Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Atjeh-oorlog (periode 1874-1876)

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.


Bestand:Spoorwegstation Kraton te Kota Radja..jpg
Spoorwegstation van het Atjeh Spoor in de kraton te Kota Radja.

De Atjeh-oorlog: onder leiding van kolonel Pel (1874-1876) was het vervolg op de tweede expeditie naar Atjeh van het Nederlands Indisch leger.

Begintijd

Generaal van Swieten had het opperbevel van de troepen te Atjeh in april 1874 overgedragen aan kolonel Pel, met de instructie om voort te gaan op de ingeslagen weg, nu de Kraton in het bezit van de Nederlandse troepen was, namelijk hoofden en bevolking, bij voorkeur langs minnelijke weg, tot onderwerping brengen. Naar het stelsel van Van Swieten moest de verdediging passief blijven; men diende de vijand niet op te zoeken in zijn goed aangelegde en verdedigde stellingen, als ze de Nederlandse troepen niet hinderden. De troepen die achterbleven, na het vertrek van de hoofdmacht, waren vijf halve bataljons infanterie: het rechterhalf 2de onder majoor M.A.E. Phaff, het rechterhalf 3de onder luitenant-kolonel Wiegand, het linkerhalf 3de onder majoor F.B.A. Grooss, het rechterhalf 9de onder majoor C.J. Knoote en het linkerhalf 9de onder majoor Romswinckel; onder majoor van Zijll de Jong, de 6de compagnie artillerie met 6 korte bronzen kanonnen van 12 cm., 6 zware getrokken bronzen kanonnen van 8 cm., 12 gladde ijzeren kanonnen van 9 cm., 2 mitrailleuses en 4 bronzen mortieren van 20 cm; de derde compagnie berggeschut, met 6 lichte bronzen getrokken kanonnen van 8 cm., 6 mortieren van 12 cm. en 60 paarden; 5 genie-officieren met 109 onderofficieren en manschappen onder majoor der genie W.J. Leers; de nodige intendance en geneeskundige dienst, personeel voor militaire verkenningen en ordonnance-dienst; te samen 128 officieren, 1.788 Europese onderofficieren en minderen, 176 Afrikanen (ook wel Orang Blanda Itam genoemd), 489 Ambonezen en 698 inlanders; op Poeloe Bras bevond zich een detachement van het Korps Mariniers voor de bouw van de Willemstoren. Met deze macht moest kolonel Pel zijn opdracht uitvoeren.

De Kraton als hoofdkwartier

De Kraton als hoofdkwartier zou later een slechte keuze blijken te zijn. Kolonel Pel kon echter niets anders doen dan zich volgens plan terugtrekken in een afwachtingsgebied met de kraton als hoofdkwartier, vanuit de gedachte dat de kraton het centrum van de macht was. Aan dit gebied werden vervolgens de volgende eisen gesteld. Om aan alle eisen te voldoen werd het vanuit een tactisch oogpunt een onmogelijk te verdedigen gebied. Bovendien had de kraton geen enkele strategische waarde, het was puur geestelijk. Deze politiek zou bekend komen te staan als de Benteng Politiek. Een belangrijke voorwaarde was dat de kraton te allen tijde gemeenschap met de rede te bezitten.

Bestand:Gezicht in de Kraton, noordkant.jpg
Gezicht in de Kraton op de kroeeng Daroe die uitmondde in de Atjeh rivier

Er bestonden twee mogelijkheden, tw. vanuit de kraton via de Kroeeng Daroe en de Atjeh rivier richting het strand. De marine wees er nadrukkelijk bij herhaling op dat de monding van de Atjeh Rivier in zee gedurende bepaalde perioden van het jaar onbevaarbaar zou zijn in verband met de branding en verschuivende zandbanken. Verder kon de rivier tijdens zware Moesson gevaarlijk zijn. Een vereiste hierbij was dat de rechteroever vanaf Koeta Radja volledig in Nederlandse handen moest zijn. Als verdediging van de rechteroever, de zogenaamde Oosterlinie, werd de Pedirdijk aangewezen. De tweede mogelijkheid was over land via de zogenaamde Sultansweg. Voor deze route was het nodig om een post te bezitten te Oleh Leh. Om de weg te beschermen werd in alle haast de Westerlinie aangelegd. Met de moesson op komst in mei was het snel veiligstellen van deze route van levensbelang. De kraton was een dermate ongezond verblijf dat het leger steeds verder "wegsmolt" (bij overstromingen kwamen oude graven aan de oppervlak en hing er wekenlang een lijkenlucht), en het moreel van de troepen steeds slechter werd. Generaal van Swieten had aldus een zeer slechte erfenis nagelaten. Dag in dag uit werden de troepen getart door de Atjehnezen. 's Nachts liep men gevaar overrompeld en uitgemoord te worden, in de onveilige, aan twee zijden dicht begroeide kraton.

