Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Karel Cornelis Bunnik
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
Karel Cornelis Bunnik (Delft, 25 oktober 1830 - Den Haag, 10 januari 1884) was een Nederlandse kapitein-ter-zee, ridder en officier in de Militaire Willems-Orde, drager van de Gouden Kroon en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
Loopbaan
Na het overlijden van zijn vader en moeder, in 1834 en 1835 werd Bunnik verder opgevoed door zijn oom, C.A. Bergsma, toenmalig hoogleraar aan de Rijks-hogeschool te Utrecht; in 1846 begon hij aan zijn maritieme opleiding te Medemblik, aan het Koninklijk Instituut voor de Marine, waarna hij op 1 september 1850 werd bevorderd tot adelborst 1ste klasse. Met ingang van 1 januari 1853 werd Bunnik, na diverse kruistochten meegemaakt te hebben op de Ambon, gestationeerd te Timor, bevorderd tot luitenant ter zee 2de klasse. Onder kapitein ter zee Stravenisse de Brauw keerde Bunnik terug naar het vaderland. Na enige reizen naar Paramaribo en Curaçao gemaakt te hebben kwam Bunnik op 1 maart 1857 ter rede van Batavia en maakte hij op de Amsterdam verschillende kruistochten naar de noord –en westkusten van Sumatra en naar het eiland Timor.
Expeditie naar Reteh, oostkust van Sumatra
In 1857 woonde Bunnik de expeditie tegen de Panglima Besaar van Retch (op de oostkust van Sumatra) bij. In zijn dagrapport meldde hij Op de batterij komend rapporteerde men mij, dat de Panglima Besaar zwaargewond lag te sterven voor zijn woning, waarop ik order gaf hem verder te sparen. Kort hierop werden van verschillende huizen witte vlaggen uitgestoken; de vrouwen die aan de rechterzijde verzameld waren riepen om genade, en ziende dat onze positie zo sterkt was omdat wij boven de benting staande, de gehele benting met ons geweervuur bestreken, zo werd bevolen het vuur te staken en slechts een ieder die nog met de wapens in de hand naar ons toekwam neer te schieten, de overigen gevangen te nemen en bij mij te brengen, terwijl de vrouwen en kinderen ongedeerd gelaten moesten worden. Omstreeks 7 uur werd door enige vluchtelingen getracht in de benting te dringen met het doel om amok te maken; dit werd echter onmiddellijk ontdekt en afgeslagen, hierbij raakte marinier 2de klasse P. van Kan door een vijandelijke kogel dodelijk gewond. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 1859 werd Bunnik voor zijn gedrag tijdens de expeditie naar Reteh tot ridder in de der Militaire Willems-Orde benoemd. Andere deelnemers aan de expeditie waren luitenant ter zee eerste klasse G.A. Tindal en luitenant-ter-zee W.J. Scholten van Aschat
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
In 1859 werd, naar aanleiding van een dreigende opstand, waarbij al veel Europeanen vermoord waren, een expeditie naar de Zuider -en Oosterafdeling van Borneo gezonden. Bij de landmacht bevonden zich onder meer eerste luitenant Borel (commandant van de artillerie), kapitein van der Heijden (kapitein), eerste luitenant Cavaljé , Vetter (tweede luitenant) en kapitein en chef van de staf van de landmacht de Roy van Zuijdewijn. De zeemacht telde in haar gelederen onder meer luitenant ter zee eerste klasse Jeekel en Bunnik. Na het aflopen van de Onrust op een tocht naar de Boven-Doesoen, waarbij alle opvarenden (52 man) vermoord waren werd een expeditie naar de plaats des onheils gezonden; Bunnik werd benoemd tot de commandant en opperbevelhebber van achtereenvolgens het schroefstoomschip Montrado, het raderstoomschip de Celebes en de Suriname. Hij meldde in zijn dagrapport: Tot nu toe had de vijand onverdeeld zijn aandacht gevestigd op de verdediging van de rivierzijde; van de achterkant verwachtte hij geen aanval. De verrassing was dus niet gering toen het geluid van trom en hoorn uit het bos tot hem kwam; de minst dapperen begonnen de benting reeds te verlaten; en toen De Jongh uit het hout deboucheerde en de stormmars liet blazen, - toen dacht niemand meer aan verdediging en trachtte een ieder een goed heenkomen te zoeken. Flankeurs de Maker, de Jongh en van der Wijck, sergeant majoor de Graaf, gevolgd door de rest van de voortroep, haastten zich de vluchtende vijand enige schoten na te zenden; maar deze wierp zich in de kleine soengej en was spoedig verdwenen. Toen de benting ontruimd werd, had luitenant ter zee Bunnik zich in allerijl met de barkas naar de soengej begeven en nog een paar kartetschoten gelost op de vluchtende bende.[1] Op de 3de maart kwam de expeditie te Bandjermasin terug en vond ik aldaar mijn plaatsing als eerste officier op de Celebes, waarmee ik de 8ste te Soerabaja aankwam. Ook kan ik u zeggen dat ik voor een militaire beloning ben voorgedragen; wat dat is weet ik niet, misschien wel een eervolle vermelding, maar eh bien, dit is zeker, ik ben er goed afgekomen; dit is het voornaamste en bovendien ga ik naar Holland, dat ook niet te versmaden is. [2] Bij Koninklijk Besluit van 13 februari 1861 werd Bunnik voor zijn moedige gedrag bij de expeditie eervol vermeld en aldus gerechtigd tot het dragen van de gouden kroon boven het ereteken voor belangrijke krijgsverrichtingen.
Diverse kruistochten in de jaren 1860-1870
Op de 11de mei 1862 werd Bunnik geplaatst aan boord van de drijvende batterij Neptunes, later dat jaar aan boord van raderstoomschip Cycloop, om daarmee een tocht naar Londen en terug te maken; in 1864 vertrok hij op het transportschip Heldin voor de tweede keer naar Indië, waar hij benoemd werd tot eerste officier en tijdelijk commandant van het schroefkorvet Prinses Amalia; in het jaar 1866 vertrok Bunnik met het raderstoomschip Suriname naar de Molukken, maakte aldaar vele kruistochten en bracht een groot aantal roversprauwen op. Talrijk waren zijn tochten naar de verschillende kustplaatsen, zoowel op Nederlands als op Engels grondgebied gelegen; tijdens de terugreis naar Amsterdam werd Bunnik benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw als beloning van de, volgens de regering, hoogst belangrijke diensten gedurende zijn langdurig verblijf aan de kust van Guinea.[3]
De tweede expeditie naar Atjeh in 1873 en 1874
Op 21 januari 1873 aanvaardde hij het commandement over het schroefstoomschip 2de klasse Watergeus; het was de eerste reis van Bunnik als hoofdofficier omdat hij inmiddels tot kapitein luitenant ter zee was benoemd. Nadat hij zich aan de kust van Atjeh met de onder zijn bevelen gestelde schepen Watergeus, Riouw en Sumatra naar Poeloe Nassi had begeven om op de noordwestkust van dit eiland, hetzij op vredelievende wijze, hetzij door middel van de wapenen, een Quarantaine verblijf in te richten, alwaar de door cholera besmette schepen tijdelijk verblijf zouden kunnen houden, ontving Bunnik last om met de Watergeus deel uit te maken van het tijdelijk onder de bevelen van kapitein luitenant ter Zee Binkes gestelde eskader, dat bestemd was tot dekking van de landing van de tweede brigade van de expeditionaire troepen te dienen. De belangrijkste krijgsverrichting van Bunnik was echter zeker die, waarbij aan hem het opperbevel was toevertrouwd over een indrukwekkend sterk gewapende sloepenmacht, waarmee hij de Atjeh-rivier op de 18de december invoer en zich verderop van twee aan beide oevers gelegen bentings meester maakte. Het voornaamste doel van deze onderneming was het steunen van een op dezelfde datum bewerkstelligde beweging van een afdeling van de landmacht, onder de bevelen van kolonel der infanterie Wiggers van Kerchem, majoor der infanterie Romswinckel en luitenant-kolonel Pel, welke beweging dienen moest om de westelijk van het bivak der troepen aan de rivier gelegen werken in de rug te nemen, terwijl de laatst genoemde officier trachten moest zich op de oostelijke oever te vestigen. Na de 6de januari begon, in verband met de reeds eerder afgekondigde blokkade van de kust van het Atjehnese rijk, voor Bunnik een reeks van kruistochten op de kusten van de verschillende staatjes, gedurende welke hij tal van vaartuigen onderzocht en desgevorderd opbracht, terwijl hij tevens zo veel mogelijk trachtte te voldoen aan de aan alle commandanten der oorlogsschepen verstrekte last om hydrografische opnemingen te doen en die in de vorm van journalen in te zenden. Op 6 oktober 1874 werd Bunnik bevorderd tot ridder 3de klasse in de Militaire Willems-Orde en op 1 september 1877 volgde zijn benoeming tot kapitein ter zee.
Laatste levensdagen
In 1879 werd Bunnik getroffen door een beroerte en werd de man, vol van illusies nog voor de toekomst, tot zijn bittere smart afgekeurd voor 's lands dienst. Bunnik, die in zijn benadering van mensen steeds heel humaan was, verviel nu tot een bitterheid van uitdrukking, die zijn ware vrienden liet zien hoe groot en intens zijn zedelijk lijden was, vooral toen hij de 16de januari 1881, zij het dan ook op de meest eervolle wijze, uit de dienst ontslagen en gepensioneerd werd. Bunniks kwaal, die intussen steeds voortwoekerde en langzaam maar zeker in felheid toenam, deed hem de twee laatste jaren van zijn leven dikwijls zwaar lijden. Talrijk waren de bezoeken van vrienden, want velen hielden van de kolonel, zoals hij bij voorkeur werd aangeduid. "Tegen het denkbeeld van sterven verzette mijn vriend zich met alle kracht die nog in hem was; pas op de voorlaatste dag van zijn leven gaf hij mij onder een handdruk en nauwelijks hoorbaar te kennen, dat het leven van hem ging scheiden; tot die dag zweefde hem nog het lieflijke aan iedere sterveling zo dierbare beeld der "hoop" voor de geest".[4] "De trouwe krijgsmakker en vriend ontsliep kalm en zacht, ons zijn deerlijk uitgeteerde lichaam nalatend dat de 14de januari van dit jaar (1884) in alle eenvoud op de Algemene Begraafplaats te Den Haag werd bijgezet. Hij is gevallen, die eik, door een langdurig smartelijke ziekte, die aan de wortels knaagde; hij is gevallen, terwijl zo velen van ons, broos riet in vergelijking tot hem, nog leven. Treurend staan wij aan deze groeve, maar is er dan niets van hem voor ons overgebleven? Ja, Goddank! Die heerlijke, schone gave der herinnering zal hem in onze geestesogen doen voortleven, en van hier teruggaande naar onze dagelijkse bezigheden, zullen wij op hem staren en aan de herinnering aan hem kracht ontlenen, wanneer de stormen des levens ons mochten tarten. Zo zij het, en dat zijn as in vrede rust!" (gesproken door jonkheer kapitein ter zee en lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal Wichers.[5] Bunnik bezat, naast de eerder genoemde eretekenen, nog dat voor belangrijke krijgsverrichtingen met drie gespen voor Borneo 1859-1863, kust van Guinea 1869-1870 en Atjeh 1873-1880; tevens was hij gerechtigd tot het dragen van de Atjeh-medaille 1873-1874 en van het onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier, voorzien van het cijfer XXX.
Portaal Marine |
Bronnen, noten en/of referenties
|