Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Koninklijke Marine

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Defensie van Nederland

Instanties
Ministerie van Defensie
Nederlandse krijgsmacht
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Krijgsmachtdelen
Koninklijke Landmacht
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marine
Koninklijke Marechaussee

Interservice organisaties
Commando DienstenCentra
Defensie Materieel Organisatie

Functies
Minister van Defensie
Commandant der Strijdkrachten
Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht

De Koninklijke Marine oftewel KM is een Nederlands krijgsmachtdeel, naast Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee.[1]

Het Korps Mariniers maakt deel uit van de Koninklijke Marine. De Marine Luchtvaartdienst is in 2008 onderdeel geworden van het het Defensie Helikopter Commando.

In 2005 werd een nieuwe bestuursorganisatie binnen de krijgsmacht ingevoerd, waarbij de operationele eenheden van de Koninklijke Marine onder bevel werden gebracht van het Commando Zeestrijdkrachten.

Korte geschiedenis

Voorlopers

Zie Admiraal der Nederlanden, Admiraliteit en Staatse vloot voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Onder andere door de kaapvaart, maar ook in tijden van oorlog, ontstond de behoefte aan een vloothoofd. Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, het gebied dat in die tijd het meest ontwikkeld was in de Nederlanden, stelde in 1356 voor het eerst een admiraal aan. Aanvankelijk een tijdelijke functie maar na verloop van tijd werd de functie van admiraal van Vlaanderen vast.

In de overige gebieden was het echter nog steeds een tijdelijk vloothoofd. Onder de Bourgondiërs werd gepoogd dit te centraliseren. Onder de Habsburgers werd in 1485 Filips van Kleef de eerste admiraal die voor de gehele Nederlanden werd aangesteld. In 1488 werd de Ordonnantie op de Admiraliteit uitgegeven. De gewestelijke belangen kwamen echter vaak niet overeen met die van elkaar of de Habsburgers. Na het uitbreken van De Opstand kwam het in de Republiek tot een decentralisatie in de verschillende Admiraliteiten. In de Spaanse Nederlanden werd de centralisatie wel doorgezet.

In de 18e eeuw kon de Staatse vloot niet meer op tegen Groot-Brittannië en Frankrijk. Een ambitieus bouwprogramma in de jaren ’80 kon het rampzalige verloop van de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) tegen Engeland niet keren. Bij de Vrede van Parijs kreeg Engeland het recht op de vrije vaart in de Oost-Indische wateren, tekenend voor de Britse heerschappij op zee.

Franse tijd

Tijdens de Franse tijd (1795-1813) was er een verdere achteruitgang van de marine. Wel vonden hervormingsvoorstellen, zoals die van Jan Hendrik van Kinsbergen, nu navolging. De vijf admiraliteiten werden vervangen door een centrale organisatie, later ministerie, zetelend in Den Haag. Ondanks de centralisatie liet men de vele werven en werkplaatsen - omwille van werkgelegenheid - nog lang bestaan. Uiteindelijk resteerde een bescheiden en neutrale rol, die zich voor de marine in de 19e en het begin van de 20e eeuw vooral beperkte tot patrouilletaken in de Indische wateren, buiten de bombardementen op Algiers.

De oorlogsschepen bleven noodgedwongen binnengaats. Een aantal schepen wist Willem V naar Groot-Brittannië te volgen, andere werden op weg naar of in Indische wateren door de Britten buitgemaakt. Na de overgave van een eskader Oost-Indiëvaarders in de Saldanhabaai in 1796 (zie Capitulatie in de Saldanhabaai) en de verloren Zeeslag bij Kamperduin in 1797, was het Vlieter-incident - waarbij schout-bij-nacht Samuel Story zijn eskader overgaf aan de Britten bij De Vlieter in 1799 - de genadeslag voor de Bataafse vloot. Na inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 kon de marine zelfs helemaal niet meer zelfstandig opereren.

Koninkrijk der Nederlanden

In 1813 liep de Franse periode af en in 1815 ontstond het Koninkrijk der Nederlanden met koning Willem I. Pas op 7 december 1813, toen Joan Cornelis van der Hoop benoemd werd tot commissaris-generaal, later minister, van Marine was weer sprake van een zelfstandige vlootorganisatie, eerst de Koninklijke Nederlandse Zeemacht, vanaf 1905 officieel de Koninklijke Marine.

Na het verdwijnen van het linieschip in het midden van de 19e eeuw wisselden vele scheepstypen elkaar af. Door de uitvinding van de scheepsschroef eind jaren dertig van de 19e eeuw nam de toepassing van stoomvoortstuwing een hoge vlucht. Vanaf 1875 bouwde men stoomschepen waarmee de zeilperiode ten einde was. Hout werd vervangen door ijzer. Nieuwe ontwikkelingen op artilleriegebied, waardoor bereik, kaliber en trefzekerheid aanzienlijk verbeterden, maakten pantsering noodzakelijk.

Als gevolg van enkele Amerikaanse en Oostenrijkse successen kwam het rammen in de tweede helft van de 19e eeuw korte tijd in de belangstelling. Zodoende werd voor de Koninklijke Marine in 1868 de Schorpioen in dienst gesteld. In datzelfde jaar werden drie zusterschepen door de marine in gebruik genomen: de Stier, de Buffel en de Guina zogeheten ramtorenschepen. Dit was een belangrijke modernisering van de Nederlandse vloot. Zij waren bedoeld ter vervanging van de houten schepen met stoom- en zeilkracht en gladloopvoorlaadkanons van de Nederlandse marine. Rond de eeuwwisseling werden torpedo’s en mijnen een geducht aanvals- en verdedigingswapen.

Op technisch gebied ging de Koninklijke Marine steeds meer achterlopen bij de Europese mogendheden. Moderne ontwikkelingen als de stoommachine, bepantsering, torpedo's en onderzeeboten werden hier doorgaans later geïntroduceerd. Zo bouwde de Koninklijke Marine nog pantserschepen toen dat concept door de komst van de Dreadnought type slagschepen elders al volkomen achterhaald was. Slagschepen, opgenomen in een vlootplan van 1912/1913, kwamen er niet. Nog in 1925 werden kruisers in gebruik genomen met kanons achter schilden, terwijl andere marines die in gesloten geschuttorens plaatsten. Bij de bouw van moderne oorlogsschepen gebruikte de marine buitenlandse ontwerpen. Zowel de Wolf- als Admiralenklasse torpedobootjagers waren gebaseerd op Engelse ontwerpen en de eerste onderzeeboot was gebouwd naar een Amerikaans ontwerp. De onderzeedienst werd opgericht op 21 december 1906.

Toch werd, in de jaren dertig van de 20e eeuw, één belangrijke technische verbetering gedaan. Het was luitenant-ter-zee Jan Jacob Wichers die op het idee kwam onderzeeboten uit te rusten met een snuiver-installatie, waardoor ze onder water varend op de dieselmotor de accu's konden bijladen. In 1938 werd dit systeem voor het eerst toegepast. Merkwaardig genoeg liet de Royal Navy dit apparaat in de Tweede Wereldoorlog verwijderen. De Duitsers, die met de snuiver kennis maakten na de inval in Nederland, ontwikkelden het echter verder en rustten hun latere onderzeeboten er mee uit. De Amerikanen ontdekten het systeem aan het eind van de oorlog, toen een Duitse onderzeeboot in hun handen viel en zij beschouwden het ten onrechte als een Duitse uitvinding. Een andere innovatie was het op drie assen gestabiliseerde 40 mm luchtafweergeschut. Door Hr. Ms. Van Kinsbergen werd dit op 20 augustus 1940 getoond aan de bemanning van de Amerikaanse kruiser Tuscaloosa. Het systeem viel bij de Amerikanen zo in de smaak, dat zij de technische gegevens overnamen en het op grote schaal produceerden in de Tweede Wereldoorlog.

Voor de kustverdediging van Nederland deden kleinere typen als monitors en kanonneerboten dienst. In Nederlands-Indië was lange tijd het schroefstoomschip de kern van de vloot, gevolgd door pantserschepen, torpedoboten, kruisers en onderzeeboten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de marine hoofdzakelijk in de Indische wateren aanwezig. Na de oorlog kreeg de marine een nieuw wapen, het vliegtuig. In 1917 werd de Marine Luchtvaartdienst opgericht. Per 1 september 1928 werd het zelfstandige Ministerie van Marine opgenomen in een nieuw Ministerie van Defensie. In de jaren ‘20 en ‘30 kwamen de bezuinigingen op gang wat leidde tot staking en muiterij op Hr.Ms. De Zeven Provinciën in 1933. De regering liet een bom gooien wat 23 doden en 14 gewonden opleverde.

Opleiding

Hoewel het merendeel van de aspirant-officieren hun opleiding in de praktijk aan boord van oorlogsschepen kreeg, kwam er daarnaast voor het eerst een adelborstenopleiding aan de wal. Op 10 januari 1816 werd het Marine-Instituut voor de opleiding tot officier opgericht. Op 28 augustus 1829 werd het Koninklijk Instituut voor de Marine officieel opgericht.

Nederlands-Indië

Tussen 1783 en 1789 werden voor het eerst enige marine-eskaders naar Nederlands-Indië gezonden ter ondersteuning van de VOC. In de 19e eeuw, na de opheffing van de VOC, verschoof de hoofdtaak van de Nederlandse zeemacht naar Nederlands-Indië. Dit was mogelijk door beperking van de taak in Europa tot kustverdediging.

Op de bombardementen op Algiers na en enige schermutselingen tegen de Zuidelijke opstandelingen tussen 1830 en 1832, wist Nederland tot de Tweede Wereldoorlog neutraal te blijven. In Indië legde de zeemacht zich, naast de verdediging van het gebied, toe op de bestrijding van zeeroof en hulp bij de pacificatie van het binnenland en de Buitengewesten. Tot 1838 was een Auxiliair Eskader actief ter assistentie van de zelfstandige Koloniale Marine. Daarna breidden de werkzaamheden van het Nederlands eskader van de Koninklijke Marine zich zo uit, dat in de tweede helft van de 19e eeuw bijna zestig procent van de schepen en het personeel in Indië verbleef.

Tweede Wereldoorlog

Zowel voor de Eerste als de Tweede Wereldoorlog bestonden plannen voor de bouw van slagschepen. In 1940 werd, na lang beraad, het Slagkruiserplan aangenomen. Dit behelsde de bouw van 3 slagkruisers (of cruiser-killers), voor de verdediging van Nederlands Oost-Indië. Binnen de marine was dit plan niet onomstreden, men voorzag problemen met het bemannen van dergelijke grote schepen. Het zou een grote aanslag leggen op het beschikbare personeel. Sommige officieren in de marinetop wilden de beschikbare fondsen dan ook liever besteden aan kleinere schepen en vliegtuigen, die bovendien veel sneller beschikbaar zouden zijn. Met de Duitse inval, enkele maanden later, is van dit plan niets meer terecht gekomen.

In het begin van de jaren dertig was al het vlootplan Deckers, genoemd naar de toenmalige Minister van Marine, aangenomen. Dit was een bescheiden bouwprogramma voor 1 lichte kruiser, 2 flottieljeleiders, 4 torpedobootjagers en enkele onderzeeboten. Niet eens alle schepen uit dit plan konden gerealiseerd worden voor de oorlog. De Koninklijke Marine ging derhalve de oorlog in met slechts 3 lichte kruisers,[2] 2 flottieljeleiders,[3] 8 torpedobootjagers,[4] een klein aantal torpedoboten en kanonneerboten en een twintigtal onderzeeboten.

Tijdens de oorlog zetten eenheden van de marine de strijd tegen Duitsland en Japan voort vanaf vreemd grondgebied in geallieerd verband. Slechts de eerste oorlogsjaren waren de schepen bij enkele acties betrokken. De Nederlandse eenheden werden gecoördineerd vanuit het (opnieuw verzelfstandigde) Ministerie van Marine in Londen en de hoofdkwartieren op Ceylon en in Australië. Wereldwijd werden Nederlandse marine-eenheden ingezet voor troepentransport, konvooien en acties op vijandelijke doelen. Er werden zware verliezen geleden, vooral bij de verdediging van Nederlands-Indië. Na de Slag in de Javazee op 27 en 28 februari 1942, toen de Combined Striking Force van de ABDACOM onder bevel van schout-bij-nacht Karel Doorman verpletterend werd verslagen, was de rol van de marine uitgespeeld. Individueel bleven schepen, zoals de kruiser Tromp en enkele onderzeeboten, in het Verre Oosten bescheiden successen boeken.[5] Tijdens de oorlog kwamen naar Engels voorbeeld voor het eerst vrouwen (Marva's) in de marinedienst. In 1981 integreerde deze Marine Vrouwenafdeling geheel in de Koninklijke Marine.

Indonesië

Na de oorlog waren de verhoudingen tussen het moederland en zijn kolonie drastisch veranderd. De uitroeping van de Republik Indonesia, 2 dagen na de Japanse capitulatie, haalde een streep door de plannen het koloniale gezag te herstellen. Na 4 jaar strijd werd Nederland eind 1949 gedwongen de soevereiniteit over te dragen aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië. De marine leverde een bescheiden bijdrage aan de dekolonisatieoorlog. Na de soevereiniteitsoverdracht verloor de marine haar voornaamste werkterrein in de Oost. Tot 1962 was de marine nog aanwezig in Nederlands Nieuw-Guinea maar de bescherming van dit gebied was van ondergeschikt belang.

Koude Oorlog

De marineleiding in Den Haag had de taak in de Oost het liefst direct na de oorlog afgestoten. Het kleine materieel dat in de Indische archipel werd ingezet was ongeschikt voor de beoogde wereldwijde taak. De naoorlogse opvattingen over de wereldwijde oriëntatie en omvang van de vloot waren ook niet erg realistisch. De periode na de Tweede Wereldoorlog stond vooral in het teken van de Koude Oorlog en de lidmaatschappen van de West-Europese Unie en de NAVO. Het probleem was dat in dit verband het leger en de luchtmacht de boventoon voerden. Pas na de Koreaanse Oorlog (1950-1953) kreeg de marine meer waardering. De politiek steunde de opbouw van een vloot met 2 smaldelen. Met de lessen van de oorlog in het geheugen werd een voor die jaren vrij moderne vloot opgebouwd rond een licht vliegdekschip Hr.Ms. Karel Doorman, 2 kruisers, 12 onderzeebootjagers, 8 onderzeeboten en een aantal mijnenvegers. Ook had de toenmalige Marine Luchtvaartdienst enkele tientallen vliegtuigen en helikopters beschikbaar.