De buitengewoon slechte gezondheidstoestand van het leger

Terwijl Van Swieten als held werd ingehaald in Batavia, was binnen een maand na zijn vertrek van de totale Nederlandse troepenmacht al bijna 50% uitgeschakeld (ziek, gesneuveld of gewond). De sterfte onder de troepen was buitengewoon groot, met de dwangarbeiders was het nog slechter gesteld. Sommige compagnieën konden geen 30 man meer onder de wapenen brengen van de 125 man organieke sterke. In zijn rapporten aan de regering verbloemde Kolonel Pel de zorgwekkende situatie in Atjeh niet. Met klem drong hij aan op spoedige toezending van versterkings- en aanvullingstroepen, zomede van geschut met het nodige personeel en munitie. Op 25 november 1874 werd door de genie gestart met het boren van een artesische waterput. Dat werk was dringend nodig, want er bestond in het hoofdkwartier dringend behoefte aan zuiver drinkwater. De gezondheidstoestand had zich in november 1874 nog niet verbeterd. Meer dan 700 zieken en gewonden werden eind november 1874 in de ambulances verpleegd. 11 officieren en bijna 200 manschappen zouden op 8 en 9 december 1874 naar Java geëvacueerd worden aan boord van de 3 stoomschepen waarmee het 5e en het 10e bataljon infanterie gekomen waren, waardoor de ambulance weer wat meer lucht kreeg. In februari 1875 was de gezondheidstoestand nog steeds buitengewoon slecht. Allerlei ziekten, waaronder voornamelijk cholera, hadden op vreselijke wijze onder de troepen en koelies huisgehouden, niet alleen te Kota Radja maar ook in de bentengs. Alleen al in de ambulances te Kota Radja stierven die maand bijna 500 mensen, waaronder ca. 270 militairen. Gemiddeld dus 15 à 18 per dag, maar er waren zelfs dagen bij waarop het sterftecijfer tot zelfs 30 per dag klom. Het 5e bataljon infanterie, dat op 9 december 1874 met 500 man (voornamelijk Europeanen) vanuit Java was aangekomen, kon half februari 1875 nog slechts 100 bruikbare soldaten op de been brengen. Ondertussen was wel gebleken dat de kraton een slechte keuze was geweest met oog op de gezondheid maar er was nu geen weg meer terug. De toestand was zo onrustbarend dat men krachtige maatregelen moest nemen om ondergang van het gehele leger te voorkomen. Het hoofdkwartier in de kraton leek wel een grote ziekeninrichting hetgeen de kans op besmetting vergrootte en het moreel van de troepen geen goed deed. Voortdurend zag men lijken worden afgevoerd, gewikkeld in een sprei en door middel van een op wielen geplaatste brancard naar het kerkhof te K.Podjoet gebracht. Een eerste belangrijke stap was het overbrengen van de ambulances naar de rechteroever van de Atjeh Rivier, op de grasvlakte van Pantej Perak aan de zuidzijde van Penajoeng, waar een uitstekende gelegenheid tot bouwen bestond.

