Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johann Sebastian Bach

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Dit artikel valt onder beheer van Dorp:Luisterrijk.
rel=nofollow

Johann Sebastian Bach (Eisenach, 21 maart 1685Leipzig, 28 juli 1750) was een Duits organist, componist, klavecinist, violist, muziekpedagoog en dirigent van barokmuziek. Hij wordt algemeen gezien als een van de grootste en invloedrijkste componisten uit de gehele geschiedenis van de klassieke muziek en geldt voor zeer velen als geniaal.

Zijn omvangrijk oeuvre, dat door Wolfgang Schmieder thematisch voor het eerst werd gecatalogiseerd en gerubriceerd in de Bach Werke Verzeichnis (BWV), valt met name op door groot componeer-technisch vakmanschap en sterke emotionele zeggingskracht. Het is een unieke en zeer persoonlijke synthese van de verworvenheden van de meerstemmige,polyfone muziek met die van de eenstemmige, monodie.

Bach wordt, met Claudio Monteverdi en Jean-Philippe Rameau, als hoogtepunt van de muzikale barok beschouwd (ca. 1600-ca. 1750). Zijn overgeleverde muziek, die pas vanaf 1800 gepubliceerd zou gaan worden in grote oplagen, is van grote betekenis gebleken voor vele componisten na hem.

In zijn behandeling van polyfonie en harmonie bereikte Bach een kwaliteit waarin hij de grenzen van wat tot dan toe gerealiseerd was in de klassieke muziek verre overschreed. Bachs oeuvre omvat vrijwel alle stijlen en vormen die in zijn tijd gangbaar waren, met uitzondering van opera.

Leven

Eisenach (1685-1695)

Bach werd op 21 maart 1685 te Eisenach in de (huidige) Duitse deelstaat Thüringen geboren als telg van een oud muzikaal geslacht (over 7 generaties telde zij meer dan 120 musici). Gedoopt werd hij op 23 maart in de Sankt Georgenkirche, gelegen op het centrale stadsplein van Eisenach waaraan ook het stadskasteel van de vorsten van Sachsen-Eisenach is gelegen. Als tweede naam kreeg de dopeling de naam van zijn peetvader, Sebastian Nagel, stadsblazer uit Gotha. Hij kreeg op jonge leeftijd van zijn vader Johann Ambrosius Bach vioolles.

Ohrdruf en Lüneburg (1695-1702)

Op negenjarige leeftijd werd hij wees en kwam hij terecht in het gezin van zijn oudste broer Johann Christoph Bach III, die kerkorganist was in het dorp Ohrdruf. Hij was het die het bijzondere muzikale talent van de jonge Johann Sebastian opmerkte en die zijn jongste broer de beginselen van het muziekmaken in extenso bijbracht, vooral wat betreft het bespelen van het orgel en het klavecimbel. Het was in deze periode dat Bach, voornamelijk op eigen kracht, met het componeren begon. Een belangrijk deel van de zogeheten Neumeister koralen die in 1984 in Yale, USA ontdekt werden – een verzameling van enkele tientallen korte koraalvoorspelen voor orgel – dateert uit deze vroege periode.

Rond 1700 werd de gezinswoning van zijn broer waar de jonge Johann Sebastian woonde te klein. Zijn broer was getrouwd en had inmiddels twee kinderen met een derde op komst. Johann Sebastian kreeg een beurs om gedurende drie seizoenen op het Michaelis gymnasium in Lüneburg in Noord-Duitsland te studeren. Op deze school kreeg Johann Sebastian Bach muziekles van de cantor August Braun en van organist F. C. Morhard. In de periode dat Bach op deze school verbleef werd het orgel gerenoveerd en de renoveerder, J. B. Held logeerde in de school, die Bach mogelijk onderricht heeft gegeven in orgelbouw.

In Lüneburg was destijds Georg Böhm organist van de Sankt Johanneskirche aldaar. Johann Sebastian Bach was een bewonderaar van het spel en de composities van Böhm en bestudeerde deze ijverig. Ondanks dat de relatie tussen het koor van de Johanneskirche en het koor van de Michaelis gymnasium niet goed was, hadden Bach en Böhm in deze tijd meermalen contact. Een door Bach in 1700 zelf vervaardigde kopie, ten huize van Georg Böhm zoals het titelblad nadrukkelijk aangeeft, van een orgelwerk van de Hamburgse meesterorganist Johann Adam Reincken (geboortige Deventenaar!) documenteert de nauwe band in die tijd tussen Böhm en zijn jonge ’meesterleerling’ Bach.