De jagers hadden, ongebruikelijk voor die tijd, al lucht- en zeewaarschuwingsradars. Hoewel de schepen van Nederlands ontwerp waren, werd in de jaren zestig van de vorige eeuw opnieuw gebruikgemaakt van een Engels ontwerp voor de bouw van nieuwe fregatten (Van Speijkklasse). Ook kreeg de marine in die periode grote aantallen Amerikaans materieel in het kader van het MDAP programma, zoals fregatten (Van Amstelklasse), korvetten (Roofdierklasse), mijnenvegers, onderzeeboten en vliegtuigen voor de MLD.

In 1962 raakte de marine betrokken bij een conflict tussen Nederland en de Republiek Indonesia over Nieuw-Guinea. Hierbij werd een Indonesische torpedoboot, de Matjan Tutul tijdens de Slag bij Vlakke Hoek door Nederlandse schepen tot zinken gebracht.

Indirect had de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië gevolgen voor de samenstelling van de marine. Het operatiegebied van de marine werd daarna beperkt tot Europa en de noordelijke Atlantische Oceaan. Men richtte zich op de beveiliging van de scheepvaartroutes op de Atlantische Oceaan en de onderzeebootbestrijding. Omdat het bezit van een vliegdekschip hierbij niet belangrijk was en bovendien te duur, werd het in 1968 verkocht en vervangen door patrouillevliegtuigen, die vanaf land opereerden, de Breguet Atlantic.

Nederland ontwikkelde als lid van de NAVO zijn veiligheidsbeleid in samenwerking met de andere lidstaten. De oprichting van het Warschaupact in 1955 verscherpte de bewapeningswedloop tussen Oost en West. Technische vernieuwingen namen een hoge vlucht: op de toepassing van sonar en radar volgde de introductie van wapensystemen met tactische kernwapens en lange afstandraketten. In de jaren ‘60 maakte de marine voor het eerst kennis met geleide wapens met de De Zeven Provinciën, waarmee het gevecht op steeds grotere afstand van het eigen scheepsverband gevoerd kon worden. Het duidelijke vijandsbeeld bepaalde de militaire strategie. Uitbreiding en inzet van materieel werden inpasbaar gemaakt aan de NAVO strategie. Zo nam de marine vanaf het midden van de jaren ’60 deel aan permanente NAVO-smaldelen als de Standing Naval Force Atlantic.

Bij de bouw van onderzeeboten viel opnieuw een eigen vinding op: een rompconstructie bestaande uit 3 cilinders. Dit verbeterde de stabiliteit van de boot belangrijk en maakte het mogelijk de waterdruk beter te weerstaan waardoor een grotere duikdiepte mogelijk werd. Toch is het bij de bouw van 4 onderzeeboten van dit 3 cilinder-type gebleven, 2 van Dolfijnklasse en 2 van Potvisklasse en werd het type niet doorontwikkeld.

Door samenwerking tussen marine en scheepsbouwindustrie werden de schepen steeds beter en vanaf de jaren zeventig trokken ontwerpen ook in het buitenland aandacht. Soms werd zelfs een bescheiden exportsucces geboekt, zoals de Kortenaerklasse.

De moderne hedendaagse marine

Taken

De taken van de marine tonen de laatste jaren net als bij de andere krijgsmacht onderdelen een verschuiving van de gevechtstaak naar crisisbeheersing.

De nieuwe missie van de Koninklijke Marine is het wereldwijd leveren van veiligheid op zee zoals beschreven in de "Leidraad Maritiem Optreden" (LMO). In hoofdlijnen betekent dit de verdediging van eigen en bondgenootschappelijk gebied, de bescherming en bevordering van internationale rechtsorde en stabiliteit, de nationale en internationale ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving en de rampenbestrijding en humanitaire hulp.

Voor wat betreft de oude traditionele gevechtstaak, wordt met NAVO of EU bondgenoten samengewerkt.

Crisisbeheersingstaken en acties i.h.k.v. de internationale rechtsorde vallen onder de vlag van de NAVO, WEU of Verenigde Naties. Deze omvatten eenheden ter ondersteuning van land en luchtoperaties in crisisgebied, toezicht op handels- en wapenembargo's door controle van het scheepvaartverkeer, afluisteren van radioverkeer en peilen van radar, voor zover dat onder embargo valt en sinds kort ook weer het optreden tegen zeeroverij.

Ondersteuning van burgerautoriteiten vormt een belangrijke taak van de marine. Daaronder vallen kustwachttaken als opsporing- en reddingsacties, milieuhandhaving, visserij-inspectie, het ruimen van explosieven en de ondersteuning bij terrorismebestrijding en bestrijding van zware criminaliteit.

Organisatie

Kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de functie van Bevelhebber der Zeestrijdkrachten (BDZ) ingevoerd. Deze functie is, als hoogste operationele commandant, tot 2005 blijven bestaan. De BDZ gaf leiding aan de Commandant der Zeemacht in Nederland, de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied en de Commandant van het Korps Mariniers. De BDZ was tevens Chef van de Marinestaf en gaf daarmee leiding aan de stafafdelingen die in Den Haag waren gehuisvest.