Voor de Atjehers was de strijd nu pas begonnen

Aanvankelijk zette kolonel Pel de politiek voort van zijn voorganger Van Swieten; afwachten tot de Atjehers hun onderwerping vrijwillig kwamen aanbieden. Dat de werkelijkheid anders lag voor de Atjehers en dat de strijd pas begonnen was, bleek al toen in de nacht van 26 op 27 april 1874 de Atjehers massaal Marassa, het grondgebied van de enige bondgenoot van de Nederlanders, Teukoe Nek, aanvielen om zodoende met de moesson op komst de weg naar de rede af te snijden en de verraders te straffen. De Marassanen zelf wisten de aanval op het nippertje af te slaan. Twee compagnieën Afrikanen van het linker half 2e bataljon infanterie die gelegerd waren in Kampong Djawa werden direct naar Marassa en Lam Permeij gezonden om de bondgenoot van de Nederlanders te beschermen. Door de aanval werd pijnlijk duidelijk hoe kwetsbaar de Nederlandse troepen waren en dat de Atjehers fanatieke en energieke tegenstanders waren die een “perang sabil” of “Djihad” (heilige oorlog) hadden afgekondigd tegen de Nederlandse “Kaffirs” (heidenen). Reeds de eerste nacht dat de troepen de rede verlaten hadden werd het nieuwe hoofdkwartier in de kraton, bij herhaling door de vijand gealarmeerd en moest de gehele bezetting onder de wapens komen. Op verschillende plaatsen in de omtrek werd op karbouwen hoorns geblazen of op gongs geslagen; er was blijkbaar iets aan de hand. De manschappen van zijn leger, die in Atjeh moesten achterblijven, moesten de tijd zien te doden (er mochten geen offensieve acties plaats vinden, volgens de door Van Swieten nagelaten order en daar waren nu dan ook geen manschappen genoeg meer voor) in een desolate, onveilige stelling, waar cholera en vijanden vrij spel hadden. Ondertussen begonnen de Atjehers de kraton meer en meer te naderen en vlogen de kogels iedere dag door de binnenruimte. Men kon de tegenstanders vaak niet zien, maar wel horen. Zo was een veel gebruikte tactiek van de Atjehers om vooral ’s nachts maken van geluid met gongs en hoorns. Het gevolg was dat de Nederlandse troepen vaak geen oog dicht konden doen. Zowel onder de officieren als de manschappen heerste ondertussen een zeer gedrukte stemming. Kolonel Pel besefte dat het zo niet langer door kon gaan en dat de kraton middels bentengs beschermd moest worden maar kon verder weinig doen dan wachten op versterking door het gebrek aan mobiele troepen. In mei 1875 was de linie van Pel gereed. Het Nederlandse hoofdkwartier in de Kraton te Koeta Radja moest veilig zijn. De kraton was een moeilijk te beschermen gebied met een rivier de Kr Daroeh door het midden. Vanuit het zuiden was de Kraton zeer kwetsbaar wegens het gebrek aan een verdedigingswal. Besloten werd om het dicht begroeide terrein rondom de kraton op te ruimen en de kraton op een afstand van 1200 tot 1500 passen te omringen met een beschermende rij posten of buitenwerken (Zuider Linie), die de vijand op veilige afstand konden houden. De Zuiderlinie moest vervolgens aansluiten aan de Wester- en Oosterlinie om zo het gehele gebied af te sluiten. Pas na aankomst van nieuwe troepen was Pel in staat het contact met de rede te herstellen en te Oele Leh een (improvisorisch) brughoofd aan te leggen. Hij werd door de omstandigheden verder gedwongen een reeks van versterkingen aan te leggen en vijandelijke bentengs uit te schakelen.

De Linie van Pel, Uitvoering van de Bentengpolitiek, april 1874 – 12 juni 1875

Hand in hand met het beschikbaar komen van voldoende troepen werd in de loop van 1874 en eerste helft van 1875 gewerkt aan de aanleg en versterking van de linie rondom Koeta Radja, die de “Linie van Pel” zou gaan heten. Op 11 juni 1874 kwam dan eindelijk het Stoomschip Baron Sloet van de Beele met 400 man versterking en op 12 juni ankerde ook de stomer Prins Alexander ter rede van Oleh Leh met een paar honderd man aanvullingstroepen. Verder werden de voorraden aangevuld die ondertussen aardig geslonken waren. Hierdoor kreeg Pel wat meer armslag voor het realiseren van de afsluitingslinie. Op 30 juni 1874 arriveerden wederom 100 man aanvulling van Java ter vervanging van zieken en gewonden. Op 21 augustus 1874 arriveerde een voltallige compagnie van het 6e bataljon infanterie uit Padang gevolgd op 11 september 1874 door nog eens twee cie en de staf van het 6e bataljon infanterie. Op 22 september 1874 werd een tweede compagnie Vesting Artillerie opgericht. Begin oktober 1874 volgde de ontbrekende cie van het 6e bataljon infanterie uit Padang samen met een compagnie van het Korps Mariniers die reeds sedert 6 maanden te Padang Pandjang (Westkust van Sumatra) in garnizoen gelegen had in afwachting op inzet op het oorlogstoneel. Deze troepen kwamen goed van pas want het oprichten van de drie posten te Langkroek eind september 1874 had de vraag naar extra troepen vergroot. Bovendien werden op dat moment meer dan 600 zieken in de ambulance te K. Radja verpleegd. Het aantal bentengs stond vooraf niet vast maar de kunst was om maximaal effect te bereiken met een minimaal aantal posten gelet op de beperkte troepen middelen. Zodoende ontstonden er posten maar werden er ook posten weer opgeheven als ze onvoldoende nut bezaten. De bentengs werden aanvankelijk onder bijzonder zware (weers-) omstandigheden aangelegd. Zo liep de hele vallei van de Atjeh rivier in december 1874 onder water als gevolg van de zware Moesson regenval (vanaf mei). Bij vrijwel iedere benteng moesten voor aanvang van de werkzaamheden zeer felle gevechten met fanatieke Djihad strijders worden geleverd;

Gebied van Marassa

  • Merdoewati
  • Lampasej
  • Kampong Djawa
  • Kwala Atjeh

Oosterlinie (Hoofdtaak: beheersing van de Atjeh Rivier)

Zuiderlinie (Hoofdtaak: bescherming van de kwetsbare zijde van de Kraton)

Westerlinie (Hoofdtaak: beheersing van de weg en het Atjeh Spoor tussen de Kraton en de reede te Oleh Leh).

  • Blang Oë (Linie hoofdkwartier)
  • Soerian, opgericht 26 juli 1874 door majoor der infanterie M.A.E. Phaff
  • Poe Oe, opgericht 16 augustus 1874
  • Poengej Blang Tjoet, opgericht 23 januari 1875
  • Oleh Leh (incl. Seinpost)
  • Sinanggei
  • Lamteboe, opgericht 2 mei 1875
  • Setoe Zuid, idem
  • Gitjiel, idem
  • Bital

Naar gelang de stelling zich begin 1875 verder uitbreidde, werd het aantal posten die hun recht van bestaan verloren hadden groter. Toch besloot Pel om de posten niet direct te ontmantelen ondanks de grote druk die dit gaf op de beschikbare mobiele troepenmacht. Onder de posten die sedert kortere of langere tijd hun recht van bestaan verloren hadden behoorden Merdoewati (K.Loeng), Lampasej en Kampong Djawa in het Marassa gebied en verder oostwaarts van de rivier, de posten Marine Benteng, Penajoeng, Kota Radja Bedil, Lamara-West, Lamgkroek-West, Lemboe-Noord en de zogenaamde Rivier-Benteng (Lemboe-Zuid). Ook in de Zuider- en Wester linie waren nog enige posten die hun betekenis verloren hadden en toch bezet bleven, zoals Pendetti, Blang Tjoet, de Ooster-Benteng, Lampoe Oek en Mandarsa Poeti. In het begin van mei 1875, 1 zwaar jaar na de aanvang, was de geplande aansluiting tussen de posten van de Zuider- en Westerlinie verkregen en bezaten wij een linie die liep Blang Tjoet, aan de linker oever van de Atjeh Rivier, westwaarts over Longbatta Mesigit, Lohong, Lamara, Gitjiel, Setoe, Lamteboe, Poengej Blang Tjoet, Poe Oe, Soerian en Blang Oe tot aan het zeestrand te Oleh Leh. Kota Radja was nu dus aan de zuid- en oost. De stelling van Kota Radja werd aan alle zijden beschermd door een keten van forten; het contact met de zee was, ook langs de Atjeh-river, redelijk verzekerd; het voormalige sultansgebied was in Nederlandse handen, alsmede Marassa, Longbatta en een deel van de III Moekims.

Aanval op Longbatta, 31 december 1874

Allereerst werden nu het landschap Marassa en verschillende punten aan de rechteroever van de Atjeh-rivier als ook ten zuiden en zuidwesten van de hoofdplaats, de Kraton of Kota Radja, bezet. Er werd overgegaan tot de aanleg van een zeehoofd te Oeleh Leh en werd er een spoorlijn aangelegd tussen Kota Radja en die plaats; er werd daarnaast een vuurtoren (de Willemstoren) gebouwd te Poeloe Bras. In Groot-Atjeh was geen spoor van toenadering te bekennen; met de vijand werd op 20 juni 1874 een hardnekkig gevecht gevoerd om een aantal punten, die door de Nederlandse troepen bezet moesten worden om de vrije vaart op de Atjeh-rivier te herstellen. De vijand, naar schatting 3.000 Pedirezen, had stelling genomen in de kampongrand van Lampoeloe en in de dichtbegroeide rand van het oude bivak te Penajoeng. De toestand ten noorden van Kota Radja mocht na het bezetten van Lemboe en Kota-Alam redelijk zijn, Longbatta zuidoostwaarts was stevig versterkt en het hoofd daarvan dacht aan geen onderwerping. Aanhoudende regen en overstromingen beletten de troepen offensief optreden terwijl ook versterking van die troepen hard nodig was; pas op de laatste dag van 1874 kon tot de aanval op Longbatta worden overgegaan. Kolonel Pel nam zelf de algemene leiding op zich; met het eigenlijke commando werd overste Wiegand (tweede commandant en chef van de staf) belast; er zou in twee colonnes worden geageerd; het rechterhalf vijfde zou Longbatta in front aanvallen, het andere bataljon zou een omtrekkende beweging maken; al bij het aannemen van de gevechts-formatie werden de Nederlandse troepen ontdekt en beschoten; twee bentings, tussen Kota Radja en Lampoe Oek gelegen, werden stormenderhand veroverd. Nu pas kon de gehele colonne naar het oosten oprukken. In kampong Lampoe Oek werden geen vijanden gevonden maar het terrein leverde grote moeilijkheden op; men kon niet in verbinding treden met de andere colonne en men keerde terug naar de bentings die 's morgens genomen waren; intussen waren twee compagnieën van het rechterhalf 3de bataljon naar het zuiden, naar kampong Atoeh gemarcheerd, om de beweging van de eerste colonne te steunen; door het dichtbegroeide terrein kwamen zij niet in aanraking met het rechterhalf 5de terwijl ook haar signalen verkeerd begrepen werden. De derde colonne was doorgedrongen tot een grote sawah, door de kampongs Longbatta, Blang Tjoet en Lohong ingesloten; de vijand had in de kampongrand drie versterkingen aangelegd die werden veroverd, evenals de Mesigit. De colonne-commandant rukte nu met twee compagnieën naar Kampong Loöng op, dat was gelegen tussen Lohong en de Mesigit Longbatta; door een misverstand werd er geen bezetting achtergelaten in de veroverde benting en evenmin in de Mesigit; toen de troepen uit Loöng terugtrokken volgden zij een galangan, die hen door een aantal modderpoelen voerde; de Atjehnezen drongen zo dicht op dat de terugtocht ontaardde in een verwarde vlucht, waarbij het niet meer mogelijk was de doden mee te voeren en zelfs niet de gewonden; meerdere soldaten benamen zich het leven om niet in de handen van de vijand te vallen; herhaaldelijk deden de Atjehnezen klewangaanvallen en deze terugtocht kostte de Nederlandse troepen 42 doden en gewonden. Een compagnie van het rechterhalf 3de bataljon werd van Kota Radja gezonden om de veroverde stelling bij Longbatta-Mesigit te bezetten en de colonne keerde, van alle kanten beschoten, terug naar Pakan Atjeh.

De situatie in Kota Radja

In de hoofdvestiging liet de toestand aan het begin van het jaar 1875 nog veel te wensen over; er was gebrek aan goed drinkwater, het veldhospitaal moest meer zieken opnemen dan waarvoor de ziekenzalen waren bestemd zodat veel militairen, die met andere kwalen werden opgenomen, overleden aan cholera of dysenterie. Tussen 11 en 28 februari overleden 167 man aan cholera, niet minder dan 141 daarvan waren oorspronkelijk met andere ziekten opgenomen. De koele nachten, de vochtige dampkring en de zware diensten droegen ertoe bij om de gezondheidstoestand bedenkelijk te doen worden terwijl de vele sterfgevallen ongunstig werkten op het weerstandsvermogen van de soldaat. In het bestuur van het Nederlands-Indische gouvernement was verandering gekomen; gouverneur-generaal Loudon trad op 26 maart 1875 af en werd opgevolgd door van Lansberge; Te Atjeh waren inmiddels alle linies verbeterd en was aldus het veroverde gebied verder afgesloten; generaal-majoor Pel verkreeg drie maanden verlof om zijn gezondheid te doen herstellen in Buitenzorg en zijn positie werd waargenomen door kolonel Wiggers van Kerchem (8 juni 1875).

Bestand:Afvoeren van doden Atjeh by Bruinsma.jpg
Afvoeren van doden van het slagveld

De stelling van Kota Radja werd aan alle zijden beschermd door een keten van forten; het contact met de zee was, ook langs de Atjeh-river, redelijk verzekerd; het voormalige sultansgebied was in Nederlandse handen, alsmede Marassa, Longbatta en een deel van de III Moekims. De 23ste juli 1875 werd bovendien de Willemstoren op Poeloe Bras ingewijd.

afwijking van het stelsel Van Swieten

Generaal Pel was afgeweken van het stelsel-van Swieten, dat zich wilde bepalen tot een actieve verdediging van de hoofdstelling zelf; deze stelling was door zijn opvolger nu beveiligd door een bijna aaneengeschakelde kring van posten, waarvan het nadeel was dat de macht door het bezetten van een zo groot aantal verdedigingswerken te veel versnipperd werd. De verkregen resultaten konden, ondanks behaalde overwinningen en de uitbreiding van de Nederlandse stelling in vijandelijk gebied, de generaal zelf niet voldoen; een afwachtende houding kwam hem niet geraden voor tegenover een hardnekkige vijand, die zich alleen met de uiterste inspanning liet terugdrijven. Hij meende dus zodra het mogelijk was de operaties te hervatten en wel door over te gaan tot het bezetten van de lijn Kroeng Raba, aan de westkust tot Kroeng Raja, aan de noordkust, om de vijand naar het binnenland terug te dringen en zijn communicatie met de zee en de kuststaten af te snijden; op deze manier dacht hij het volk te isoleren en te dwingen zich te onderwerpen; het ingesloten gebied zou dan onder het rechtstreekse bestuur van het Nederlandse gouvernement komen. In de maand november 1875 keerde Pel terug naar Atjeh; in de houding van de vijand was gedurende zijn afwezigheid geen verandering gekomen; Longbatta-Mesigit en Lamteboe waren aanhoudend beschoten, de Atjehnezen hadden nieuwe versterkingen aangelegd en waren van plan om een aanval op Oeleh Leh te doen. Een krachtig offensief optreden was echter niet mogelijk in verband met de beschikbare troepenmacht; dit deed de geestkracht van de Atjehnezen alleen maar toenemen en de vijand trachtte nu de Nederlandse posten door veldwerken te omringen. In de nacht van 21 op 22 november wist hij zelfs de versterking te Longbatta binnen te dringen en de manschappen aldaar te overvallen; deze aanval kostte de troepen 13 gewonden. Pas de 26ste december kon weer offensief opgetreden worden omdat intussen het bataljon Barisan, onder bevel van overste Engel en kort daarna het 8ste bataljon onder majoor van Teijn te Atjeh waren aangekomen.

Generaal Pel ontving een nieuwe instructie, in acht te nemen bij een krachtige hervatting van de militaire operaties in Groot Atjeh; in artikel 1 daarvan stond voorgeschreven:
Het eerste doel waarna gestreefd moet worden is de verovering dan wel onderwerping van de VI Moekims - het zogenaamde gebied van Toekoe Nanta - in de sagi XXV Moekims. Indien, na de val der VI Moekims, het district der IV Moekims niet vrijwillig in onderwerping komt moet ook dit veroverd en Kroeng Raba bezet worden. Daarna moeten de IX Moekims, voor zover die nog niet veroverd mochten zijn, in bezit worden genomen; een en ander teneinde de verbinding tussen het bevriende staatje Kloewang aan de westkust en de Nederlandse vestigingen in Groot-Atjeh te verkrijgen en het contact van de vijand met de aan de westkust gelegen staatjes, zowel ter land als ter zee, af te snijden. Er mogen geen pogingen worden aangewend tot verdere uitbreiding langs de westkust maar voorlopig dient men er toe over te gaan het gebied ten oosten van de Atjeh-rivier tot aan de zee van vijanden te zuiveren. Te beginnen met Kwala Gigien zal daarna Kwala Loë en tenslotte Kroeng Raja, dat voorlopig de uiterste oostelijke post aan zee moet blijven, in bezit worden genomen.

Hervatting van de krijgsverrichtingen onder Pel

Bestand:Gezicht in Oeleh Leh.jpg
Gezicht op Oeleh Leh

De VI Moekims waren dus het doel van de eerste operaties; te Mibouw en te Ketapan Doewa zouden versterkingen worden aangelegd; de door Pel aangewezen troepen werden verdeeld in drie colonnes; Mibouw en de versterkingen ten zuiden van van Gitjiel Olejlo werden veroverd (waarbij eerste luitenant von Ende sneuvelde); majoor Mekern werd tijdens de gevechten dodelijk getroffen; te Mibouw werden niet twee - zoals aanvankelijk in de bedoeling lag - maar, om in de rug gedekt te zijn, drie posten opgericht. De volgende dag werd kampong Ketapan Doewa door majoor van Teijn bezet; de 27ste en de 28ste december werd het zuidelijke deel van kampong Penjarat bezet; luitenant kolonel Meijer veroverde de 29ste december Djempit en de Mesigit. Op het einde van het jaar 1875 waren de troepen, na een veldtocht van zes dagen, meester van de VI Moekims; de vijandelijke linie tegenover de Nederlandse stelling ten zuiden van Kota Radja was doorgebroken. In de nieuwjaarsnacht deed de vijand een aanval op het bivak maar werd op de vlucht gedreven; Pel besloot nu vanuit Blang Kala op te rukken en na het oprichten van diverse posten werd overgegaan tot de operaties in de IV Moekims, waarheen Toekoe Nanta en zijn volgelingen waren teruggetrokken. Men moest nu de kloof van Blang Kala forceren; de vlakte van de IV Moekims werd na diverse scherpe gevechten bereikt en op 18 januari 1876 werd Kroeng Raba bezet. De IV Moekims waren nu onderworpen en al na de overwinning, behaald in de kloof van Blang Kala, waren de hoofden vrijwillig in onderwerping gekomen.

Op de 28ste januari startte de veldtocht tegen de IX Moekims; met drie colonnes werd geageerd tegen Boekit Daroe en Boekit Terin; beide kampongs werden veroverd; de 31ste werd de Mesigit Oeleh-soesoe aangevallen en werden ook Atoeh en de Mesigit Biloel bezet; de 4de februari werd in noordelijke richting voortgerukt naar Lamsajoeng, teneinde in contact te komen met de oosterlinie en werd doorgedrongen tot de linie van Pagger Ajer, die door de Atjenezen ontruimd was. Nu diende het terrein ten oosten van de Atjeh-rivier nog op de vijand veroverd te worden; dan zou het plan, door generaal Pel ontworpen, geheel zijn uitgevoerd. Op de 13de februari werd een begin gemaakt met de tocht naar Kwala Gigien en, naar gelang de omstandigheden, verder naar Kroeng Radja, dat de uiterste oostelijke post aan zee zou worden; gedurende deze tocht werden weer hevige gevechten geleverd. In de nacht van 23 op 24 januari werd door de vijand een aanval beraamd op Lemboe noordoost; deze overvalling kostte het leven aan eerste luitenant W.D.C. Regensburg, twee minderen en er vielen 22 gewonden. De 8ste februari vond de ramp te Atoeh plaats: het transport onder kapitein J.M.E. van Swieten (2 officieren en 60 minderen) werd overvallen bij Atoeh; van de 47 gewapende mannen, die niet tegen 300 met klewang bewapende Atjehnezen opgewassen waren, werd het merendeel afgemaakt; met slechts 13 man wist luitenant J. Bosman Atoeh te breiken maar hij stierf nog die nacht aan een cholera-aanval. Inmiddels werd de tocht naar Kwala Gigien voortgezet: de troepen maakten zich meester van Meroe, waarna de versterkte kampong Lampermej werd genomen, de volgende dag gevolgd door Tjapoetoe; bij de verovering van deze laatste stelling vielen aan Nederlandse kant 1 dode en 21 gewonden maar de tocht voldeed aan de verwachtingen en de troepen keerden nu terug naar Lampermej.

De activiteiten in deze periode kunnen als volgt worden samengevat;

Moekims VI (zogenaamde 7 Daagse Veldtocht)

  • Mibouw O/Z, 26 december 1875 veroverd olv Majoor Vetter en gestart met de bouw van 3 posten.
  • Kampong Penjarat, 27 & 28 december zuidelijk deel van de kampong bezet.
  • Kotapang Doea, 27 december 1875 veroverd olv van Majoor Van Teyn en gestart met een post
  • Pakan Badak, 31 december 1875 bezet.
  • Lampager

Moekims IV - Kr. Raba, (5 – 25 januari 1876)

  • Kroëng Raba, 18 januari 1876 bezet, in juli 1876 gestart met de bouw van een permanente post.
  • Boekit Seboen, 24 januari 1876 bezet.

Moekims IX (Aanvang 28 januari 1876)

  • Boekit Daroeh, 28 januari 1876 veroverd
  • Djempit, 29 december 1875 veroverd olv Luit-Kolonel Meijer

Moekims XXII - Zuiderlinie (De onderstaande posten lagen langs de weg Kota Radja – Biloel, met Biloel als eindpunt).

  • Atoeh / Atoeh Noord, 3 februari 1876 veroverd. Op 13 feb 1876 vond hier een ramp plaats.
  • Biloel / Biloel Zuid, 3 februari 1876 opgericht.
  • Kajoe-loh, 14 februari 1876 bezet en gestart met de aanleg van een post.
  • Lam Baroe, 7 maart 1876 veroverd en gestart met de aanleg van een post.

Moekims III - Oosterlinie (Aanvang tocht naar Kwala Gigieng op 13 februari 1876)

  • Pango (Atjeh Rivier), 13 februari 1876 veroverd en een post opgericht.
  • Pagger Ajer, idem
  • Meroe, 14 & 15 februari 1876 veroverd na hevige tegenstand.
  • Lam Permeij, idem
  • Tjap Oetoe, idem
  • Lam Kapang, 22 februari doortrokken in noordelijke richting.
  • Loeëng Iek, idem
  • Poeklat, idem
  • Oeleh Karang, idem
  • Kampong Pinang, op 22 februari 1876 in de rug genomen (bleek verlaten). Te Kajoe Adang overnacht.
  • Silang
  • Langgoegoeb, op 23 februari doortrokken.
  • Tongah (1 & 2)), 23 februari 1876 bezet, bivak te Lamjoeng.
  • Kampong Tjiri, 24 februari doortrokken (bleek verlaten).
  • Lam Joeng (Lam Njong), 24 op 25 feb bivak, hier overleed Pel aan de gevolgen van een slagaderbreuk.
  • Pakan Kroëng Tjoet
  • Kampement Tjade
  • Kliëng
  • Kadjoe
  • Kota Pohama, 26 februari 1876 bezet.
  • Kwala Gigieng, 26 februari 1876 bezet.

De dood van generaal Pel

Bestand:Swieten, JME.jpg
Kapitein J.M.E. van Swieten, die sneuvelde te Atoeh.

Nadat te Pango en Pagger Ajer nieuwe posten opgericht en bewapend waren, kon de tocht naar Kwala Gigien worden voortgezet; het eerst werden kampong Tjiri en de nabijgelegen Mesigit Oleh Karang veroverd, de 24ste werd de verlaten kampong Tjiri doorgetrokken en tot de Kroeng Tjoet doorgedrongen; nadat de vijand tot de overkant van de rivier werd teruggeslagen werd het bivak betrokken. In een woning, bij de brug, in kampong Tonga overleed geheel onverwacht generaal Pel; niet alleen onder de officieren maar ook onder de troepen bracht de doodstijding een algemene verslagenheid teweeg. In de nacht van de 25ste februari werd het stoffelijk overschot naar Kota Radja overgebracht. Door een compagnie infanterie begeleid bracht eerste luitenant J.H. de Bruijn het naar de hoofdversterking alwaar het de volgende dag met militaire honneurs op het kerkhof te Peutjoet begraven werd. Ook zou op dit kerkhof een indrukwekkend monument voor hem worden geplaatst.

Zie ook De Atjeh-oorlog onder de generaals Wiggers van Kerchem en Diemont voor het vervolg over dit onderwerp
Portaal KNIL

https://www.wikidata.org/wiki/Q13427181#sitelinks-wikipedia

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1900. W.A. Terwogt. Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis van de Nederlanders in oost-Indië. P. Geerts. Hoorn
  • 1900. G. Kepper. Wapenfeiten van het Nederlands Indische Leger; 1816-1900. M.M. Cuvee, Den Haag.
  • 1876. A.J.A. Gerlach. Nederlandse heldenfeiten in Oost Indië. Drie delen. Gebroeders Belinfante, Den Haag.
  • 1883. E.B. Kielstra. Beschrijving der Atjeh-oorlog. Met gebruikmaking van de officiële bronnen, door het departement van Koloniën daartoe afgestaan. Gebroeders van Cleef, Den Haag. Drie delen.
  • 1878. G.F.W. Borel. Onze vestiging in Atjeh. Critisch Beschreven. Den Haag. Thieme.
  • 1880. G.F.W. Borel. Drogredenen zijn geen waarheid. Naar aanleiding van het werk van den Luitenant Generaal Van Swieten over onze vestiging in Atjeh. Den Haag. Henri J. Stemberg.
rel=nofollow
rel=nofollow