Arnstadt (1702-1707)

In zijn 18de levensjaar vond Bach tijdelijk werk in Weimar, als violist ("Laquey") in het plaatselijke hoforkest. Niet lang daarna, op 13 juli 1703, wijdde hij het nieuwe orgel van de Neue Kirche (thans Bachkirche) in Arnstadt in. Bach werd in de administratie van de kerk ten onrechte hoforganist genoemd (hij was in deze periode nog slechts violist aan het hof) en mogelijk hierdoor ontving Bach voor het inwijden van het orgel een riante financiële vergoeding.

Een maand later werd Bach tot organist van de Neue Kirche in Arnstadt benoemd. Ook voor deze functie werd Bach – gezien zijn leeftijd en staat van dienst op dat moment – royaal betaald (hij verdiende ongeveer het dubbele van wat zijn opvolger zou krijgen). Niet ondenkbaar is dat hij bevoordeeld werd door de invloed van een prominent familielid, de ziekenhuisdirecteur en vroegere burgemeester van Arnstadt Martin Feldhaus. Feldhaus moest zich enkele jaren later voor het gerecht verantwoorden wegens verduistering en werd uit al zijn ambten ontheven.

Volgens zijn contract moest Bach de zondagse kerkdienst, het gebedsuur op maandag en de vroege preek op donderdag op het orgel begeleiden. Verder had hij contractueel geen verplichtingen. Bach weigerde – mede op grond van dit contract – dan ook regelmatig met het schoolkoor van zijn kerk te musiceren. Waarschijnlijk speelde ook mee dat Bach het koor en het orkest te matig van kwaliteit vond. Dit leidde tot enkele conflicten, waaronder een serieus treffen met de student Johann Heinrich Geysersbach die, nadat Bach tijdens een repetitie een beledigende opmerking zou hebben gemaakt over zijn muzikale kwaliteiten, Bach in het gezicht sloeg, waarna Bach zich met een degen verdedigde.

Nadat deze zaak onderzocht was, werd Bach aangeraden toch met koor te musiceren. In plaats hiervan nam Bach vier weken vakantie op en vertrok te voet naar Lübeck. Bach wilde hier Dietrich Buxtehude ontmoeten. Bach bleef veel langer weg dan de overeengekomen vier weken en kwam pas na zestien weken (in februari 1705) terug in Arnstadt. Bach werd hiervoor door het consistorium berispt. Tegelijkertijd werd hem meegedeeld dat zijn koralen ’te ingewikkeld waren’, waardoor de gemeente in de war raakte, dat zijn koraalpreludes te lang waren en dat hij nog steeds weigerde met het schoolkoor te musiceren. Bach reageerde op het verwijt dat zijn koraalpreludes te lang waren door voortaan alleen veel te korte koraalpreludes te spelen; op de andere punten reageerde hij niet of met maanden vertraging.

Ondanks de vele conflicten, was de periode in Arnstadt wel de tijd waarin hij, zoals zijn zoon Carl Philipp Emanuel Bach later zou schrijven, ’de eerste vruchten van zijn vlijt’ toonde: de eerste cantates (in relatief kleine bezetting) alsook de eerste representatieve orgelwerken.

Mühlhausen (17071708)

In 1707 werd Bach organist van de Blasiuskirche in Mühlhausen. In vergelijking met zijn vorige baan betekende deze aanstelling voor Bach een vooruitgang. Mühlhausen was een veel grotere stad dan Arnstadt en de functie van organist in de Blasiuskirche stond in de stad in hoog aanzien, in tegenstelling tot de functie van organist in de Neue Kirche in Arnstadt. In het contract was overeengekomen dat Bach een jaarsalaris van 85 florijnen zou ontvangen (hetzelfde salaris als hij in Arnstadt had ontvangen maar twintig florijnen meer dan dat van zijn voorganger) en daarnaast een salaris in natura (brandhout, aanmaakhout en graan). Als tegenprestatie werd van Bach verwacht dat hij zich loyaal naar het stadsbestuur zou opstellen en dat hij "zich bereid zou tonen om de taken die van hem werden verwacht uit te voeren en te allen tijde beschikbaar zou zijn en zich met name oprecht en ijverig in zou zetten voor diensten op zondagen, feestdagen en andere heilige dagen, dat hij het orgel dat hem was toevertrouwd op zijn minst in goede conditie zou houden, dat hij de daartoe aangewezen personen op de hoogte zou brengen van enig defect en dat hij zorgvuldig zou toezien op de reparaties en de muziek".[1] Verder werd stilzwijgend van Bach verwacht dat hij zou samenwerken met de stadsmusici en met koorzangers en instrumentalisten van het plaatselijke gymnasium. Op 1 juli 1707 trad Bach in dienst.