In 2005 werd een nieuwe organisatiestructuur ingevoerd bij de gehele krijgsmacht. De achterliggende bedoeling daarvan was bezuiniging én een betere samenwerking tussen de afzonderlijke krijgsmachtdelen te bereiken. De rol van de Chef van de Defensiestaf werd groter en als Commandant der Strijdkrachten ging hij rechtstreeks bevel geven aan de krijgsmachtdelen. De functie van de bevelhebbers van luchtmacht, marine en landmacht kwamen daarmee te vervallen.

De operationele eenheden van de Koninklijke Marine zijn opgegaan in het Commando Zeestrijdkrachten. De hoogste marinefunctie is nu de Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) in Den Helder. De voormalige directies voor Materieel, Personeel en Financieel Beheer zijn opgeheven: een deel van de taken is overgenomen door de Directoraten-generaal op het ministerie en een ander deel is opgegaan in de staf van de Commandant Zeestrijdkrachten. Andere onderdelen zijn opgegaan in het Commando Dienstencentra en de Defensie Materieel Organisatie.

De Commandant Zeestrijdkrachten geeft nu leiding aan:

De Commandant Zeestrijdkrachten is tevens Admiraal Benelux. Tot 1995 een functie die binnen de NAVO alleen in oorlogstijd of bij internationale oefeningen bestond. Door de vorming van het Belgisch-Nederlands eskader is de functie permanent geworden. Een deel van de Belgische marinestaf bevindt zich in Den Helder en vanuit een gezamenlijk hoofdkwartier worden zowel Belgische als Nederlandse marineschepen geleid.

De huidige marine organisatie bestaat uit

Organisatie element Taak en Onderverdeling
Commandant Zeestrijdkrachten (CZSK) de marinestaf
Netherlands Maritime Force (NLMARFOR de uitzendbare staf van het Commando Zeestrijdkrachten
Operationele schepen fregatten, amfibische transportschepen, onderzeeboten, enz.
Mariniers-eenheden
Helikopters [6]

Samenstelling

Onderdeel Eenheden Type en /of klasse
Groep Eskaderschepen 6 fregatten 4 De Zeven Provinciënklasse
2 Karel Doormanklasse [7]
2 amfibische transportschepen Hr. Ms. Rotterdam
Hr. Ms. Johan de Witt
2 bevoorradingsschepen Hr. Ms. Amsterdam
Hr. Ms. Zuiderkruis
Mijnendienst 10 mijnenjagers Alkmaarklasse
4 duikvaartuigen
Onderzeedienst 4 onderzeeboten Walrusklasse
1 torpedowerkschip
Dienst der Hydrografie 2 hydrografische opnemingsvaartuigen
Overige vaartuigen 3 kustwachtcutters [8]
1 opleidingsvaartuig
1 zeilend schoolschip
1 logistiek ondersteuningsvaartuig [9]
4 kustsleepboten
7 havensleepboten
1 brandstoflichter
1 logementschip
4 communicatievaartuigen
1 rondvaartboot
17 landingsvaartuigen
Korps Mariniers 2 parate infanteriebataljons
1 logistiek bataljon (LOGBAT)
1 amfibisch gevechtssteun bataljon (AMFGEVSTBAT)
Helikopters 2 squadrons met
21 Lynx
  • Opmerkingen
In 2008 is de bouw gestart van 4 patrouilleschepen ter vervanging van 4 van de 6 M-fregatten die verkocht zijn. Inmiddels zijn 2 schepen in aanbouw. Het casco voor de andere schepen wordt in Roemenië gebouwd. De afbouw vindt plaats in Vlissingen. Het eerste patrouilleschip moet in 2012 gaan varen.
Gepland is de bouw van een Joint Logistiek Ondersteuningsschip (JLOS - of Joint Support Ship (JSS) ) genaamd Hr. Ms. Karel Doorman, ter vervanging van het bevoorradingsschip Zuiderkruis. Het krijgt amfibische transportcapaciteit en zal rond 2013 in dienst komen.
De kustwacht is in Nederland niet zelfstandig maar een samenwerkingsverband van een aantal ministeries. De dagelijkse leiding ervan is wel in handen van de Koninklijke Marine.
De kustwacht in Aruba en de Nederlandse Antillen is wel zelfstandig en wordt geleid door de Directeur Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba (nevenfunctie van Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch Gebied). De kustwacht heeft 3 cutters, 12 Rigid Hull Inflatable Boats (RHIB), 2 civiele vliegtuigen (DASH-8) en 1 helikopter (AS355) ter beschikking.
  • Marine Luchtvaartdienst
Om redenen van efficiency en bezuinigingen is personeel en materieel van de Marine Luchtvaartdienst samengevoegd met dat van de Helikoptergroep van de Koninklijke Luchtmacht in het Defensie Helikopter Commando. De marine behoudt wel de zeggenschap over de operationele inzet van de helikopters.

Basissen

Vrijwel alle varende eenheden hebben als thuishaven Den Helder. In Vlissingen, Amsterdam en Rotterdam zijn steunpunten zonder varende eenheden.

Het Korps Mariniers heeft kazernes in Rotterdam, Doorn en op Texel.

De voormalige Marine Luchtvaartdienst opereert nu nog vanaf het vliegveld De Kooy bij Den Helder met Lynx helikopters. Na de invoering van de NH-90 zal daar waarschijnlijk een squadron van 12 stuks gehandhaafd blijven.

In het Caraïbisch gebied heeft de marine nog steunpunten op Curaçao (marinebasis Parera en de Marine Kazerne Suffisant) en op Aruba (de marinierskazerne Savaneta).

Recente ontwikkelingen

Heroriëntatie

Het einde van de Koude Oorlog in 1989 maakte herbezinning op de rol van de krijgsmacht noodzakelijk. Grote aantallen (mobilisabele) strijdkrachten werden niet nodig geacht. Wel parate, flexibel inzetbare eenheden voor deelname aan internationale vredesmissies in VN verband. Na 2001 zijn er taken bijgekomen i.h.k.v. terrorismebestrijding, die onder Amerikaans bevel worden uitgevoerd.

Concreet betekenden deze veranderingen voor de Nederlandse krijgsmacht forse bezuiniging en inkrimping. T.o.v. de laatste defensienota, die tijdens de Koude Oorlog werd opgesteld (1984), heeft de marine veel ingeleverd. Ook t.o.v. de prioriteitennota van 1993, blauwdruk voor de krijgsmacht nieuwe stijl, is flink ingeleverd.

De laatste jaren leek onder Amerikaanse invloed, sprake te zijn van verschuiving van VN taken naar directe inzet bij acties in diverse geweldsspectra. Het voornemen om kruisvluchtwapens voor de marine aan te schaffen paste in dit beeld.

Marinestudie 2005

Na prinsjesdag 2005 werd, mede na aandringen van de Tweede Kamer, de marinestudie 2005 gepresenteerd. Volgens dit plan worden 30 kruisvluchtwapens, 4 grote patrouilleschepen en 1 bevoorradingschip met toegevoegde expeditionaire capaciteit (een Joint Logistiek Ondersteuningschip - JLOS) ter vervanging van de Zuiderkruis aangeschaft. Met ca. 27.000 ton waterverplaatsing zou dat schip beduidend groter worden dan het huidige. De patrouilleschepen waren in afmetingen vergelijkbaar met de korvetten uit de Grote Schepenstudie Koninklijke Marine (GOSKM) uit 2004, maar de term korvet werd thans vermeden.

Verdere plannen behelsden aanschaf van nieuwe sonarapparatuur voor de 2 overblijvende M-fregatten en de onderzeeboten en voortzetting van de modernisering van de mijnenjagers van de Alkmaarklasse. Verder zou de marine gaan deelnemen aan beproevingen in het kader van Theatre Ballistic Missile Defence, waarvoor de SMART-L radar aanpassingen onderging. In het vervolg van dit project zouden 2 LC fregatten worden uitgerust met Standard missile-3 geleide wapens.

De plannen worden gefinancierd door 4 nog betrekkelijk nieuwe M-fregatten te verkopen. Het omstreden voorstel werd 18 november 2005 aangenomen. Met België werd overeenstemming bereikt over verkoop van de fregatten Karel Doorman en de Willem van der Zaan in 2007 en 2008. Deze vervingen de twee resterende fregatten van de Wielingenklasse. In november 2006 werd met Portugal een overeenkomst getekend over verkoop van nog eens 2 M-fregatten, in 2008 en 2009.

Bij ongewijzigde uitvoering van dit plan zou de marine in 2012 de volgende schepen bezitten:
4 LC fregatten, 2 M-fregatten, 4 grote patrouilleschepen, 2 amfibische transportschepen, 1 JLOS, 1 bevooradingsschip, 4 onderzeeboten, 10 mijnenjagers, 1 torpedowerkschip, 1 logistiek ondersteuningsvaartuig (t.b.v. het Caraïbisch Gebied), 2 hydrografische opnemingsvaartuigen en diverse kleinere vaartuigen (zoals sleepboten en duikvaartuigen).

In 2007 besloot het kabinet echter voorlopig af te zien van de aanschaf van kruisraketten. Ook de verdere invulling van de marinestudie werd onzeker en is onderwerp van speculatie. Zeker is dat het eerste van vier patrouilleschepen in 2011 in plaats van 2009 zal varen en dat de indienststelling van het JLOS is uitgesteld tot 2014.

Plansterkte

De plansterkte van de marine volgens de belangrijke beleidsstukken van de afgelopen 30 jaar:[10]

Type schip Defensienota 1974 Defensienota 1984 Prioriteitennota 1993 Marinestudie 2005
LC fregat 4
M fregat 4 [11] 8 [12] 8 2
GW fregat 2 2 2
L fregat 1 [13] 2 2
S fregat 12 10 6
MLM fregat [14] 6
Fregatten 25 22 18 6
Patrouilleschip 4
Onderzeeboten 6 6 4 4
Bevoorradingsschip 2 2 2 1
ATS 1 2
JSS 1
Mijnenjagers 15 15 15 10
Mijnenvegers 11 11 [15]
Totaal Schepen 59 56 40 28
LRMP vliegtuigen 21 13 [16] 13
Helikopters 36 [17] 30 [18] 20 20
Totaal Vliegtuigen 57 43 33 20

Tradities

Naamgeving van schepen

De namen van de schepen van de marine worden voorafgegaan door Hr.Ms. (Harer Majesteits), als behorende aan de koningin. Indien bij het ingebruiknemen van een schip het staatshoofd een koning is, wordt dit Zr.Ms. (Zijner Majesteits). Niet alle schepen worden aangeduid met Hr.Ms.. Dit predicaat is voorbehouden aan oorlogsschepen, met een officier (soms onderofficier) als commandant en een militaire bemanning. Sleepboten en sommige kleine hulpvaartuigen (zoals het opleidingsschip Van Kinsbergen) ontberen het predicaat.

In de periode van de Republiek werden oorlogsschepen soms aangeduid met: 's Lands Schip of 's Lands Schip van Oorlog, hoewel daar waarschijnlijk geen officiële regels voor bestonden.

Moderne schepen zijn herkenbaar aan een letter en volgnummer op de romp. Hierbij staat de R (aircraftcarrier) voor vliegdekschip, C (cruiser) voor kruiser, D (destroyer) voor jager, F (frigate) voor fregat, S (submarine) voor onderzeeboot, M (minehunter/minesweeper) voor mijnenjager of mijnenveger, L (landingschip of landingcraft) voor landingsschip of landingsvaartuig, P (patrol vessel) voor patrouillevaartuigen en A (auxilliary ship) voor hulp-vaartuig. Kleine hulpvaartuigen die beperkt zijn tot havens en binnenwateren voeren een Y (yard).

De grootste schepen worden meestal vernoemd naar historische zeelieden als Michiel de Ruyter, Maarten Harpertszoon Tromp en Jan van Speijk. Ook de naam van het oude vlaggenschip van De Ruyter, De Zeven Provinciën, wordt vaak gebruikt.

Rangen en standen

De marine kent een eigen rangensysteem, dat in naamgeving en versiering afwijkt van het bij land- en luchtmacht gebruikte systeem, maar daarmee hiërarchisch wel vergelijkbaar is.

De hoogste rang is de luitenant-admiraal, gelijk aan de generaal bij land- en luchtmacht. In de periode van de Republiek benoemde elk van de 5 admiraliteiten zijn eigen luitenant-admiraal. Aan het eind van de 18e eeuw was Jan Hendrik van Kinsbergen de laatste met deze rang. Het duurde tot de Tweede Wereldoorlog tot weer een luitenant-admiraal werd aangesteld in een operationele functie. Eerst J.Th. Furstner in 1942 en daarna C.E.L. Helfrich in 1944. Nadien is de rang nog door enkele Chefs van de Defensiestaf gevoerd. In het protocol van de marine komt nog altijd de rang van admiraal voor, die maarschalksstaven als onderscheidingsteken voert maar officieel bestaat de rang niet meer sinds 1956. Binnen de marine heerst het misverstand dat de rang uitsluitend is voorbehouden aan een prins van het Koninklijk Huis. Dat is echter nergens wettelijk vastgelegd. Wel werd de rang in 1830 ingesteld door koning Willem I, die zijn zoon prins Frederik, al Minister van Marine en van Oorlog, aanstelde als opperbevelhebber en tot admiraal bevorderde. Later is de rang aan prins Hendrik (de Zeevaarder) op diens sterfbed gegeven door zijn broer Willem III.

Bij het Korps Mariniers gebruikt men de rangonderscheidingstekens van de marine maar wordt wel de benaming van de landmacht gevolgd.

Zie ook : Lijst van militaire rangen van de Nederlandse Krijgsmacht

Functies binnen de marine

De marine kent vele specifieke marinefuncties met afkortingen.

Officieren:

  • EO= eerste officier= afhankelijk van de plaatsing kan dit een LTZ2OC, LTZ1 of KLTZ zijn, dit is de oudste officier onder de commandant en daardoor ook waarnemend commandant.
  • CCO= Commando centrale officier = een zeeofficier met meestal de rang van LTZ 2 OC die de CCO opleing aan de Operationele school (OPSCHOOL) succesvol heeft doorlopen. Een CCO werkt in de commandocentrale van een fregat en voert van daaruit de oorlog. verschillende subspecialisaties zijn mogelijk.
  • Hoofden van dienst krijgen de toevoeging H voor hun dienstvak. Het hoofd is meestal een LTZ 1 of KLTZ
    • HTD= Hoofd technische dienst/HWD= Hoofd wapentechnische Dienst/HLD= Hoofd logistieke dienst/HFACMID= Hoofd facilitaire middelen/HCZB= hoofd centrale ziekenboeg
  • Ieder hoofd heeft ook een plaatsvervanger die de term ondergeschikt of opvolgend krijgt met de toevoeging OG of O, meestal heeft deze de rang LTZ 2, 2 OC of 1.
    • OGHTD= ondergeschikt hoofd technische dienst/OGHLD= ondergeschikt hoofd logistieke dienst/OCC=opvolgend Compagnies commandant
    • de uitzondering is de SVO = systeemverantwoordelijk officier die eigenlijk opvolgend HWD is maar niet OGHWD heet.
  • OBGD= officier belast met de geneeskundige dienst, de arts van een eenheid met de rang van LTZAR 2OC of 1
  • TACCO= tactical coordinator van de marine luchtvaartdienst met de rang van LTZ 2 OC of 1

Onderofficieren:

  • Chef d'equipage= oudste onderofficier van een eenheid, meestal een adjudant onderofficier
  • Chefs van dienst krijgen de toevoeging C of worden voluit bij functie genoemd.
    • CTD= chef technische dienst, CWD= chef wapentechnische dienst, CLD= chef logistieke dienst, Chef ziekenboeg, Chef platform, etc.
    • onderofficier van politie= een militair van de marine verantwoordelijk voor de interne discipline, dus geen marechaussee.

mariniers hebben eigen specifieke functies

Open dagen

2 maal per 3 jaar, in juli, zijn de Marinedagen (voorheen Nationale Vlootdagen) in Den Helder. Diverse schepen zijn dan opengesteld voor publiek. Eenheden verzorgen tevens demonstraties voor publiek. Kleinere evenementen waarbij de marine aanwezig is zijn de Wereldhavendagen in Rotterdam en de Caraïbische Vlootdagen in Willemstad, Curaçao. Bij luchtshows (zowel van de Koninklijke Luchtmacht als op vliegveld de Kooy zijn helikopters met een maritieme missie te bezichtigen.

Bekende en markante oud-marinemensen

Zie ook

Externe links

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:
Mark, C., Schepen van de Koninklijke Marine in W.O. II (Alkmaar 1997)

  1. º Zowel de begrippen marine als zeemacht duiden gewoonlijk op zeestrijdkrachten. Onder bredere betekenis van zowel vloot, marine als zeemacht wordt ook de koopvaardij verstaan.
  2. º De Java, Sumatra en De Ruyter. Alle drie zijn tijdens de oorlog tot zinken gebracht.
  3. º De beide flottieljeleiders, Tromp en Jacob van Heemskerck, werden in het begin van de oorlog opnieuw geclassificeerd als (lichte) kruiser. Beide hebben de oorlog overleefd.
  4. º Van de 8 torpedobootjagers van de Admiralenklasse ging al één verloren tijdens de meidagen in 1940. Vier torpedobootjagers van de Callenburghklasse waren in aanbouw. Eén daarvan - de Isaac Sweers - kon nog naar Engeland worden gesleept en is daar afgebouwd. Alle torpedobootjagers zijn in de oorlog tot zinken gebracht.
  5. º Relatief gezien werden de meeste van die successen geboekt in Aziatische wateren. Verder waren onderzeeboten ingezet in de Middellandse Zee en maakten de kanonneerboten Flores en Soemba naam bij de landingen op Sicilië en later bij Normandië.
  6. º Voor zover onder operationeel bevel van het Commando Zeestrijdkrachten
  7. º Eind 2009 wordt de Van Galen uit dienst gesteld en gereed gemaakt voor overdracht aan Portugal
  8. º De cutters zijn ingedeeld bij de Kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba.
  9. º Het logistiek ondersteuningsvaartuig is permanent geplaatst in het Caraïbisch Gebied.
  10. º Het betreft hier de in de defensienota's voorziene schepen. Meestal werd geacht deze samenstelling aan het eind van de looptijd van de nota te bereiken. Defensienota's hadden in het verleden een looptijd van ca. 10 jaar. Tussentijdse bijstellingen kwamen en komen voor. De werkelijke samenstelling in de gegeven jaren kan sterk afwijken van deze aantallen.
  11. º De M-fregatten werden voor het eerst genoemd bij de Memorie van Toelichting bij de defensiebegroting van 1977.
  12. º In de defensienota 1984 ging het om een groter type M-fregat dan in de MVT 1977 nog sprake was.
  13. º Het Aangepast Standaardfregat, zoals genoemd in de Defensienota van 1974 was een iets groter schip dan de uiteindelijk gebouwde L-fregatten
  14. º Gemoderniseerde Van Speijkklasse
  15. º Gepland was tevens de aanschaf van 2 oceaanmijnenvegers, maar een jaar later was dit plan al geschrapt. Gepland was voorts de vervanging van de Dokkumklasse mijnenvegers vanaf 1988, met een nader te bepalen aantal van minimaal 6 en maximaal 15 mijnenvegers.
  16. º Aanvankelijk werd de aanschaf van 2 extra Orion P-3 vliegtuigen overwogen, maar een jaar later waren deze plannen al geschrapt.
  17. º Er is later zelfs nog aan 40 helikopters gedacht.
  18. º Gepland was de aanschaf van 8 grote helikopters, als aanvulling op de 22 (2 waren al verloren gegaan) Lynx helikopters van de MLD.
rel=nofollow
rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Navy of the Netherlands op Wikimedia Commons.

rel=nofollow