellen dat deze zogenaamde LUCA zo'n 3 tot 4 miljard jaar geleden leefde.

Soortvorming

Soortvorming vindt onder andere plaats wanneer een populatie zich zo gaat afwijken van andere populaties binnen een soort dat deze zich niet meer onderling voortplanten. Er zijn verschillende hypotheses over hoe soortvorming kan plaatsvinden.

  • Allopatrische soortvorming zou plaats kunnen vinden wanneer een populatie gesplitst wordt door een geografische barrière. Beide populaties kunnen zich dan onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, omdat er geen uitwisseling van erfelijke eigenschappen plaatsvindt.
  • Peripatrische soortvorming lijkt veel op allopatrische soortvorming. Bij peripatrische soortvorming gaat het echter om een klein deel van een populatie, die gescheiden raakt van de rest van de populatie in een geïsoleerde niche. Daardoor zou het founder effect op kunnen treden.
  • Parapatrische soortvorming lijkt op zijn beurt weer veel op peripatrische soortvorming: een deel van een populatie splitst zich af en vindt een nieuwe niche. Het verschil is echter, dat bij parapatrische soortvorming de populaties nog wel met elkaar in contact kunnen komen.
  • Sympatrische soortvorming is de vorming van een soort binnen een populatie, zonder dat er een geografische barrière is gekomen.

Bewijs voor evolutie

Taxonomie

In de taxonomie worden organismen onderverdeeld in taxonomische groepen (taxa), die dan een rang kunnen krijgen zoals variëteit, soort, geslacht, familie, etc. Zo'n rang is maar betrekkelijk, een kwestie van afspraak. Darwin merkte op dat het vaak moeilijk is onderscheid te maken tussen variëteiten en soorten. Hij stelde dat enerzijds soorten slechts variëteiten zijn, die sterk van elkaar verschillen; en dat anderzijds variëteiten kunnen worden beschouwd als soorten in wording. Doorredenerend volgt hieruit dat de soorten binnen een geslacht ooit variëteiten van een soort zijn geweest; dat de geslachten binnen een familie ooit tot één soort behoorden, etc. Dit leidt tot de conclusie dat alle organismen uiteindelijk een gemeenschappelijke afstamming hebben.

Fylogenetica

In de fylogenetica wordt de evolutionaire verwantschap tussen groepen van organismen bestudeerd. De mate van overeenkomst tussen groepen van organismen kan worden gebruikt voor de constructie van een fylogenetische stamboom.

De mate van overeenkomst tussen soorten wordt bepaald met behulp van uiterlijke, innerlijke, of anderszins meetbare kenmerken, afhankelijk van de stand van de techniek. Tegenwoordig worden vooral DNA- of RNA-sequenties gebruikt, omdat hiermee veel discreet meetbare gegevens verkregen worden, waarmee dan gerekend kan worden. Een bekend resultaat van zulk DNA-sequentie onderzoek is, dat het genoom van de chimpansee voor 95 à 99% overeenkomt met het genoom van de mens.

Universele kenmerken

Organismen hebben op moleculair niveau universele kenmerken (kenmerken die alle organismen gemeen hebben). Bijna alle organismen werken met DNA, RNA en eiwitten. Uitzondering hierop zijn virussen met alleen RNA. Bovendien is de genetische code voor (bijna) alle organismen volkomen identiek, al zijn er enkele soorten met minimale afwijkingen. Dit wordt als belangrijk bewijs gezien voor een universele gemeenschappelijke afstamming.

Fossielen

Hoe het leven er in het verleden heeft uitgezien, blijkt uit de bestudering van het geologisch archief. Dit is alle informatie die in de ondergrond ligt opgeslagen in de vorm van fossielen en gesteenten. Belangrijk is daarbij in welke gesteentelaag een fossiel gevonden is. Het onderzoek naar de relatieve ouderdom (de chronologische volgorde) van gesteentelagen wordt stratigrafie genoemd. Dankzij stratigrafie kunnen fossielen op volgorde van ouderdom gerangschikt worden. De chronologische volgorde en de geografische verdeling van fossielen geeft de evolutionaire geschiedenis van al het leven op Aarde weer. Evolutionaire gebeurtenissen blijken vaak te relateren aan klimaatveranderingen of veranderingen in de ligging van de continenten (paleogeografie).

Door absolute datering wordt de ouderdom van gesteentelagen, en daarmee de ouderdom van de in die lagen gevonden fossielen bepaald. De bekendste methode is radiometrische datering, waarbij gebruik gemaakt wordt van radioactief verval van isotopen om de ouderdom van materialen te bepalen. Een bekend voorbeeld is de methode van C14-datering. Deze methode wordt betrouwbaar geacht tot ouderdommen van ongeveer 40.000 jaar. Voor oudere materialen worden vaak andere methoden gebruikt, zoals de kalium-argonmethode of de uranium-loodmethode.

Naast radiometrische dateringsmethoden worden ook veel andere methoden gebruikt. IJskernen worden gebruikt om atmosferische veranderingen op een tijdschaal van honderdduizenden jaren te bepalen.

Historische ontwikkeling

Gedachten over evolutie waren er al onder de oude Grieken, maar de moderne evolutietheorie kreeg pas haar vorm in de tijd van Darwin. Ook na Darwin heeft de evolutietheorie grote veranderingen ondergaan.

Vóór Darwin

In de Griekse filosofie komt bij Anaximandros (+/- 610 v.Chr. - 546 v.Chr.) al de gedachte van biologische evolutie voor. Hij geloofde dat vissen de eerste levende wezens waren, en dat dieren en mensen daaruit waren ontstaan. Binnen de westerse wereld was het, onder invloed van het christendom, tot in de 19e eeuw algemeen aanvaard dat de soorten apart geschapen waren. Men geloofde ook dat soorten onveranderlijk waren.

Dergelijke creationistische opvattingen werden in meerdere of mindere mate gedeeld door diverse wetenschappers, waaronder Carolus Linnaeus (1707-1778). Linnaeus ontwierp een systeem om de natuur in te delen. Dit hiërarchische systeem vormde de grondslag van de taxonomie.

Evolutionisten kwamen echter ook voor. Erasmus Darwin (1731-1802), de grootvader van de bekende Charles Darwin, dacht bijvoorbeeld dat alle warmbloedige dieren een gemeenschappelijke afstamming hadden. Onder invloed van de geologie raakte ook steeds meer de opvatting verbreid dat de aarde een ouderdom had van miljoenen jaren. Het uniformitarianisme van James Hutton (1726-1797) en Charles Lyell (1797-1875) speelde hierin een belangrijke rol.

Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) was één van de eersten die een wetenschappelijke hypothese opstelde over biologische evolutie. Zijn opvatting over de overerving van verworven eigenschappen is bekend geworden onder de noemer lamarckisme. Deze opvattingen hebben echter nooit algemene aanvaarding gekregen binnen de wetenschap.

Introductie van de evolutietheorie

Charles Darwin ontwikkelde zijn ideeën over de evolutietheorie tijdens zijn loopbaan als natuuronderzoeker. In 1858 kreeg hij een essay van Alfred Russel Wallace (1823-1913), die dezelfde ideeën beschreef over evolutie door natuurlijke selectie. Dit essay leidde er toe dat Darwin zijn theorie versneld publiceerde. In 1859 gaf Darwin zijn boek uit, met de titel On the origins of species by means of natural selection.

Darwins publicatie kreeg veel aandacht en leidde tot felle debatten. De implicatie dat 'de mens van de apen afstamt', leidde tot spot en karikaturen. Kerkelijke instanties wezen de evolutietheorie af, omdat deze in strijd was met de scheppingsleer. Maar onder naturalistische wetenschappers en liberale denkers werd de evolutietheorie goed ontvangen. Voor hen was Darwins theorie de eerste goede natuurlijke verklaring voor de oorsprong van de soorten.

In The origins of species wijdt Darwin het tweede hoofdstuk aan Variation under Nature (natuurlijke variatie), als vervolg op het eerste hoofdstuk over Variation under Domestication. Het probleem voor Darwin was, dat hij geen verklaring kon geven voor het bestaan van natuurlijke variatie. Hij wist echter niet goed waardoor deze variatie werd veroorzaakt. In de 20e eeuw heeft echter de kennis op het gebied van de genetica een enorme vlucht genomen. Daardoor is men beter gaan begrijpen hoe genetische variatie de basis kan vormen voor evolutionaire processen.

Moderne synthese

Aan het begin van de 20e eeuw werden de Wetten van Mendel, welke de basis vormen van de moderne genetica, herontdekt door onder meer de Nederlander Hugo de Vries. Hugo de Vries introduceerde ook begrippen als mutatie en gen, en stelde dat nieuwe soorten kunnen ontstaan door middel van een enkele mutatie (het zogenaamde saltationisme). Overigens geloofden de meeste wetenschappers na hem, in overeenstemming met Darwin, dat soorten zouden ontstaan door meer geleidelijke veranderingen.

Thomas Hunt Morgan (1866-1945) demonstreerde door middel van experimenten met het fruitvliegje Drosophila melanogaster dat genen op chromosomen liggen en de basis vormen voor erfelijkheid.

Ronald Aylmer Fisher (1890-1962), Sewall Wright (1889-1988) en J.B.S. Haldane (1892-1964) ontwikkelden ondertussen de populatiegenetica. Zij ontwikkelden berekeningen en statistische analyses om de invloed van processen zoals natuurlijke selectie en genetische drift te bepalen.

Het werk van bovengenoemde wetenschappers (naast de bijdragen van vele anderen) leidde tot de moderne evolutionaire synthese. In de moderne synthese werden kort gezegd de nieuwe inzichten op het gebied van de genetica gecombineerd met de evolutietheorie van Darwin. Met andere woorden, de moderne synthese gaf de evolutietheorie een mechanistische basis in de genetica.

Sociaal-darwinisme

Door verschillende personen in de geschiedenis is sinds de publicatie van Darwin getracht evolutie ook in sociaal opzicht toe te passen. Zo streefden de nazi's naar het creëren van een perfecte mens, door de in hun ogen Untermenschen weg te "selecteren". De eugenetica was ook in andere landen, zoals Zweden en Zwitserland, invloedrijk en leidde er onder andere toe dat krankzinnigen gesteriliseerd werden. Dergelijke ideologieën worden over het algemeen beschouwd als misbruik van de evolutietheorie.

Recente geschiedenis

Na de Tweede Wereldoorlog nam het onderzoek op het gebied van de moleculaire genetica een hoge vlucht. Samen met vele anderen leverden James Watson en Francis Crick in de jaren '50 en '60 belangrijke bijdragen aan het ophelderen van de structuur van DNA (de dubbele helix), de mechanismen van DNA-replicatie en eiwitsynthese, en de genetische code. Deze ontdekkingen leidden samen tot de neodarwinistische theorie over evolutie door natuurlijke selectie van mutaties in het DNA. Er was nu een theorie over hoe evolutie werkt op moleculair niveau.

In de jaren '60 en '70 ontwikkelde Motoo Kimura de neutral theory of molecular evolution. Deze theorie legt niet de nadruk op evolutie door natuurlijke selectie, maar op de evolutie van neutrale eigenschappen door middel van genetische drift. Kimura's theorie zorgde voor het debat tussen de zogenaamde selectionisten enerzijds en de neutralisten anderzijds.

In 1972 publiceerden Niles Eldredge en Stephen Jay Gould hun theorie over het Punctuated equilibrium. Deze theorie stelde dat evolutie normaal gesproken nauwelijks optreedt, maar als het optreedt (bijvoorbeeld door grote klimatologische veranderingen), de snelheid van de evolutie hoog is. Deze theorie, die onder meer gebaseerd was op paleontologisch onderzoek, riep veel discussie op.

Ondertussen gingen de ontwikkelingen op het gebied van de moleculaire genetica in hoog tempo door. Men ontdekte bijvoorbeeld dat het genoom van veel organismen voor het grootste gedeelte uit niet-coderend DNA bestond. Aanvankelijk werd dit benoemd als junk-DNA, maar er kwam ook steeds meer onderzoek naar de functie van dit DNA.

In 1975 publiceerde Frederick Sanger een methode om DNA te sequencen. De methoden voor DNA-sequencing werden steeds geavanceerder. DNA-sequencing werd een standaardmethode in de moleculaire biologie. DNA-sequenties werden steeds meer gebruikt om de verwantschap tussen organismen te bepalen, in plaats van uiterlijke kenmerken. Men begon ook met het ontcijferen van het gehele genoom van steeds meer organismen. In 2001 werden de DNA-sequenties van het humane genoom gepubliceerd, en in 2006 van het genoom van de chimpansee.

Misvattingen over evolutietheorie

Enkele misverstanden over de evolutietheorie volgens Bas Haring in de Volkskrant :

  • De evolutietheorie is toch maar een theorie.

Antwoord: Dit is op zich juist, maar het betreft wél een plausibele theorie, voorzien van een overweldigende hoeveelheid bewijs. Er bestaat tevens een wezenlijk verschil tussen wat in de wetenschap onder een theorie wordt verstaan, en wat het woord in het alledaagse gebruik aan connotaties bezit.

  • Evolutie leidt tot een geleidelijke verbetering van levensvormen

Antwoord: Evolutie kent geen richting of doel. Het is een 'blind' proces, louter een vorm van verandering

  • De mens stamt af van de apen.

Antwoord: mens en aap hebben een gemeenschappelijke voorouder. Denk aan de stam van een boom met verschillende uitlopers.

  • Evolutie is survival of the fittest.

Antwoord: deze uitspraak is afkomstige van Herbert Spencer, niet van Darwin zelf. Hij wil zeggen dat de best passende organismen blijven voortbestaan, niet de meest fitte

  • Zoiets complex als het oog moet wel het product zijn van schepping.

Antwoord: Niet per se. Er bestaan ook dieren met een netvlies zonder lens. In zijn meest primitieve vorm bestaat het oog uit cellen die alleen onderscheid kunnen maken tussen licht en donker, zoals bij de alg Volvox. Het oog kan dus ook stapje voor stapje uit meer primitieve versies zijn ontstaan. Qua ontwerp (denk aan blinde vlek, allerlei bloedvaten die voor het netvlies liggen) is het tenslotte verre van perfect. Het menselijk oog vertoont bovendien een "ontwerpfout": staafjes en kegeltjes zijn van het licht afgekeerd en de retina is zeer zwak bevestigd; DNA onderzoek toont echter aan dat alle ogen dezelfde reeksen aminozuren bevatten en dus alle dierlijke ogen (inclusief insecten) dezelfde voorouder moeten hebben, waarschijnlijk een zeer primitieve groep lichtgevoelige cellen.

  • De zwakken helpen druist in tegen de evolutie.

Antwoord: Deze misvatting stamt uit het sociaal-darwinisme. Evolutie is niet goed of slecht, maar een neutraal proces: het 'gebeurt'. Een raket overwint de zwaartekracht, maar is daarom nog niet slecht.

Stand van de wetenschap

Op het gebied van evolutietheorie is nog veel onbekend en wordt nog veel onderzoek gedaan. De evolutietheorie evolueert daarom zelf, naarmate er nieuwe kennis beschikbaar komt, en er nieuwe vragen gesteld worden.

De epigenetica is een onderzoeksgebied dat de laatste jaren sterk in opkomst is. De epigenetica bestudeert de factoren die direct of indirect de structuur en het functioneren van het genoom kunnen beïnvloeden. Dergelijke epigenetische factoren (waaronder het chromatine) kunnen erfelijk zijn en spelen waarschijnlijk een belangrijke rol in verschillende evolutionaire processen.

Astrobiologie

De astrobiologie houdt zich bezig met het ontstaan en de ontwikkeling van buitenaards leven. De astrobiologie is in hoge mate speculatief. Op grond van de vergelijking van Drake achten sommigen het zeer waarschijnlijk dat er ook elders in het heelal leven is ontstaan. In het SETI-project wordt zelfs gezocht naar radiosignalen van buitenaardse beschavingen. Volgens de diverse panspermia-theorieën is het leven op aarde elders in het heelal ontstaan en via meteorieten of andere 'voertuigen' op aarde geland.

Ontwikkelingsbiologie

Antropologie

Sociobiologie

Edward Osborne Wilson publiceerde in 1975 het boek "Sociobiology: The New Synthesis" waarin de evolutie van sociaal gedrag centraal staat. De sociobiologie was indertijd omstreden, omdat het ook sociaal gedrag van de mens in het licht van de evolutie zette.

Onbeantwoorde vragen

In 2005 publiceerde het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift Science in een jubileumnummer een overzicht van de 125 grootste (onbeantwoorde) vragen in de natuurwetenschap. Uit deze vragen worden hieronder de vragen genoemd, die te maken hebben met evolutie:

Uit de 25 belangrijkste vragen:

  • Wat is de biologische basis van het bewustzijn?
  • Waarom hebben mensen zo weinig genen?
  • Wat bepaalt de diversiteit van soorten?
  • Welke genetische veranderingen maakten ons uniek menselijk?
  • Hoe is coöperatief gedrag geëvolueerd?

Uit de 100 overige vragen:

  • Welke rol spelen de verschillende vormen van RNA in het functioneren van het genoom?
  • Welke rol spelen telomeren en centromeren in het functioneren van het genoom?
  • Waarom zijn sommige genomen zo groot en andere heel compact?
  • Wat doet al het junk-DNA in ons genoom?
  • Hoe kunnen er behalve mutaties ook andere veranderingen in het genoom overgeërfd worden?
  • Zal er ooit een fylogenetische stamboom komen waar alle systematici het over eens zijn?
  • Hoeveel soorten zijn er op aarde?
  • Wat is een soort?
  • Waarom komt horizontale genetische uitwisseling tussen organismen zo vaak voor, en hoe?
  • Wat was de LUCA (laatste universele gemeenschappelijke voorouder)?
  • Hoe zijn bloemen geëvolueerd?
  • Wat veroorzaakte massa-uitstervingen?
  • Waarom waren sommige dinosauriërs zo groot?
  • Hoeveel soorten van de mens bestonden er naast elkaar, en hoe zijn ze onderling verwant?

Levensbeschouwelijke context

Levensbeschouwingen beïnvloeden vaak de visie van een individu op de evolutietheorie. Er kan grofweg onderscheid gemaakt worden tussen het creationisme en het evolutionisme. Creationisten zijn mensen die geloven in een bovennatuurlijke verklaring voor het ontstaan van materiële zaken, evolutionisten zijn er van overtuigd dat wetenschappelijke verklaringen volstaan. In de praktijk is er echter sprake van veel meer opvattingen.

Creationisme

Creationisten geloven in een Schepper. Zij geven daarmee een religieuze verklaring voor het bestaan van de soorten en verwerpen daarmee (grotendeels) de evolutietheorie. Er zijn verschillende stromingen binnen het creationisme. De hoofdstroming wordt gevormd door christenen die op grond van het bijbelboek Genesis geloven dat God de wereld (inclusief de soorten) geschapen heeft, en dat de schepping toevertrouwd is aan de mens, die door God apart gemaakt is. Met name in de Verenigde Staten is het creationisme sterk georganiseerd. Veel creationisten geloven dat er verschillende typen soorten door God geschapen zijn, en dat evolutie slechts beperkt mogelijk is.

Intelligent Design

De Intelligent Design-beweging is in de jaren '90 in gang gezet door een aantal wetenschappers, onder wie William Dembski en Michael Behe. Zij hebben geprobeerd met behulp van wetenschappelijke argumenten aan te tonen dat er een 'intelligent ontwerp' ten grondslag moet liggen aan het leven. Het concept van onherleidbare complexiteit (irreducible complexity) speelt hierin een belangrijke rol. Over de identiteit van de 'ontwerper' wordt niets gezegd, waarmee de Intelligent Design-beweging verschilt van de meeste creationistische stromingen.[feit?] Intelligent Design wordt echter door veel creationisten gesteund. Unintelligent Design is een satirische reactie op intelligent design.

Theïstisch evolutionisme

Theïstisch evolutionisme wordt ook wel evolutionistisch creationisme genoemd. Theïstisch evolutionisten vatten de eerste hoofdstukken van Genesis niet letterlijk op, in tegenstelling tot de meeste creationisten. Zij vinden daarom dat evolutietheorie verenigbaar is met het geloof in God als Schepper. Gemeenschappelijke afstamming van soorten wordt daarbij gezien als onderdeel van een schepping.

Materialisme

Het materialisme is een filosofische stroming die meent, dat de werkelijkheid herleid kan worden tot de materie. Het materialisme speelt een belangrijke rol in de wetenschap. Er is wederzijdse ondersteuning tussen de evolutietheorie en het materialisme. Het materialisme vraagt een natuurlijke verklaring voor de oorsprong van soorten. De evolutietheorie geeft deze en bekrachtigt daarmee het postulaat van het filosofisch materialisme.

Atheïsme

Atheïsten zijn mensen die niet in goden geloven (afwezigheid van godsgeloof). Zij beroepen zich vaak op de evolutietheorie omdat die volgens hen wel een verklaringskracht biedt voor het ontstaan van soorten. Het inroepen van een godheid of schepper vinden zij een overbodige hypothese, of een geloofssprong, die op zich geen verklaring is. Religie verklaren zij vaak als een verschijnsel dat evolutionair voordeel oplevert, of als een neven-effect van bijvoorbeeld een goed voorstellings- en/of inlevingsvermogen.[feit?] Atheïsme betekent echter alleen het verwerpen van een geloof in een god en staat los van de evolutietheorie.

Zie ook