In Mühlhausen ging Bach voor het eerst in zijn leven zelfstandig wonen. Korte tijd na zijn indiensttreding (op 17 oktober) trouwde Bach met zijn achternicht Maria Barbara Bach.

Begin februari 1708 voerde Bach daar zijn eerste cantate in zeer grote vocaal-instrumentale bezetting uit: Gott ist mein König, dat hoogstwaarschijnlijk gemodelleerd is naar twee grote oratoriumcomposities van Dieterich Buxtehude, bij wie Bach kort tevoren lange tijd op bezoek was geweest. De cantate werd geschreven ter gelegenheid van de verkiezing van een nieuw stadsbestuur in Mühlhausen. De autoriteiten waren dermate onder de indruk van de cantate, dat besloten werd de cantate in gedrukte vorm uit te geven (een eer die destijds beroemde componisten als Georg Philipp Telemann en Georg Friedrich Händel nog niet was toegevallen).

In juni 1708 vertrok Bach naar Weimar, waar het orgel van de hofkapel net was gerestaureerd. De hoforganist Johann Effler was ziek en vond zichzelf niet in staat om het gerestaureerde orgel te testen en in te wijden. In plaats hiervan vroeg hij Bach over te komen om deze taak uit te voeren. Dit deed Bach en zijn concert viel bij hertog Willem Ernst van Saksen-Weimar dermate in de smaak dat Bach een aanbod kreeg hoforganist te worden tegen een jaarsalaris van 150 florijnen. Bach ging onmiddellijk akkoord met dit aanbod en tekende op 20 juni 1708 het contract. Vijf dagen later, op 25 juni 1708, diende hij in Mühlhausen zijn ontslag in. In zijn ontslagbrief schreef Bach dat hij door dit salaris een "aangenamer leven kon leiden" (zijn vrouw was net zwanger van hun eerste kind) en daarnaast dat hij in Weimar alleen met professionele musici hoefde te werken.

Ondanks het feit dat het snelle vertrek van Bach werd betreurd, bleef de verstandhouding tussen Bach en Mühlhausen goed. De volgende jaren zou Bach nog tweemaal een cantate voor de gemeenteraad van Mühlhausen componeren en overkomen om de uitvoeringen te leiden. Deze cantates zijn verloren gegaan. Later, in 1735, zou Bachs derde zoon Johann Gottfried Bernhard Bach in Mühlhausen organist worden in de Marienkirche, de andere grote kerk van Mühlhausen. Bij de auditie van zijn zoon, werd Johann Sebastian Bach als eregast ontvangen en inspecteerde hij gratis het orgel van de kerk.

Weimar (17081717)

In 1708 werd Bach hoforganist en kamermusicus, later concertmeester van Willem Ernst, hertog van Saksen-Weimar, een streng gelovig maar kunstminnend vorst. In deze periode componeerde Bach het overgrote deel van de orgelwerken waarmee hij later beroemd geworden is. Hij maakte in deze periode furore als virtuoos organist, klavecinist en briljant componist. Het verhaal deed de ronde dat Bach op het orgelpedaal loopjes kon uitvoeren die de meeste organisten niet eens met de handen gespeeld kregen. Bach onderhield collegiale betrekkingen met Georg Philipp Telemann, de toenmalig concertmeester van het hof in Eisenach, die peetvader zou worden van zijn tweede zoon Carl Philipp Emanuel. In Weimar werden zes van Bachs kinderen geboren. Door interne conflicten in de hertogelijke familie, die het hofleven sterk beïnvloedden, keek hij gaandeweg uit naar een post elders. Het vorstenhof in Köthen bood hem die kans.

Kapelmeester te Anhalt-Köthen (17171723)

In 1717 werd Bach kapelmeester aan het Hof van de muziekminnende vorst Leopold van Anhalt-Köthen (1694-1728) in diens vorstendom Anhalt-Köthen. Tegenover Weimar betekende dit een verdubbeling van zijn bezoldiging. Zijn salaris was even hoog als dat van de hofmaarschalk, de op een na hoogste functionaris aan het Hof. De aanstelling betekende een radicale breuk met de functies die Bach tot dan toe had uitgeoefend. Het Hof te Köthen was calvinistisch, zodat er geen plaats was voor een ’gereguleerde’ kerkmuziekpraktijk naar Lutherse opvatting. Van hofkapelmeester Bach werd verwacht dat hij zich toelegde op wereldlijke muziek als concerten, feesten en speciale gelegenheden zoals de verjaardag van de prins. Bach kreeg de leiding van een klein (uit 17 musici bestaand) beroepsensemble van een zeer hoog muzikaal niveau. De kern ervan werd gevormd door acht kamermusici, waarvan er vijf solist waren geweest in de Pruisische hofkapel in Berlijn en Potsdam. In de zes jaar die hij in Köthen werkte, schreef hij voornamelijk stukken voor kamerorkesten en solo-instrumenten; ’pour le divertissement et le plaisir’ van vorst Leopold van Köthen en zijn hof en hovelingen.

Bachs hofmuziekrepertoire moet vrij omvangrijk zijn geweest. Toch is daarvan maar een beperkt deel bewaard gebleven, die dan voornamelijk in versies is overgeleverd van later datum. Zelfs zijn ’Six Concerts avec Plusieurs instruments’ (de zogeheten Brandenburgse Concerten) zijn niet voor het hof van Köthen bedoeld, maar zijn door Bach samengesteld uit ouder en nieuw materiaal bij wijze van ’sollicitatie’ naar een functie aan het hof van de Markgraaf van Brandenburg.

Wat uit Bachs Köthener periode is overgeleverd zijn o.a. vioolconcerten, drie sonates en suites voor viool solo (waarvan een de beroemde Chaconne bevat), zes suites voor violoncello solo en zes Franse suites en zes Engelse suites voor klavecimbel. Met zijn zes sonates voor concerterend klavecimbel en solerende viool uit deze tijd realiseerde hij iets nieuws. In plaats van een compositie waarin het klavecimbel (eventueel met violoncello of viola da gamba erbij) slechts een becijferde baspartij weergeeft voor te improviseren akkoorden en andere notenfiguren in de rechterhand, waardeert hij de klavierpartij op tot gelijkwaardige partner van het eigenlijke solo-instrument (in de oorspronkelijke titel van deze sonatecyclus staat het klavecimbel zelfs vóór de viool vermeld). Bachs eerste vrouw, bij wie hij zeven kinderen had, stierf in 1720. Hij hoorde er pas van op de stoep van zijn woonhuis, bij terugkeer van een dienstreis met zijn adellijke broodheer. Het jaar daarop trouwde Bach, een weduwnaar met kleine kinderen, met de zangeres Anna Magdalena Wilcke, bij wie hij dertien kinderen kreeg. Van de in totaal twintig kinderen die Bach verwekte zijn er in totaal tien op jonge leeftijd overleden.

In Köthen legde Bach enkele muziekboekjes aan voor zowel zijn vrouw als voor zijn kinderen. Daarvan zijn de twee ’Clavier-Büchlein’ voor Anna Magdalena Bach bewaard gebleven. Die voor Carl Philipp Emanuel Bach helaas niet, alhoewel belangrijke delen ervan in de vorm van afschriften wel de tand des tijds hebben doorstaan.

Ook in Köthen rezen voor Bach problemen die de drang naar het zoeken van een nieuwe betrekking deden toenemen. Allereerst huwde prins Leopold in 1721 een vrouw met een beduidend andere, ’lichtere’ muzikale smaak. Dit deed de belangstelling van de vorst voor Bachs kunst afnemen. Bovendien moest het vorstendom, dat formeel onder Pruisen viel, bijdragen aan de financiering van het Pruisische leger. Daarom werd er gesnoeid in de kosten van onder andere de hofcultuur. Bach begob ook uit te kijken naar een geschikte plek voor het voortgezette en universitaire onderwijs van zijn opgroeiende zonen Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel.

Aan Bachs aspiratie tot het vinden van een nieuwe baan heeft het nageslacht vier belangrijke compositiecycli te danken. Allereerst de ’Brandenburgse Concerten’ (zie boven). Nadat hem in 1722 het overlijden ter ore was gekomen van Johann Kuhnau, de cantor (= voorzanger) van het Thomaskerk-internaat in Leipzig en koormeester/dirigent van kerkmuzikale uitvoeringen in de Thomaskirche en Nicolaikirche in die stad, besloot hij naar deze vacant geworden positie te solliciteren. Omdat Bach weliswaar een gymnasiumopleiding had genoten maar geen (voor zo’n functie noodzakelijke) universitaire, stelde hij toen bij wijze van ’sollicitatiepapieren’ drie compositiecycli samen als onderbouwing van (geëiste) pedagogische kwaliteiten.

Zijn persoonlijke koraalvoorspelenboekje voor orgel uit Weimar voorzag hij toen pas van een pedagogisch-toepasselijk titelblad, met daarboven de titel Orgel-Büchlein. Daarnaast ordende hij een verzameling van betrekkelijk losse, korte twee- en driestemmige klavecimbelstukken uit het muziekleerboekje voor de oudste zoon Wilhelm Friedemann tot een aparte dertigdelige cyclus. Het is bekend geworden als ’de twee- en driestemmige inventionen’. En tot slot bracht hij reeds bestaande Praeludia en Fuga’s in al dan niet bewerkte vorm samen met nieuwe composities tot het eerste deel van zijn beroemde klavecimbelcyclus Das Wohltemperierte Klavier, waarin 24 preludia en even zovele fuga’s in alle majeur- en mineurtoonsoorten de revu passeren.

Cantor te Leipzig (17231750)

Bachs aanstelling volgde en in 1723 verhuisde hij naar Leipzig, destijds een belangrijk cultureel en handelscentrum met vooraanstaande boek- en muziekuitgeverijen, een gereputeerde universiteit en de alom bekende Leipziger Messe (beurs). Bach schreef hier het overgrote deel van zijn cantates, in totaal niet minder dan vijf volledige jaargangen, waarvan vermoedelijk 60% (circa 200) is bewaard gebleven.

In 1731 bedacht Bach voor de installatie van de nieuwe stadsraad van Leipzig een meesterlijke cantate (BWV 29 Wir danken Dir, Gott, wir danken Dir), met een indrukwekkende instrumentale bezetting, compleet met pauken en trompetten. In Leipzig was hij cantor van de Thomaskerk en leraar aan de Thomasschule. Zijn relatie met het stadsbestuur was slecht en men zag hem als een wat vreemde koppige oude man die met verouderde contrapuntische muziek bezig was. Bovendien werd Bach meer gezien als organist dan als componist. Bach was dan ook niet bepaald de eerste keus van het gemeentebestuur.

Uiteindelijk werd Bach pas benoemd nadat de componisten Georg Philipp Telemann en Christoph Graupner hadden bedankt. Bach kreeg in deze periode veel steun van Graaf Hermann von Keyserlingk, die als diplomaat werkzaam was aan diverse hoven. De bekendste werken die Bach hier componeerde waren de Matthäus Passion, de Johannes Passion, het zogenoemde Weihnachtsoratorium, het tweede deel van het Wohltemperierte Klavier (eveneens 24 preludes en fuga's), de Mis in b klein (Hohe Messe), de motetten, het Magnificat (voor Kerstmis 1723) en de vier delen van de zogenaamde Clavierübung, waaronder deel één met zes Partita's voor klavecimbel en deel vier met de Goldberg Variaties.

Overlijden

Bach had vanaf 1747 een oogziekte. Aan het eind van de lente van 1749 kreeg Bach een beroerte. Daarna ging zijn gezichtsvermogen sneller achteruit. Tegen de zomer was hij al vrijwel blind geworden. Begin 1750 besloot Bach zich te laten opereren. De operatie mislukte echter, waardoor Bach volledig blind werd. Desondanks werkte hij hard aan de voltooiing van Die Kunst der Fuge, een reeks fuga's en canons voor klavecimbel op een en hetzelfde thema waarin de grenzen van alle mogelijke stijlen en vormen werden aangesproken. De legende wil dat Bach, toen zijn gezondheid verder achteruitging, vanaf zijn ziekbed een laatste koraalvoorspel aan zijn schoonzoon dicteerde.

Op 18 juli 1750 kreeg Bach volkomen onverwachts zijn gezichtsvermogen weer terug, maar een paar uur later werd hij getroffen door een beroerte. Hij overleed tien dagen later aan de gevolgen daarvan. Bach werd drie dagen later op het kerkhof van de St.-Johanneskirche begraven, maar de precieze plek van zijn graf werd snel vergeten. Die Kunst der Fuge was voltooid en een eerste aanzet voor een nieuw werk van waarschijnlijk dezelfde omvang en ambitie is bewaard gebleven. (Omdat dit fragment in dezelfde toonsoort is geschreven wordt veelal aangenomen dat het bij Die Kunst der Fuge behoort. Waarschijnlijk is dat niet het geval.)

Op 7 augustus 1750, ruim een week na de dood van de componist, kwam het stadsbestuur bijeen om een nieuwe cantor te kiezen. Bachs naam werd nauwelijks genoemd, behalve door een raadslid dat met kennelijke wrok het vertrouwde cliché herhaalde: De school heeft een cantor nodig, geen dirigent. De burgers van Leipzig vertrouwden de lastige cantor toe aan de vergetelheid. Bachs vrouw, Anna Magdalena, bleef met haar vijf kinderen alleen achter zonder bestaansmiddelen. Ze was 48 jaar oud toen Bach stierf, en weigerde te hertrouwen, zodat ze het voogdijschap niet zou verliezen over haar minderjarige kinderen. Al in 1752 was de erfenis helemaal op en kreeg zij van de gemeenteraad veertig daalders in ruil voor een aantal onverkochte exemplaren van "Die Kunst der Fuge". Samen met haar twee jongste dochters van acht en twaalf vond zij onderdak bij vrienden. Ze stierf in 1760 op 59-jarige leeftijd als ’Almosenfrau’, waarschijnlijk in erbarmelijke omstandigheden, zoals een dodenregister suggereert.

Nalatenschap en invloed

Na zijn dood raakten Bach en zijn werken in vergetelheid. Niet echter zijn orgel- en klavecimbelwerken, die, zij het in relatief beperkte kringen van musici en gevorderde muziekamateurs, altijd repertoire hebben gehouden. En ook niet wat betreft een grote, omvangrijke compositie als de "Mis in b" (Hohe Messe) die, in de vorm van een handgeschreven kopie, zelfs bij Haydn en Beethoven in Wenen bekend was als 'leervoorbeeld'. Pas na driekwart eeuw, in 1829, werd ook de vocale muziek van Bach herontdekt, dankzij de inspanningen van Felix Mendelssohn-Bartholdy die een uitvoering van de Matthäus Passion in de Berlijnse Singakademie organiseerde; het werd het begin van de definitieve erkenning van de enorme waarde van Bachs muziek.

Tweede helft 18e eeuw en 19e eeuw

Bach kreeg in zijn latere jaren als componist en na zijn dood aanvankelijk een minder grote reputatie. Zijn stijl werd als ouderwets beschouwd in vergelijking met de opkomende klassieke stijl. Hij werd evenwel herinnerd als musicus, pedagoog, componist en vader van zijn eveneens musicerende en componerende kinderen (met name Carl Philipp Emanuel en Johann Christian). De direct na zijn dood nog bekende composities waren klavierwerken, waarvan vele componisten een exemplaar bezaten. Van onder anderen W.A. Mozart en Beethoven is bekend dat ze het werk van Bach bewonderden. Tijdens een bezoek aan de Thomasschule in Leipzig hoorde Mozart een motet-uitvoering (BWV 225) en zou hebben gezegd: Kijk, dit is nu iets waar men van kan leren!. Nadat hij delen van het motet in handen had gekregen ging hij op de grond zitten met de koorpartijen om zich heen, waarbij hij alles vergat, en niet eerder opstond dan nadat hij alle stukken uitgebreid bestudeerd en in partituurvorm overgeschreven had. Beethoven oefende al als kind op Bachs Wohltemperierte Klavier en noemde Bach later in zijn leven: Urvater der Harmonie (Grondlegger van de harmonie). Van Beethoven is ook de woordspeling: nicht Bach, sondern Meer (geen beek maar een zee, gebruik makend van de letterlijke betekenis van Bachs naam).

De wederopbloei van Bachs reputatie als componist bij het brede publiek werd mede mogelijk gemaakt door de publicatie van Johann Nikolaus Forkels biografie (1802), die onder anderen door Beethoven werd gelezen. Philipp Spitta’s biografie van 1873 was er een aanvulling op. Johann Wolfgang von Goethe maakte relatief laat in zijn leven kennis met het werk van Bach door een serie optredens van klavier- en koorwerken in Bad Berka in 1814 en 1815. In een in 1827 geschreven brief vergeleek hij de ervaring van het luisteren naar Bachs muziek met 'oneindige harmonie in dialoog met zichzelf'.

Vermoedelijk heeft Felix Mendelssohn-Bartholdy de grootste bijdrage geleverd aan het herwaarderen van Bachs nalatenschap door in 1829 de Matthäus Passion opnieuw uit te voeren in Berlijn. Georg Wilhelm Friedrich Hegel, die aanwezig was bij deze uitvoering, noemde Bach later een ’groot, oprecht protestant, robuust en erudiet genie’, welke we pas sinds kort weer op volle waarde schatten. Mendelssohns promotie van Bach continueerde hij in de hieropvolgende jaren en Bachs reputatie groeide evenredig. Het Bach Gesellschaft werd opgericht in 1850 om zijn werk verder te promoten. Deze organisatie vervulde een belangrijke rol in de herwaardering van Bach door het publiceren van de bladmuziek. Ook Johannes Brahms werkte eraan mee. Voor 1871 en kanselier Bismarck probeerde men het opkomende Duitse nationale gevoel via culturele kanalen aan bod te laten komen in taal, literatuur, geschiedenis en bovenal in muziek uit heden en verleden. Deze hele onderneming werd ondersteund door de Romantiek, die zich afzette tegen het Rationalisme. Ook het enthousiasme voor de muziek als enige kunstvorm die direct tot de ziel spreekt, speelde een rol. Bach werd door de Duitse componisten gezien als hun grote voorloper en voorvader. Vandaar het groeiend reveil.

20e eeuw

Gedurende de 20e eeuw zijn verschillende stukken van Bach herontdekt vanwege hun artistieke en educatieve waarde. Toen ontstond ook een beweging die streeft naar authentieke uitvoeringen, met instrumenten uit de tijd van de componist en gespeeld zoals men denkt dat de componist het bedoeld heeft. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van klavecimbels in plaats van concertpiano’s en het gebruik van kleine koren of louter solisten.

In de twintigste eeuw werd het werk van Bach bewerkt en herwerkt in verschillende stijlen: van Stravinsky tot Schnittke, van Schönberg tot Kagel. Sinds Bachs dood zijn er rond de 300 werken geschreven met Bach als bron. Fünf Sätze für Streichquartett opus 5 van 1909 van Anton Webern is een bewerking van Bachs Musikalisches Opfer BWV 1079. Sjostakovitsj schreef in 1950 zijn 24 preludes en fuga’s. Andere voorbeelden zijn de Chaconne in d mineur door Ferruccio Busoni en Stravinsky’s versie van de Canonische Variaties. Ook bekend is het muzikale eerbetoon van de Noorse componist Knut Nystedt met als veelzeggende titel Immortal Bach. Met dit werk wist de componist traditionele elementen te verbinden met essentiële nieuwe ontwikkelingen.

In 1950, op de 200e verjaardag van zijn overlijden, kreeg Bach officieel eerherstel, toen zijn stoffelijke resten overgebracht werden naar het koor van de Thomaskirche. Daar rusten ze nu onder een eenvoudige gedenkplaat.

Bach als leraar

Over Bachs methode om les in compositie te geven beschikken wij over verschillende getuigenissen, waaronder dat van hemzelf; hij verwees ernaar aan het slot van het Clavier-Büchlein, dat hij voor zijn tweede vrouw Anna Magdalena schreef. Ook Carl Philipp Emanuel maakte er tegenover Forkel opmerkingen over. Evenals bij zijn klavierlessen vormden een vaste methode en toewijding de sleutels van zijn aanpak. De leerlingen begonnen met het schrijven van een vierstemmige harmonie naar het model van Bachs eigen koralen. Zij kregen bijvoorbeeld een of meer van de partijen – sopraan, alt, tenor en bas – en moesten de rest aanvullen. Elke partij moest op een aparte lijn of notenbalk worden genoteerd zodat men de vorm van de melodie kon zien, want Bach duldde geen saaie meerstemmigheid; zonder de regels te overtreden moest elke partij haar eigen melodische lijn hebben. Bach herinnerde zijn leerlingen eraan dat elke partij als het ware een sprekende stem was die zijn zinnen grammaticaal juist moest vormen en niets mocht zeggen tenzij hij echt iets te zeggen had. Leerlingen mochten pas met eigen composities beginnen als ze deze vierstemmige polyfonie en het elementair contrapunt onder de knie hadden. En als ze ermee begonnen, vertelde hij hun niets te noteren tot ze het hele stuk doordacht hadden. Improviseren op het klavier als een manier om te componeren werd afgeraden; Bach sprak met minachting over wie hij noemde de ’klaviercavaleristen’ die hun vingers op zoek naar ideeën over de toetsen lieten gaan.

Werken

Algemeen

Een van de bijzondere aspecten van Bachs composities is het complexe en ingenieuze gebruik van het contrapunt. Meer dan andere componisten wordt Bach geassocieerd met de fuga. Het bekendste fuga-album is wellicht het Wohltemperierte Klavier; dit werk, in twee delen van elk 24 duo-composities, bevat in totaal 48 preludes en fuga’s, twee voor elke majeur en mineur toonsoort. Aan het eind van zijn leven schreef Bach Die Kunst der Fuge, bestaande uit veertien fuga’s (die Bach zelf ’Contrapuncti’ noemde) en vier canons, alle op hetzelfde thema gebaseerd.

Veel van zijn muziek schreef Bach voor de Lutherse Kerk. Vanaf 1723 tot aan zijn dood was hij cantor van de Thomaskerk in Leipzig. Van de overgeleverde motetten zijn vooral Der Geist hilft unser Schwachheit auf (BWV 226) en Jesu, meine Freude (BWV 227) bekend. Zijn vele cantates (lijst) componeerde hij voor de reguliere zondagsdiensten buiten de vastentijd; de Johannes Passion (BWV 245) en de Matthäus Passion (BWV 244) waren bedoeld voor speciale diensten op respectievelijk Witte Donderdag en Palmzondag. De Matthäus Passion werd voor het eerst uitgevoerd in 1727. De barokke Passion is een zeer uitgebreide cantate (ook wel oratorium genoemd), met als basistekst het lijdensverhaal van Christus als genoteerd door een van de evangelisten en aangevuld met eigentijdse gedichten en kerkliederen. De barokke passionen worden soms wel vergeleken met de opera, met dit verschil dat er geen sprake is van dramatische enscenering.

Bach Werke Verzeichnis

De werken van Bach werden genummerd door Wolfgang Schmieder en kregen alle een BWV-nummer waarbij Schmieder niet chronologisch te werk ging maar een ordening naar genre invoerde.

Onderzoek rond Bach

Tot 1 januari 2007 bestonden er, sinds de scheiding van Duitsland (door ’de Muur’) twee instituten in Duitsland die zich bezig hielden met de studie van Bachs partituurhandschriften (autograaf), papiersoorten en watermerk. Dit waren de Bachinstituten te Leipzig (o.l.v. Werner Neumann) en te Göttingen (o.l.v. Alfred Dürr). Dit laatste hield vanaf 1 januari op te bestaan. De instituten stelden zich tot doel te komen tot de uitgave van de Neue Bach Ausgabe (NBA), namelijk een tweede integrale uitgave van de werken van Bach die de fouten van de eerste, uit de 19e eeuw moest rechtzetten. Dit project is midden 2007 officieel voltooid. Nadien zullen delen van de NBA – met name uitaven uit de jaren 1950 – die de toets der kritiek reeds lang niet konden doorstaan, in herziene vorm opnieuw worden uitgegeven. Het Bach-Archiv Leipzig zelf heeft, in samenwerking met Carus Verlag, een aparte uitgavereeks opgezet maar door Bach bewerkt repertoire van andere meesters. Zo is in 2008 een verzamelband verschenen met Bach’s bewerkingen van missen en misdelen van Palestrina.

De Bachonderzoekers hadden voor de val van de Berlijnse muur in 1989 met grote praktische, maar niet geheel onoverkomelijke problemen te kampen. De partituur van de Mattheuspassion bijvoorbeeld bevond zich in Oost-Berlijn, de handgeschreven partijen echter in West-Berlijn. Zo slaagde Dürr er bijvoorbeeld toch in om op basis van grafologische- en watermerkstudies van de muziekhandschriften om aan te tonen, dat Bach zijn cantates in het begin van zijn Leipzigse tijd nagenoeg ’op voorraad’ schreef en daarna op het bestaande bleef teren.

Barthold Kuijken behaalde eind 2007 een doctorsgraad in de musicologie aan de VUB met een onderzoek hoe Johann Sebastian Bach klonk in zijn tijd. Of met andere woorden een zoektocht naar de klank achter de notennotatie. De auteur stelt dat de notatie niet overeenkomt met de muziek of dat bij barokmuziek de partituur slechts in beperkte mate samenvalt met de muziek, hoewel die vandaag soms het enige houvast is. Daartoe legde hij een portfolio aan dat Bachs gehele uitvoeringspraktijk omhelst, onder meer alle opnames, een discografie en een bibliografisch overzicht.

Zie ook

Een aantal van Bachs zonen werd eveneens componist of muzikant:

Externe linken

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Johann Sebastian Bach op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow