Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Geschiedenis van Tibet

Uit Wikisage
Versie door Lidewij (overleg | bijdragen) op 1 okt 2013 om 09:21 (→‎Zie ook)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Zie voor de kroniek: Kroniek van Tibet

De geschiedenis van Tibet bestaat uit verschillende fasen, waarbij het sinds de prehistorie onder bestuur was van koningen, Mongolen, dalai lama's, Mantsjoe-keizers, totdat het in de eerste helft van de 20e eeuw onafhankelijk had verklaard en sindsdien deel uitmaakt van de Volksrepubliek China.

Tibet ligt strategisch tussen de twee oude beschavingen China en India. Het lag gescheiden van China door de bergketens in het oosten van het Tibetaans Hoogland en van India in het westen door het Himalaya-gebergte.

Sinds het eind van het 1e millennium en in het 2e millennium lag de focus in de geschiedenis van Tibet sterk op het Tibetaans boeddhisme en had het daarmee een veel invloed op China en Mongolië.

Het Tibetaans behoort tot de taalfamilie Tibeto-Birmaanse talen. De bijnaam van Tibet is het Dak van de Wereld en het Land van de Sneeuw.

Prehistorie

De vroegste overleveringen in de geschiedenis van Tibet bestaan uit archeologische vondsten uit de prehistorie. Er zijn onder meer vondsten gedaan van forten berghellingen uit de IJzertijd en grafbouwwerken.

Mythologische koningen

Zie ook: Lijst van Tibetaanse heersers

Wetenschappelijk is er nog weinig onderzoek bekend uit deze tijd. Mythologisch beginnen de geschriften met koning Nyatri Tsenpo, wiens leven door sommigen gedateerd wordt in 126 v.Chr. en anderen in 414 v.Chr.

Voor het bestaan van deze eerste tot en met de zevende Tibetaanse koning zijn echter geen historische of archeologische bewijzen. Volgens de boeddhistisch-Tibetaanse traditie is dit niet eens mogelijk, omdat zij via het zogenaamde hemel-touw weer naar de hemel terugkeerden.

Yarlung-dynastie (tot ca. 850)

De achtste koning, Drigum Tsenpo, knipte dit touw echter per ongeluk door, waardoor hij niet naar de hemel terug kon keren. Zijn tombe, de zogenaamde Eerste Tombe der Koningen zou zich bevinden in Kongpo in Ü-Tsang. Daarmee kan hij gezien worden als de eerste historische koning van Tibet. Waarschijnlijk reikte de macht van de eerste Tibetaanse koningen niet verder dan de Yarlung Tsangpo-vallei. In de tijd van de 28e koning (in de 5e eeuw) zou het boeddhisme voor het eerst Tibet hebben bereikt.

In de 6e eeuw hadden de heersers van Yarlung hun rijk zo ver uitgebreid dat het grootste deel van Centraal Tibet onder hun heerschappij viel. Er werd bij Taktsé een kasteel gesticht en Zingporje leidde een rebellie tegen het Zhangzhung-rijk. Zijn zoon, Namri Songsten (± 570 - 619) werd in 601 de 32e koning van Tibet en in 608 of 609 werd een ambassadeur in China geïnstalleerd. Tijdens het bewind van Songtsen Gampo (630-649) groeide Tibet uit tot een groot rijk dat zich uitstrekte tot Turkestan in het westen, Nepal in het zuiden, Amdo en Kham in het oosten en Tarim in het noorden. In 763 worden door koning Trisong Detsen (755 - 797) grote gedeeltes van China veroverd. Aan het einde van Trisong Detsens regering strekte Tibet zich uit over het tegenwoordige Turkestan, Noord-Pakistan, Nepal en delen van Noord-India en China. Trisong Detsen nodigde de Indiase boeddhist Padmasambhava uit naar Tibet te komen om het boeddhisme te verspreiden. In deze tijd wordt het eerste boeddhistische klooster in Tibet gebouwd, bij Samye, waar monniken religieuze geschriften naar het Tibetaans begonnen te vertalen. Er was aanvankelijk veel weerstand tegen de (uit India afkomstige) boeddhistische zendelingen onder de Tibetaanse (bön) bevolking. De dynastie van de koningen van Tibet eindigt bij Langdarma, de 42e koning, in 842. Volgens de traditionele geschiedschrijving probeerde Langdarma de opkomst van het boeddhisme tegen te gaan maar werd vermoord door een vermomde monnik. Aan deze visie wordt sinds de bestudering van de manuscripten van Dunhuang echter getwijfeld.

Na 842 wordt de macht in Tibet verdeeld onder lokale heersers. De provincies Amdo en Kham zouden tot 1950 grotendeels buiten de invloed van de heersers in Lhasa blijven. De veroveringen in Centraal-Azië en China gingen verloren. Het boeddhisme begon vanaf de 10e eeuw echter aan een opmars, in tegenstelling tot India, Nepal en China, waar het vanaf die tijd juist in invloed afnam. Zo groeide Tibet uit tot het belangrijkste boeddhistische land ter wereld. Belangrijke kloosters zoals Reting werden in die tijd gebouwd. Er was in die tijd levendige handel met de Indiase koninkrijken, maar met China (Tang- en Song-Dynastieën) werd het contact verbroken. Een religieuze orde die veel macht kreeg in Centraal Tibet was de sakya.

Uiteenval van het rijk(ca. 850 - ca.1250)

Het einde van de regering van Langdarma luidde een periode in waarin het grote Yarlung-rijk uiteenviel in meerdere koninkrijken. Het boeddhisme bleef zich in deze tijd wel verder ontwikkelen en er ontwikkelden zich nieuwe scholen, Sarma genoemd.

Tibet tijdens de Mongoolse periode(ca. 1250 - 1358)

Zie Tibet tijdens de Mongoolse periode voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Vanaf 1239 veroverde de Mongoolse leider Godan Khan gedeeltes van Tibet. In de periode daarna werd Tibet als apanages verdeeld onder leden van de Mongoolse koninklijke familie. Het resultaat was dat de diverse Tibetaanse religieuze stromingen partij werden in de voortdurende onderlinge vetes tussen diverse facties binnen de Mongoolse elite.

Koeblai Khan schafte omstreeks 1263 het systeem van apanages af. Vanaf 1264 was er in Centraal-Tibet sprake van een vorm van een alliantie tussen de Mongoolse heersers en de sakyatraditie. Een functionaris van de sakya, de Poncen en zijn staf vormden het feitelijke dagelijks bestuur over Centraal-Tibet. Over dat bestuur was sprake van een vorm van supervisie door diverse Mongoolse instituties, waarvan er ook één in Tibet zelf aanwezig was.

In het westen van Tibet bleef echter tegenstand tegen de dominante positie van de sakya bestaan. De daar aanwezige religieuze stromingen konden met succes een beroep doen op militaire ondersteuning vanuit het Il-kanaat. Die tegenstand werd feitelijk pas in 1290 volledig gebroken. Rond 1230 begon echter Changchub Gyaltsen, de stichter van de latere Phagmodru-dynastie geleidelijk de hegemonie van de sakya te ondergraven. Na 1340 leidde dat tot een vorm van burgeroorlog en rond 1358 was de Phagmodru er in geslaagd de alliantie tussen de sakya en de Mongolen omver te werpen. 1358 wordt dan ook meestal genoemd als het eind van de Mongoolse periode in Tibet.

Tibet van de dalai lama's (1358 - 1720)

Zie Geschiedenis tijdens de dalai lama's voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Hoewel de Yuan-dynastie in China in 1368 ophield te bestaan, had in Tibet een lokale heerser, Changchub Gyaltsen, tien jaar eerder al de sakya's verjaagd. Changchub Gyaltsen werd de eerste nieuwe koning van Tibet. Zijn opvolgers hadden te maken met een nieuwe religieuze macht, de gelugorde, die rond 1380 gesticht was door Tsongkhapa. Tsongkhapa's opvolgers (reïncarnaties) worden de dalai lama's genoemd.

Vanaf het midden van de 16e eeuw werd de groeiende gelugschool ook een politieke factor, toen ze een bondgenootschap met de Mongoolse leider Altan Khan sloten. Gesteund door de Mongolen lukte het de vijfde dalai lama Ngawang Lobsang Gyatso in 1640 een einde te maken aan de heersers van Tsang. In tegenstelling tot de tijd van de Yuan, hoefden de dalai lama's als tegenprestatie voor de militaire steun niet aan het Mongoolse hof te verblijven, zodat ze vanuit Lhasa Tibet konden besturen. Naast de Mongolen probeerden in deze tijd ook de Chinezen door patronage van religieuze leiders invloed op Tibet uit te oefenen. In 1407 reisde de vijfde karmapa op uitnodiging van Ming-keizer Yongle naar Peking.

In 1647 veroverde Ngawang Lobsang Gyatso Centraal Tibet en werd de onbetwiste heerser over Tibet. Toen hij in 1682 stierf wisten zijn persoonlijke adviseurs zijn dood vijftien jaar geheim te houden. Toen het geheim uitlekte moest een nieuwe dalai lama worden gevonden. De zesde dalai lama had echter meer aandacht voor vrouwen en drank dan voor regeringszaken. Een Mongoolse heerser, Lhabzang Khan, maakte hiervan gebruik door met de Chinese Mantsjoekeizer Kangxi samen te zweren om Lhasa aan te vallen. De dalai lama werd gevangengenomen en stierf onder verdachte omstandigheden. Een nieuwe dalai lama werd als vazal van Lhabzang Khan aangesteld. Onder de Tibetanen en Mongolen, die de dalai lama als hun spirituele leider zagen, zette dit veel kwaad bloed. In 1717 veroverde één zo'n Mongoolse stam, de Dzjoengaren, Tibet. Ze zetten de nieuwe dalai lama af en doodden Lhabzang Khan. Keizer Kangxi maakte gebruik van de verwarring door in 1720 zijn leger op Lhasa af te sturen. De Chinezen brachten de gevluchte zevende dalai lama met zich mee en werden door de bevolking binnengehaald als bevrijders.

Tibet onder de Mantsjoe (1720 - 1911)

De Mantsjoe stelden twee vertegenwoordigers, zogenaamde ambans, aan in Lhasa. Alle politieke beslissingen in Tibet moesten voortaan door hen worden goedgekeurd. Ook beslisten de Mantsjoes voortaan over de opvolging van de dalai lama. Als de dalai lama stierf moest een pasgeborene als opvolger gevonden worden. Daarom werd ook een regent aangesteld zolang de dalai lama minderjarig was. Omdat de regenten liever zelf de macht hielden werden de dalai lama's tijdens de Mantsjoeperiode meestal vermoord voordat ze volwassen werden.

Tibet werd achtereenvolgens door Tibetaanse regenten Khangchenne (tot de opstand van 1727), Pholhanas (1729-1747) en Gyurme Namgyal (1747-1750) geleid. Vooral de laatste twee bouwden hun macht zodanig uit, dat ze feitelijk regeerden. Gyurme Namgyal breidde zijn macht zover uit, dat de ambans Fucin en Labdon hun leven vreesden en in 1750 hem vermoorden. Dit ontketende een hevige opstand in Lhasa waarbij beide ambans werden vermoord. De Mantsjoes heroverden Lhasa en er werd een permanent leger van 2.000 man geïnstalleerd om een nieuwe opstand te voorkomen. Dit leger werd in 1792 na twee invasies in Tibet door Nepalese gurkha's versterkt. Na 1800 verzwakte het Chinese keizerrijk van de Mantsjoes (de Qing-dynastie) dusdanig dat Tibet zich weer enigszins los van China kon bewegen. In deze periode kreeg de regent van Tibet meer politieke macht in handen en de regenten bleven tot Thubten Gyatso, de 13e dalai lama, aan de macht. Deze 13e dalai lama begon vanaf 1895 een pro-Russische en anti-Britse politiek in de hoop op deze manier los van China te komen. Om hun belangen in India te verdedigen, namen de Britten onder leiding van Francis Younghusband, in een poging de dertiende dalai lama (Thubten Gyatso) gevangen te nemen, op 3 augustus 1904 Lhasa in. De opzet mislukte omdat de dalai lama naar Urga, het huidige Ulaanbaatar, was gevlucht.

In afwezigheid van de dalai lama sloot Groot-Brittannië met de Tibetaanse regent op 7 september 1904 een verdrag waarbij enige handelsvoorrechten bedongen werden. In feite was dit een verdrag als tussen twee onafhankelijke staten, waar de Chinezen natuurlijk tegen protesteerden. De Russen werden in de Russisch-Japanse Oorlog (1903-1905) uitgeschakeld als belangrijke mogendheid in Oost-Azië, zodat Tibet zijn strategische waarde voor de Britten verloor. In 1906 werd daarom met een Brits-Russisch-Chinees verdrag de Chinese suzereiniteit over het protectoraat Tibet erkend, waarmee een einde kwam aan zowel Britse als Russische pogingen invloed op Tibet te krijgen. De Chinezen zetten de dalai lama af, maar kort daarop werd de Chinese keizer vermoord. De dalai lama maakte gebruik van de verwarring door naar Lhasa terug te keren. Kort hierop (in 1910) zonden de Chinezen een strafexpeditie naar Lhasa en hij moest naar India vluchten. Toen de Qing-dynastie echter in de Xinhai-revolutie van 1911 uiteindelijk viel, verklaarden Tibet en Mongolië zich middels het Verdrag van Urga onafhankelijk van China. Eind 1912 verlieten de laatste Mantsjoetroepen Tibet.

Periode van onafhankelijkheid (1911 - 1950)

Zie Geschiedenis van Tibet (1912-1951) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De nieuwe Chinese regering zond onmiddellijk een bericht aan de dalai lama, waarin ze haar verontschuldigingen aanbood voor de onder de Mantsjoe begane wreedheden en de dalai lama erkende als religieus leider van Tibet. De dalai lama antwoordde met de mededeling dat hij niet geïnteresseerd was in door de Chinezen erkende functies. De Britten probeerden nog tot een vergelijk te komen tijdens de Simla-conventie in 1914, maar de Chinezen wilden geen verdrag tekenen dat hen niet erkende als heersers in Tibet. De Chinese invloed was tot 1950 echter nihil in Tibet, in deze periode was Tibet de facto een onafhankelijke theocratie, waarin de dalai lama zowel politiek als geestelijk de hoogste autoriteit was. De kloosters in Tibet bleven sociale centra van lering en studie en praktijk. Deze kloosters bleven vaak ook grootgrondbezitters. Vanaf 1900 bereikten steeds meer buitenlanders Tibet, wat een (langzaam) proces van sociale en technologische vernieuwing op gang bracht. Zo werd het Tibetaans leger door de Britten in India opgeleid en werden modernere wapens aangeschaft. Ook kwam men in aanraking met Westerse uitvindingen als grammofoonplaten, telegraaf en posterijen. Er bestond al langere tijd een eigen Tibetaanse valuta

In 1933 overleed de 13e dalai lama, waarna de huidige dalai lama, Tenzin Gyatso, geïnstalleerd werd. Tot zijn achttiende zou een regent echter de macht in handen hebben. In 1949 kwamen in China echter de communisten van Mao Zedong aan de macht.

Bestand:Flag of Tibet.svg
Vlag van Tibet (van de regering in ballingschap)

Sinds 1950

Zie Tibet sinds 1950 voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Inval

Een jaar later, in oktober 1950, viel het Chinese Rode Leger Tibet binnen. Het kleine en slecht bewapende Tibetaanse leger kon weinig weerstand bieden. De reactie van de Tibetaanse regering was alle macht aan de pas 15 jaar oude dalai lama te geven. Er ging een oproep naar de Verenigde Naties, maar een veroordeling bleef uit. Op 23 mei 1951 werd in Peking besloten dat Tibet voortaan integraal deel zou uitmaken van China. De dalai lama werd een vazal van de Chinese regering.

China werd in drie resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties opgeroepen de cultuur, religie in Tibet en mensenrechten in Tibet te respecteren. Te weten:

De voornaamste reden voor de inval was volgens China dat ze de situatie van voor 1911 wilde herstellen. Ook de 'bevrijding' van het Tibetaanse volk uit hun slavernij aan de heersende klasse (landeigenaren en kloosters) wordt door de Volksrepubliek China aangehaald als een reden voor China om Tibet binnen te vallen. Waarschijnlijk heeft de Koude Oorlog (1947 - 1991) ook invloed gehad op de beslissing Tibet binnen te vallen. Een aantal maanden eerder, (juni 1950) was de Koreaanse Oorlog uitgebroken. Een deel van de Amerikaanse strategie tijdens de Koude Oorlog, bestond eruit om troepen in grenslanden van communistische staten te stationeren. Als dit ook in Tibet zou gebeuren, zou er voor China en de Sovjet-Unie een onacceptabele situatie zijn ontstaan.

Bezetting en onderdrukking

In 1956 brak een opstand uit in het oosten van Tibet, in de provincie (Kham). In de jaren daarna breidde de opstand zich uit tot in Centraal Tibet. Tijdens het Tibetaanse nieuwjaar in 1959 hadden de Chinezen de dalai lama opgedragen een dansvoorstelling bij te wonen, maar eisten dat hij aanwezig zou zijn zonder zijn gebruikelijke lijfwacht. Toen dit onder de bevolking bekend raakte, braken rellen uit. Tibetaanse soldaten uit het Rode Leger liepen over naar de demonstranten en deelden wapens uit aan de bevolking. Het paleis van de dalai lama werd omsingeld door demonstranten die hem wilden beschermen tegen de Chinezen. Terwijl Tibetanen en het Rode Leger elkaar in de straten van Lhasa te lijf gingen, vluchtte de dalai lama echter in het geheim naar India; kort voor het passeren van de grens verklaarde de dalai lama de overeenkomsten met China ongeldig.

De opstand werd hierna met harde hand door de Chinezen onderdrukt, waarbij alleen al in de regio Lhasa 87.000 mensen gedood werden. Na drie dagen van beschietingen met zware artillerie waren de straten van Lhasa bezaaid met lijken. Vele dorpen en kloosters werden door de Chinezen platgebrand en er vonden honderden standrechtelijke executies plaats.

De Chinezen ontbonden vervolgens de Tibetaanse regering. De militaire aanwezigheid werd opgevoerd en de bevolking werd tewerkgesteld. Het Chinese leger voerde tot in de jaren zeventig strijd met de Tibetaanse rebellen, die guerrillatactieken toepasten en geholpen werden door de CIA. Het Tibetaans boeddhisme en het bön worden tot op heden onderdrukt. Boeddhistische kloosters werden in de loop der tijd door Chinese soldaten aangevallen, geplunderd en vernietigd.

Erger nog was dat de Chinezen de Tibetaanse boeren geboden voortaan in collectieven te werken. In plaats van de traditionele gerst moesten tarwe en rijst worden verbouwd. Het Tibetaanse klimaat is daar niet geschikt voor en al snel braken er hongersnoden uit.

In 1965 werd Tibet opgesplitst in de tegenwoordige bestuurlijke indeling. Het midden, zuiden en westen vallen nu onder de Tibetaanse Autonome Regio, het noorden onder de nieuw-bedachte provincie Qinghai en het oosten werd verdeeld over de provincies Sichuan en Yunnan. Deze opdeling heeft ervoor gezorgd dat twee derde van de Tibetanen in China buiten de Autonome Regio wonen. Dat deze provincies tot 1950 deel uitmaakten van Tibet, wordt door de Chinezen nu echter officieel ontkend.

Van 1966 tot 1976 werd met de Culturele Revolutie wat nog over was van Tibets cultuurschatten vernietigd. Vele monniken en nonnen vonden de dood en werden langdurig gemarteld. Kloosters werden met de grond gelijk gemaakt. Eeuwenoude boeddhistische geschriften werden verbrand of als toiletpapier gebruikt. Het grootste deel van Tibets culturele erfgoed is zo verloren gegaan.

Tijdelijke verlichting na Mao

Na Mao's dood in 1976 werden mondjesmaat de Tibetaanse gebruiken weer toegestaan en kwam er een beetje meer vrijheid. In 1977 werden de gevluchte Tibetanen en de dalai lama door de Chinezen uitgenodigd terug te keren naar Tibet. De dalai lama zond een afvaardiging om de stand van zaken te bekijken. Het rapport dat opgesteld werd was zo negatief over de situatie in Tibet, dat men besloot het niet te publiceren, om de jonge onderhandelingen met de Chinese regering niet te dwarsbomen. Er stond onder andere in dat tussen 1949 en 1979 meer dan 1,2 miljoen Tibetanen de dood vonden als direct gevolg van Chinees handelen. Meer dan 6000 kloosters waren vernietigd, twee derde van Tibet was door de nieuwe bestuurlijke indeling bij China ingelijfd, 100.000 Tibetanen bevonden zich in werkkampen waar ze dwangarbeid voor de Chinezen verrichtten en veel van Tibets natuurlijke bossen waren gekapt. Door sommigen worden deze aantallen te hoog genoemd. Volgens de officiële census waren er in de Volksrepubliek China in 1953 2,8 miljoen en in 1964 nog 2,5 miljoen Tibetanen. De Chinese census wordt echter verre van betrouwbaar geacht. Het Tibet-beleid van de Chinese overheid is door onder meer de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Verenigde Staten en mensenrechtenorganisaties herhaaldelijk veroordeeld.

Desondanks bleven de Chinese regering en de Tibetaanse regering in ballingschap gedurende de jaren 70 met elkaar in gesprek. De Chinese regering deed ondertussen zijn best de situatie in Tibet te verbeteren. Zo werden het Potala en het Jokhang af en toe geopend voor bezoekers. Op kleine schaal werd het uitoefenen van de eigen religie weer getolereerd. De belastingen in Tibet werden omlaag bijgesteld en het werd, net als in de rest van China, beperkt mogelijk een eigen bedrijf op te zetten. Een aantal geroofde kunstvoorwerpen werd teruggegeven aan de betreffende kloosters.

In 1983 strandden de gesprekken tussen de Chinezen en de regering in ballingschap. De dalai lama zou als hij terugkeerde naar Tibet onder huisarrest in Peking worden geplaatst, wat hij niet wilde. Daarna richtte de Chinese politiek zich op het zo veel mogelijk inlijven van Tibet bij China. Hierbij hoorde ook het verspreiden van propaganda om zowel Chinezen als Tibetanen ervan te overtuigen dat Tibet altijd al bij China had gehoord.

Het meest opvallende aspect van de Chinese annexatiepolitiek is het bevorderen van een gestage instroom van etnische Han-Chinezen, ook wel de sinificatie van Tibet. Voor de Han is het voordelig te verhuizen vanwege de lage belastingen. Ook de strenge Eénkindpolitiek die in de rest van China geldt, geldt niet in Tibet. Als gevolg van deze politiek wordt geschat dat inmiddels de helft van de bevolking uit Han bestaat, hoewel de Chinese regering beweert dat dit slechts 5% is. Soortgelijke migratiepolitiek werd en wordt door de Chinese regering ook toegepast in andere gebieden met een eigen etnische bevolkingsgroep, zoals Binnen-Mongolië, Mantsjoerije en Turkestan. In deze gebieden vormt de oorspronkelijke bevolking inmiddels een minderheid. Er gaan ook schokkende geruchten dat Tibetaanse vrouwen gedwongen gesteriliseerd zijn.

In 1986 mochten voor het eerst buitenlandse toeristen in Tibet komen. Tijdens opstanden in 1987 en 1988 waren Westerse toeristen in Lhasa getuige van het hardhandige optreden van het leger tegen demonstranten. Sindsdien probeert de Chinese regering zo veel mogelijk te bepalen waar de toeristen mogen komen en waar niet. Dat dit niet altijd lukt, bleek in 2006 weer, toen een aantal bergbeklimmers getuige waren hoe soldaten een groep Tibetanen die naar India probeerde te vluchten doodschoot, bekend als de beschieting op Nangpa La.

Ondertussen was de dalai lama uitgegroeid tot een internationaal bekende figuur. Vanuit McLeod Ganj (Dharamsala) in India leidt hij de Tibetaanse regering in ballingschap. Hij blijft proberen de aandacht te vestigen op de situatie van zijn volk. De dalai lama heeft tijdens zijn ballingschap in India altijd het gebruik van geweld door de Tibetanen afgezworen en kreeg mede hierdoor in 1989 de Nobelprijs voor de Vrede.

China gaat door met het doen van grote investeringen en het zenden van Han-Chinezen naar de Tibetaanse Autonome Regio. Op 1 juli 2006 werd de Peking-Lhasa-spoorlijn in gebruik genomen waardoor het reizen van en naar Tibet een stuk eenvoudiger werd. Het overgrote deel van de ter beschikking gestelde overheidsgelden wordt ingezet ten behoeve van de belangen van de Han-Chinezen in Tibet, waardoor er een verschil ontstaat tussen de levensstandaard van de autochtone Tibetanen en de Han-Chinezen. Nomadische Tibetanen werd een bestaan als boer opgelegd. Tibet bezit veel natuurlijke grondstoffen, die momenteel gedolven worden. Er is een hoge werkloosheid onder de Tibetanen in de Tibetaanse Autonome Regio.

Begin 21e eeuw

Bestand:A grand view of Samye.jpg
Samye-klooster in Tibet

De Volksrepubliek China claimt dat Tibet altijd al een deel van China is geweest. In de Mantsjoe-periode was Tibet inderdaad een vazalstaat van de Chinese keizers. Voorstanders van een onafhankelijk Tibet werpen tegen dat de Mantsjoes geen Chinezen waren (Chinezen mochten bijvoorbeeld niet trouwen met Mantsjoes en mochten zich ook niet vestigen in het gebied waar de Mantsjoes vandaan kwamen), waardoor Tibet in feite geen deel van China zou zijn geweest. Historici spreken bij deze periode echter gewoon over China en de heersers over het gebied worden gezien als (de laatste) keizers van China.

Sinds het einde van de Culturele Revolutie en met het aantreden van Deng Xiaoping eind jaren '70 werden sommige kloosters herbouwd. In plaats van duizenden monniken mogen er echter slechts een klein aantal wonen, die streng worden gecontroleerd door de Chinese militairen. De monniken die er wonen worden in vele essentiële aspecten van hun leven beperkt door regels vanuit Peking. Het is ze bijvoorbeeld verboden een afbeelding van de dalai lama te bezitten, om te veel met de buitenlandse toeristen te praten of om kritiek te uiten op de bezetting van Tibet door China of de manier waarop Tibetanen door China behandeld worden. De grotere vrijheden vormden onderdeel van een politiek van religieuze versoepeling door de Chinese regering die niet alleen voor Tibet geldt.

Eind 2004 waren er 150 Tibetaanse politieke gevangenen in China, waarvan er 100 boeddhistische monniken waren. Regelmatig sterven er politieke gevangenen tijdens hun gevangenschap en er komen nog steeds verhalen van marteling naar buiten. In 1995 werd de door de dalai lama aangewezen 6-jarige pänchen lama (Gendün Chökyi Nyima) samen met zijn ouders door de Chinese autoriteiten ontvoerd. In zijn plaats stelde China door middel van loting Gyancain Norbu als nieuwe pänchen lama aan. Hoewel de Chinese regering het omgekeerde wil doen geloven, erkent de grote meerderheid van de Tibetanen de Chinese pänchen lama niet als geestelijk leider. De functie van pänchen lama is belangrijk omdat hij de nieuwe dalai lama aanwijst. De huidige dalai lama heeft gezegd dat de volgende dalai lama niet in Tibet geboren zal worden, omdat dat momenteel geen veilige plaats voor een dalai lama is. De dalai lama streeft tegenwoordig niet meer naar een onafhankelijk Tibet, maar naar een binnen China werkelijk autonoom Tibet waar de Tibetanen een goede levenssituatie hebben en hun religie vrijelijk kunnen uitoefenen.

In de lente van 2008 ontstonden wereldwijd en in Tibet zelf protesten voor een onafhankelijk Tibet, onder andere rondom de Olympische Spelen. Enkele van deze protesten mondden uit in rellen.

Tibetaanse diaspora

Zie Tibetaanse diaspora voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Veel Tibetanen en bijna alle lama's zijn naar het buitenland gevlucht en zijn daar een nieuw leven begonnen. Dit is een belangrijke factor geweest in de groeiende populariteit van het Tibetaans boeddhisme in het westen.

In Mussoorie verbleef de veertiende dalai lama met zijn gezelschap in 1959, waarna hij zich vestigde in McLeod Ganj, nabij Dharamsala in India.[1]

Zie ook

rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Geschiedenis van Tibet op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º (de) Barraux, Roland (1995) Die Geschichte der Dalai Lamas - Göttliches Mitleid und irdische Politik, Komet/Patmos, Frechen/Düsseldorf, ISBN 3-933366-62-3, pag. 305
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow