Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Guldensporenslag

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

De Slag bij Kortrijk, beter bekend onder de naam: Guldensporenslag, vond plaats op het Groeningheslagveld (een kouter te Kortrijk) op 11 juli 1302 tussen milities van het graafschap Vlaanderen (dit betrof het gebied rond het huidige Frans-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen) en het leger van de koning van Frankrijk. De slag was in militair opzicht opmerkelijk, omdat piekeniers en boogschutters in staat bleken een ridderleger te weerstaan. Dit betekende nog niet het einde van deze ridderlegers, zoals onder meer bleek bij Kassel (1328) en Westrozebeke (1382).

In historiografisch opzicht is de slag van belang door de rol die deze vanaf de negentiende eeuw speelde in de Belgische bewustwording en de groei van de Vlaamse Beweging die daarop volgde. Hierbij raakten de feodale, sociale en economische motieven op de achtergrond en kreeg het conflict een nationalistisch karakter. Een belangrijke bijdrage tot de collectieve bewustwording van deze gebeurtenis in Vlaanderen werd ook geleverd door Hendrik Conscience' roman De leeuw van Vlaanderen (1838), die een geromantiseerd beeld van deze strijd schetst. Dit werk was een vorm van Belgicistische literatuur die verscheen om de nieuwe Belgische staat historisch te ondersteunen.

Aanleiding

Vlaanderen had al lang een speciale status binnen het Franse koninkrijk: het was weliswaar in naam afhankelijk van Frankrijk, maar voer sinds graaf Boudewijn II een onafhankelijke koers (einde 9e eeuw). Economisch was het immers veel meer afhankelijk van de handel met Engeland, voornamelijk door de wolhandel voor de lakenindustrie. Het feodale systeem was al lang ondermijnd sinds de opkomst van de macht van de drie grote Vlaamse steden Brugge, Gent en Ieper.

Sinds 1294 was koning Filips IV van Frankrijk van het huis Capet in oorlog met koning Eduard I van Engeland van het huis Plantagenet over Engelse gebieden in het hertogdom Aquitanië. De Vlaamse steden kozen de kant van Engeland. De graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre schaarde zich aan hun kant. In 1294 kwam Gwijde met Eduard overeen zijn dochter Filippina aan Eduard uit te huwelijken. Gwijde en Filippina werden gevangengenomen door Filips. Gwijde kwam vrij in 1297 en zegde zijn leenheerschap bij de koning op (door het verdrag uit 7 januari 1297 met Eduard). Frankrijk viel daarop Vlaanderen binnen. Een voor een vielen de Vlaamse steden in Franse handen. Eduard I van Engeland zond hulptroepen, maar trok zich in maart 1298 uit Vlaanderen terug nadat hij, ondanks het verdrag met graaf, opnieuw vrede had gesloten met de Franse koning.

Het kleine Vlaamse leger vormde geen partij voor de Fransen en op 6 januari 1300 werd een wapenstilstand ondertekend. Frankrijk had zijn gezag over Vlaanderen hersteld en zette een aantal belangrijke ridders, onder andere de graaf Gwijde van Dampierre en zijn zonen, Robrecht III van Vlaanderen en Willem van Dendermonde gevangen. Een Franse landvoogd, Jacques de Châtillon, werd aangesteld.

In mei 1301 hield de Franse koning Filips IV een Blijde intrede in de Vlaamse steden. Een deel van de hoge belastingen werd afgeschaft. De afschaffing was echter vooral in het voordeel van de patriciërs (vooral Fransgezinde leliaards) en niet zozeer van de ambachten en volksklasse, de liebaards, later ook klauwaerts genoemd, aanhangers van de graaf.

Een populaire wever uit Brugge, Pieter de Coninck, probeerde voor de zaak van de ambachtslieden op te komen. Als gevaarlijke opjutter werd hij door het Brugse stadsbestuur in 1301 gevangengezet en later verbannen.

In maart 1302 kwamen de liebaards van Gent in opstand na het opnieuw verhogen van de belastingen. Als gevolg daarvan werden de Fransgezinde leliaards uit de stad gezet. Ook in Brugge grepen de liebaards opnieuw de macht. De landvoogd organiseerde zijn leger in Kortrijk om Gent en Brugge weer in zijn greep te krijgen. Uit vrees voor represailles gaf het Gentse stadsbestuur toe en zegde het toe zich verder afzijdig te houden. Toen het kleine leger van de landvoogd echter Brugge bezette, werd het in de nacht van 18 mei 1302 (Goede Vrijdag) door de liebaards onder leiding van Pieter de Coninck en Jan Breydel massaal afgeslacht in de Brugse Metten. De landvoogd zelf kon maar op het nippertje ontsnappen.

Het werd toen duidelijk voor alle aanhangers van de graaf dat een gewapend optreden van Frankrijk onvermijdelijk was geworden. Willem van Gulik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet. Het leger bestond vooral uit boeren, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders. Het werd vooral door het stadsbestuur van Brugge gefinancierd. De leliaards werden uit de meeste Vlaamse steden verjaagd. Arnold V van Loon, leenman van Gwijde, graaf van Loon, die waarschijnlijk niet geloofde in een Vlaamse overwinning, verkoos een ommetje te maken langs hertog Jan II van Brabant. Twee van Arnolds leenmannen, Willem en Jan van Pietersheim, namen wel deel aan de Guldensporenslag.

Verloop

Het Franse leger trok rond juni 1302 naar het graafschap Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen weer onder Franse controle te brengen. Het Franse leger bestond uit

In totaal 8500 man met krijgservaring en zware wapens. Het stond onder de leiding van Robert II van Artesië (Artois). Dit leger was in aantal ongeveer even groot als de Vlaamse strijdmacht, maar kwalitatief stonden ze veel sterker door hun aantal gepantserde ruiters. Op 8 juli kwamen ze aan in Kortrijk.[1]

Het Vlaamse leger bestond uit troepen uit

In totaal waren er zo'n 9000 man (in elk geval tussen 8500 en 11000 man) waarvan vermoedelijk slechts 350 ridders te paard. Er waren ook Brabantse troepen, Duitse ridders, troepen uit Zeeland, troepen uit graafschap Namen en Loonse troepen aanwezig die aan Vlaamse zijde meevochten.

Sommige verhalen, bijvoorbeeld De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience, vertellen over 60 000 Fransen en 32 000 Vlamingen.

Het Vlaamse leger stelde zich op in een uitgerekte U-vorm achter de Grote Beek en de Groeningebeek, met aan zijn rechterkant de stad Kortrijk en achter zich de Leie, die daar een bocht maakte. Er werden drie vleugels opgesteld: de "Oost-Vlamingen" de linkerflank (onder leiding van Gwijde van Namen), de Bruggelingen de rechterflank en in het midden, bij de samenvloeiing van de Grote Beek en Groeningebeek, de andere "West-Vlamingen". Het leger van Ieper (ongeveer 500 man) bewaakte de burcht van Kortrijk waar zich nog een klein garnizoen met 334 Franse soldaten bevond. Het Zeeuwse reserveleger van Jan van Renesse werd achter de drie linies opgesteld. Zij moesten in eerste instantie ervoor zorgen dat niemand week of wegvluchtte en hen desnoods doden.[1] Het bevel van de Vlaamse legerleiding luidde "Dood de vijanden. Sla vooral naar de paarden".[2][3] "Vlaanderen ende Leu" is onze strijdkreet.[4]

Hoewel er 350 Vlaamse ruiters waren (waarvan een aantal geleverd werden door Jan I van Namen, zoon van Gwijde van Dampierre, en enkele ingehuurde ridders uit de Maaskant en de Rijnstreek), vochten alle Vlaamse strijders te voet. Zelfs Willem van Gulik en Gwijde van Namen stegen van hun paard af, namen een goedendag en een piek en stelden zich op tussen hun krijgers. Enkel Jan van Renesse overschouwde vanop zijn paard het strijdgewoel van uit de achterhoede.[1]

Veel Vlaamse krijgers zonnen op wraak: boeren die zwaar geleden hadden onder de plundertochten van het Franse leger in 1297-1300; ridders, in het bijzonder Gwijde van Namen, met gevangen familieleden; Willem van Gulik wiens oudere broer gesneuveld was in 1297 nabij Veurne bij gevechten tussen het Engelse leger en de Fransen onder leiding van Robert van Artesië.

Robert van Artesië moest deze omgeving goed kennen, want hij was opgevoed in Kortrijk door zijn tante Beatrijs, de weduwe van de oudere broer van Gwijde van Dampierre. Ook Raoul de Nesle had hem gemaand tot voorzichtigheid en aangeraden de Vlamingen uit hun gunstige positie te lokken.[bron?] Jean de Burlats, de aanvoerder van de Franse kruisboogschutters, stelde voor de hele dag de Vlaamse stellingen te bestoken. Ook Godevaart van Brabant (die zich onderscheidde in de Slag bij Woeringen in 1288) sloot zich aan bij deze meningen en stelde dat de Vlamingen vermoeid en ontmoedigd zouden geraken. Robert van Artesië, met zijn reputatie van geduchte aanvoerder, trad deze stellingen niet bij en stelde dat zijn leger de tegenstand gerust aankon, waarbij een beetje weerstand pas een uitdaging vormde.[bron?]

Robert van Artesië liet daarop zijn troepen oprukken van de Pottelberg naar de Grote Beek en de Groeningebeek. Tegenover de Bruggelingen langs de Grote Beek stelden zich riddereenheden (bataelge) en kruisboogschutters van Jean de Burlats op, evenals de Brabantse eenheden. De troepen van Raoul de Nesle en Mathieu de Trie stonden tegenover de eenheden van het Brugse Vrije en andere West-Vlamingen. De eenheden uit hertogdom Normandië, Picardië, graafschap Henegouwen (onder leiding van Jacques de Châtillon), Lorreinen (Lotharingen) en graafschap Champagne stonden langs de Groeningebeek, onder rechtstreeks bevel van Robert van Artois. Hij hield zijn eigen troepen in reserve achter de eenheden uit Lorreinen.[1]

Rond de middag van 11 juli begon de strijd. Eerst werden er van beide zijden pijlen afgeschoten. De Vlaamse boogschutters raakten snel door hun voorraad pijlen heen. Het omvangrijke Franse voetvolk (de bidauts) rukte op en stak de beide beken over en wierpen stenen en speren op de Vlaamse voorlinie. Deze werden opgevangen door de grote schilden en brachten geen ernstige verliezen aan bij de Vlamingen. Hierop rukten de Vlamingen op en dreigden het Frans voetvolk in de beek te drijven. Omdat dit de aanval van de ruiterij zou bemoeilijken, gaf Robert van Artois het bevel tot terugtrekking van het voetvolk en de trompetten bliezen ten aanval. Onmiddellijk vielen de Franse ridders aan. Maar een deel van het voetvolk had het bevel niet gehoord. De mythe dat de Franse ridders hun eigen voetvolk hebben vertrappeld, blijkt overdreven. De meesten hebben kunnen uitwijken naar de flanken.[bron?]

De linkervleugel, onder leiding van Raoul de Nesle, snelde naar de Grote Beek, maar moest daar afremmen om over de drie meter brede beek te geraken. Nadat de meeste paarden de overkant hadden bereikt, was de aanloop te kort om een bres in de Vlaamse linies te kunnen maken.

Een charge van een dergelijke ridderschaar was een indrukwekkend schouwspel. Maar het is vooral een psychologische proef met de bedoeling de tegenstander op de vlucht te doen slaan. Maar ditmaal weken de Vlamingen niet. Een vernieuwing voor die tijd was dat veel voetvolk in deze slag uitgerust was met goedendags. Ze stonden in gesloten gelederen met naast hen telkens een man met een lans of een piek. De piek werd in de grond geplant en schuin naar voor gericht om de aanstormende paarden ten val te brengen. De goedendags sloegen dan toe om de paarden en de ridders te doden.

Het voetvolk behield zijn gesloten slagorde en ving met succes de ruiterij op. Er wordt geslagen en gehakt op de paarden en de ruiters. Godevaart van Brabant probeerde een doorbraak te forceren maar kwam ten val en sneuvelde. Raoul de Nesle, de aanvoerder van de linkervleugel, werd eveneens gedood in deze eerste aanval. Nog veel andere Franse ruiters en edelknapen sneuvelden bij deze eerste aanval. Langs Vlaamse zijde werd de aanvoerder Willem van Gulik zwaar verwond door een pijl doorheen zijn maliënkolder en werd weggeleid uit de eerste linies. De aanval van de linkervleugel was tot staan gebracht. De Franse ruiters op hun stilstaand paard konden zich met hun zwaard niet verdedigen tegen het Vlaams voetvolk met hun lange pieken. Ze werden een na een afgemaakt.

Het centrum van de Vlamingen, iets verder gelegen van de beken, kwam wel in problemen: de Franse ruiterij had daar een langere aanloop en brak hier en daar door de Vlaamse linies. Een aantal Vlamingen sloeg op de vlucht waarop de toestand er kritiek werd. De kans bestond dan dat het Franse leger door de Vlaamse linies zou breken en dan konden ze andere Vlaamse troepen in de flank en in de rug aanvallen. Het reserveleger van Jan van Renesse kwam hierop te hulp. Over de hele linie werd er op korte afstand strijd geleverd. De ruiterij was daardoor weinig slagkrachtig en werd afgeslacht. De troepen van Renesse stopten niet alleen de aanval, maar deden de Fransen wijken. De strijd werd in het voordeel van de Vlamingen beslecht toen de Franse opperbevelhebber Robert II van Artois sneuvelde toen hij met zijn reservetroepen, bestaande uit drie batailles, te hulp snelde. Hij werd door Willem van Saeftinghe, een lekenbroeder uit de abdij Ter Doest in Lissewege, van zijn strijdros geslagen en daarna door de Vlamingen met een goedendag gedood.[5]

Aan de rechterzijde speelde zich hetzelfde scenario af. De Franse ruiters met de graven van Eu en van Aumale, Mathieu de Trie en Jacques de Châtillon konden wat dieper doordringen maar hun aanval werd toch afgeslagen. De Franse ruiters worden ook hier een na een afgemaakt met de goedendags. Waarschijnlijk kwam Jacques de Châtillon hier om het leven, maar geen enkele kroniekschrijver vond dit de moeite waard om te vermelden. Langs Vlaamse zijde onderscheidden zich, volgens Velthem, Boudewijn van Popperode (de burggraaf van Aalst) en de Zeeuws-Vlaming Willem van Boenhem.[4]

Het Franse garnizoen van Kortrijk, onder leiding van de burggraaf van Lens, probeerde nog een uitval met een aantal ridders, maar die werd door het leger van Ieper opgevangen en ze werden terug in het kasteel gedreven.

Het Franse voetvolk en de overgebleven ridders werden teruggedreven naar de beken. De ruiters stonden zo dicht op elkaar dat de achterste rijen in de beken werden gedreven door hun eigen mensen. Ten slotte probeerden ze te vluchten. Veel ridders te paard bleven door hun zware wapenuitrusting steken in de beken en werden er afgemaakt. De Vlamingen weigerden hun overgave te aanvaarden, tegen de gebruiken van de tijd in. Het werd een slachting: naast Robert van Artois en Pierre Flote (raadgever van de Franse koning), sneuvelden zeven van de acht Franse aanvoerders.

Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen. Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling. Volgens de regels van de toenmalige oorlogsvoering werd een ridder, die van zijn paard geslagen was, gevangengenomen maar niet gedood. Gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. Toen de Fransen zagen dat hun ridders werden afgeslacht, sloegen zij op de vlucht. Slechts op het einde werden enkele Franse ridders, zoals Raoul de Grantcourt, gevangengenomen uit respect voor zijn dapperheid en in bescherming genomen door een Vlaamse ridder. Hij werd door Willem van Gulik overgedragen aan de Gentenaar Jan Borluut, die dan het losgeld kon innen.

De laatste Franse reservetroepen, onder leiding van de graaf van Saint-Pol, de graaf van Boulogne en Louis van Clermont konden de beken niet meer oversteken omdat de Vlamingen er alweer klaar stonden in gesloten gelederen. Maar ze vielen niet meer aan. De Bruggelingen zagen dit, staken de Grote Beek over en vielen de Franse ruiters aan. Sommigen, onder leiding van Jean le Brun de Brunembert verdedigden zich maar werden afgemaakt. De rest sloeg op de vlucht. Velen werd de pas afgesneden en zij werden gedood. Anderen, zoals de leliaard Willem van Mosscher, werden tot aan hun kamp aan de Pottelberg achtervolgd en afgemaakt. De enkele Brabantse ridders, die onder de opstandige Godevaart aan de zijde van de Fransen hadden meegevochten, probeerden nog hun leven te redden door te roepen "Vlaanderen ende Leu", maar Gwijde van Namen beval ze allen te doden. Hun lijken werden verminkt.

De overgebleven Fransen vluchtten nu in paniek. Velthem beschreef dat ze gevolgd werden tot tien kilometer van het slagveld. Ze werden opgejaagd tot Dottenijs, Zwevegem en Sint-Denijs met nog talrijke doden, zowel voetvolk als ruiters, tot gevolg. De poorten van Doornik werden gesloten, zodat de Fransen er geen toevlucht konden zoeken. Graaf Guy de Saint-Pol moest in de nabijgelegen Sint-Niklaasabdij overnachten.

Overnachting op het slagveld

In die tijd gold diegene die overnachtte op het slagveld, als de winnaar. De Abdij van Ename leverde broden voor de hongerige strijders. De volgende dag werd het verbod opgeheven om de lijken te plunderen. De Vlamingen vonden op het slagveld – volgens de versie van Hendrik Conscience – minstens vijfhonderd vergulde sporen, vandaar de (moderne) naam van de slag. Enkel adellijke ridders konden zich de aankoop van vergulde sporen veroorloven. Andere ruiters droegen gewone ijzeren of verzilverde sporen. Maar ook nog tot in 1382 hingen er 500 paar gulden sporen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk, samen met de buitgemaakte banieren en wimpels.[6] Ze werden na de Slag bij Westrozebeke in 1382 meegenomen door Bretoense huurlingen en tentoongesteld in de kathedraal van Saint-Denis. Ze zijn nu vervangen door kopieën.

Het naakte lijk van Robert van Artesië bleef drie dagen op het slagveld liggen. Het lijk werd gevonden door een minderbroeder uit Atrecht, die het begroef in het klooster van Groeninge. Hij had dertig verwondingen vastgesteld op het lijk. Zelfs zijn tong was uit de mond gesneden. Op Kerstmis 1304 werd Robert van Artois plechtig begraven in de cisterciënzerabdij van Maubuisson door zijn dochter Mahaut.[7]

Gesneuvelden aan Franse zijde

De Franse adel verloor een zestigtal baronnen en heren, honderden ridders en meer dan duizend schildknapen. Ook de Franse tros viel in Vlaamse handen.

Oorspronkelijke bronnen van de gegevens over de Guldensporenslag

Er zijn ten minste vijftien eigentijdse kronieken bekend die deze veldslag beschrijven, waarbij er belangrijke verschillen zijn naargelang de Vlaamse of de Franse versie.

Deze gebeurtenissen werden vanaf 1315 uitvoerig beschreven in ongeveer 1200 verzen in het Middelnederlands door de Brabantse geestelijke Lodewijk van Velthem in het vierde boek van het vijfde deel van het boek Spiegel Historiael. Dit boek werd eind dertiende eeuw in het Middelnederlands vertaald en bewerkt door de Damse dichter Jacob van Maerlant en bijgestaan door een lokale klerk Filip Utenbroeke.[8] Aan de hand van computationele stylometrie (de studie van linguïstische stijl in tekst, waardoor men het auteurschap kan toewijzen bij betwiste teksten) wordt betwijfeld of hij de oorspronkelijke auteur is van deze teksten over de Guldensporenslag. Het is goed mogelijk dat hij een eerdere bron heeft gebruikt en bewerkt zonder de auteur te vernoemen. In die tijden werd geen belang gehecht aan auteursrecht of plagiaat. Lodewijk van Velthem wijst er trouwens op dat voor het vierde boek ook ooggetuigenverklaringen werden gebruikt. Dit draagt bij tot de authenticiteit van zijn verslag. Anderzijds werden er in Frankrijk verschillende teksten geschreven waarin er werd gereageerd op de "leugens" in de Vlaamse teksten om aldus hun nederlaag wat te verbloemen.[9]

Een andere eigentijdse bron, geschreven in de periode tussen 1308 en 1311, zijn de Annales Gandenses van een anonieme auteur die zich een "Gentse minderbroeder" noemt. Deze annalen behandelen met een grote zin voor nauwkeurigheid de periode 1297-1310, met hierin belangrijke gebeurtenissen zoals de Brugse Metten (18 mei 1302), de Guldensporenslag (11 juli 1302), de Slag bij Pevelenberg (18 augustus 1304) en de Slag bij Zierikzee (10-11 augustus 1304). Er zijn van de Annalen vier kopieën bekend. Deze minderbroeder was waarschijnlijk een rechtstreekse getuige van deze gebeurtenissen omdat minderbroeders vaak aanwezig waren op het slagveld.[10][11]

De Florentijn Giovanni Villani beschreef deze veldslag in zijn Historie Fiorentine, geschreven voor 1348 (datum van zijn overlijden door de pest). Hij was aanwezig in Vlaanderen als agent van het machtig huis der Peruzzi's in Florence, waarschijnlijk om de boeten te innen, opgelegd door het Verdrag van Athis-sur-Orge in 1305. Hij heeft misprijzen voor de Vlaamse ambachtslieden. Hij noemt ze 'konijnen gevuld met boter' (Conigli pieni di burro), het laagste gespuis dat slechts denkt aan eten en drinken. Maar hij heeft evenmin goede woorden voor Filips de Schone of de Dampierres. Hij noemt deze veldslag een "onmogelijke gebeurtenis" (= een straf van God).[12]

Jacobus Meyerus schreef voor zijn Historiae een levendig, volgens de humanistische conventies gesteld verslag van de 'Slag bij Kortrijk' uit 1302.[13][14]

Oorsprong van de naam "Guldensporenslag"

Tijdgenoten hadden het over de slag bij Kortrijk (la journée de Courtrai) of de slag van Groeninge. Meerdere kronieken vermeldden de dood van talrijke 'vergulde sporen' (als synoniem van ridders). Jean Froissart was omstreeks 1390 de eerste die vertelde over de aanwezigheid van 500 vergulde sporen in de Onze-Lieve-Vrouwekerk.[15] Pas eind 17e eeuw raakten de sporen geassocieerd met de naam van de slag.[16] Dit gebeurde in Les Délices des Pays-Bas (1697).[17] Een vertaling uit 1785 gaf dit als de "Slag der vergulde Sporen". Vanaf dan kwam deze benaming courant voor. De definitieve doorbraak kwam er in 1838 door Hendrik Conscience, wiens boek De Leeuw van Vlaanderen als ondertitel "De Slag der Gulden Sporen" droeg. Hierna vond de benaming "Guldensporenslag" algemeen ingang.

Betekenis

  • Militair-strategisch belang:

Zeven dagen later werd paus Bonifatius VIII 's nachts te Rome gewekt om hem mee te delen dat voor de eerste maal in de geschiedenis een leger van bijna uitsluitend voetvolk een leger van ridders had verslagen. Deze overwinning op het sterkste ridderleger van Europa door voetvolk betekende het begin van het einde voor ridders als militaire kaste.[18] Dit had ook sociale effecten in heel Europa. In de 13de en 14de eeuw werden meerdere conflicten tussen adel en opkomende burgerijen uitgevochten. Een eerder wapenfeit, hoewel op kleinere schaal, vond plaats in Noord-Nederland als de Slag bij Ane in 1227, waarin Drentse boeren het leger van de bisschop van Utrecht versloegen. Later in die eeuw volgden de overwinningen van het infanterieleger van het Zwitserse Eedgenootschap in 1291, op het Habsburgse ridderleger. In 1297 versloegen Schotten onder William Wallace een Engels ridderleger bij Stirling, en in 1314 onder Robert Bruce bij Bannockburn. In 1345 versloegen Friese boeren een Hollands-Henegouws ridderleger onder graaf Willem IV dat met een invasie Friesland wilde bezetten, in de Slag bij Warns, eigenlijk bij Stavoren. In 1346, in de Slag bij Crécy werd een Frans ridderleger opnieuw gedecimeerd, ditmaal door het vernuftige inzetten van Engelse boogschutters.

  • Leenroerig belang voor het graafschap Vlaanderen:

Vlaanderen herwon zijn zelfstandigheid van vroeger, maar werd bij de Slag bij Pevelenberg in 1304 tijdens de onderhandelingen tot zware toegevingen gedwongen nadat die slag onbeslist was geëeindigd. De graaf van Vlaanderen bleef onafhankelijker dan de andere Franse leenmannen, maar de Franse koning verstevigde zijn gezag en de graaf boette een deel van oude verworvenheden in. Het is pas na de Bourgondische eenmaking en de Honderdjarige Oorlog dat Vlaanderen uit het Frans leenverband werd gelicht, wat een definitief beslag vond in 1548 met de Vrede van Augsburg.

  • Politiek belang:

De overwinning op de edelen droeg bij aan de groeiende macht van de burgerij. Gilden eisten, en kregen, het stadsbestuur in handen. In Utrecht gebeurde dat op 8 mei 1304. (Er bestonden veel contacten tussen Vlaanderen en Utrecht.)

  • Cultureel belang:

Het jaarlijks opnieuw vieren van deze veldslag verspreidde zich vanuit het oorspronkelijke "Vlaanderen" (De Vlaanders) naar de rest van het huidige Vlaanderen (met Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg) die historisch gezien een kleinere rol speelden in de slag. Het conflict was veel complexer dan enkel de Vlamingen tegen de Fransen zoals vaak gedacht wordt. De viering van de Vlaamse Feestdag veranderde verschillende malen van betekenis: zo was het vroeger het feest waarop men de overwinning op Frankrijk vierde, maar profileert zich nu meer als een soort van eendrachtsfeest tussen alle Vlamingen.

De Leeuw van Vlaanderen

In 1838 schreef Hendrik Conscience de roman De Leeuw van Vlaanderen. Dit boek leverde een belangrijke bijdrage tot de grotere bekendheid van de Guldensporenslag bij het grote publiek. Nochtans schetst het werk een zeer geromantiseerd beeld van de strijd en inmiddels zijn via historisch onderzoek bepaalde elementen uit het boek foutief gebleken. Alhoewel de Vlaamse Beweging de roman vaak als een symbool voor de Vlaamse ontvoogdingsstrijd gebruikt schreef Conscience het boek destijds in feite om het Belgisch patriottisme aan te wakkeren. In het bekende 'Voorwoord' van het boek vraagt Conscience respect voor de Nederlandse taal en voor de Vlamingen binnen de Belgische staat, 'die men niet tot Walen mag maken.' Hoewel Conscience als Belgische patriot zelf had meegestreden voor de onafhankelijkheid van België (zie ook zijn boek 'De omwenteling van 1830'), nam hij dus geen blad voor de mond om de achterstelling van de Vlamingen aan te klagen.

Vlaamse feestdag

Tot op vandaag geldt in vele Vlaams-nationalistische kringen de Guldensporenslag als symbool voor de vele taalstrijden tussen Vlamingen en Franstaligen. De Vlaamse Gemeenschap heeft in 1973 11 juli als officiële Feestdag van Vlaanderen uitgeroepen.

Nochtans stonden in 1302 de troepen van het Graafschap Namen, nu in Wallonië gelegen, aan de Vlaamse kant. Van een taalkwestie was in die tijd nog geen sprake. Het was dus zoals reeds vermeld een louter feodaal geschil. De allianties en rivaliteit van toen zijn dus helemaal niet te vergelijken met die van vandaag. Maar het enigszins aangepaste verhaal paste in de negentiende-eeuwse romantiek van een jong land op zoek naar helden in een lang en glorieus verleden.

Er moet echter gewezen worden op het feit dat het hertogdom Brabant niet aan Franse zijde meevocht. Bronnen die het hertogdom Brabant als Franse bondgenoot vertegenwoordigen, hebben het eigenlijk op een kleine groep Brabantse ridders onder leiding van Godevaart van Brabant en zijn zoon Jan Van Vierson. Godevaart, die een zeer slechte relatie had met zijn neef, hertog Jan II van Brabant, was van plan om na de Guldensporenslag met Franse steun Jan II van de troon te stoten en zo het Hertogdom Brabant onder Franse invloed te brengen. Godevaart sneuvelde echter in de slag. Er moet ook opgemerkt worden dat er Brabantse ridders meestreden met de Vlamingen, waaronder Goswin van Gossenhoven die afkomstig was uit de streek van Tienen. Ook Walen en troepen uit het graafschap Loon waren van de partij. Bovendien sloot Brabant zich acht jaar eerder, in 1296 aan bij het anti-Franse verbond. Onmiddellijk na de Guldensporenslag trokken Vlamingen en Brabanders zij aan zij op tegen Henegouwen en belegerden ze samen de stad Dordrecht van het Graafschap Holland, omdat Holland wel een bondgenoot was van Frankrijk. Indien de Vlamingen de slag te Kortrijk verloren hadden, was het lot van Brabant op termijn ook beslist (in het nadeel van Brabant). Jan II van Brabant steunde achter de schermen wel degelijk de Vlamingen en niet de Fransen.[bron?]

De feestelijkheden ter gelegenheid van de 600e verjaardag van de slag in 1902 waren zowel een landelijke als Vlaamse aangelegenheid. 467 groepen uit alle hoeken van België namen deel aan het evenement. In het België van toen, dat nog op zoek was naar een eigen nationale geschiedenis, werd de slag ook gezien als een teken van het 'eeuwenoude' streven naar onafhankelijkheid van een land, dat pas in 1830 begon te bestaan.

Het Groeningemonument van de hand van de beeldhouwer Godfried Devreese, dat oorspronkelijk in 1902 zou ingehuldigd worden, was pas vier jaar later klaar en werd op 5 augustus 1906 plechtig onthuld. In 1902 was er alleen een proefbeeld te zien. De Groeningepoort werd in 1908 in Andense steen opgetrokken en draagt als opschrift '1302 – Groeningheveld'.

Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg de datum gaandeweg een exclusief Vlaamse betekenis. De animositeit nam toe in het begin van de jaren zestig, toen de taalgrens vastgelegd werd. Van 1960 tot 1962 werd er in Kortrijk elk jaar een taalstoet georganiseerd.[19]

Zie ook

Externe links

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 J.F. Verbruggen & Rolf Falter, 1302 Opstand in Vlaanderen, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 2001, ISBN 90 209 4412 6
  2. º Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael | Vijfde Partie, p. 306
  3. º Chronicon comitum Flandrensium – Corpus chronicorum Flandriae I, p. 168.
  4. 4,0 4,1 Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael, Vijfde Partie, pp. 303-306.
  5. º Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael, Vijfde Partie p. 321-325
  6. º J. Froissart, Chroniques, ed. G. Raynayd, XI, p. 61-62, 70, J.F. Verbruggen, De gulden sporen te Kortrijk in 1382 en het bewaren van trofeeën in kerken, in Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden 11 (1956), pp. 93-102 .
  7. º F. Funck-Brentano, Philippe le Bel en Flandre, Parijs, 1897, p. 411
  8. º Lodewijk van Velthem, Spiegel historiael
  9. º Mike Kestemont, Een onderzoek met stijl, Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden.
  10. º Annales Gandenses: Annals of Ghent, edited and translated by the late Hilda Johnstone, Oxford Medieval Texts, 1985 ISBN 0-198-22211-4
  11. º Van Bossele José, De Annales Gandenses, een eigentijdse kroniek van de Vlaamse Vrijheidsstrijd (1297-1310), De Leiegouw, Kortrijk, (2008) ISBN 9789077723647
  12. º Giovanni Villani, Historie Fiorentine VIII 56 (s.a. 1348), Turijnse editie (1879), Dietsche Warande en Belfort, jaargang 1902
  13. º Annales sive historiae Belgicarum ..., ed. S. Feyerabend (Frankfurt 1580) dl. 1, 106 en 108-110
  14. º De Palimpsest. Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000. Fragmenten. E.O.G. Haitsma Muller, pag. 21-29
  15. º Congnoissance vint au roy qu’il y avoit en la grant eglise de Nostre Dame a Courtray une chappelle ou il y avoit bien V cens paires d’esperons dorés, et ces esperons avoient jadis esté des seigneurs de France qui furent mors en la bataille de Courtray
  16. º Antoon Viaene, Gulden Vlies en gulden Sporen, in: Biekorf, 1962, nr. 6, p. 166-168
  17. º Jean-Baptiste Christyn, Les Délices des Pays-Bas, ou Nouvelle Description de toutes les villes des XVII Provinces, 1697: "elle fut surnommée par les Historiens, la Bataille des éperons dorés".
  18. º Karim Van Overmeire, De Guldensporenslag, het verhaal van een onmogelijke gebeurtenis, Uitgeverij Egmont (2001), ISBN 90-805616-3-0
  19. º Gulden sporen en goedendags, deel 6 in de reeks Waar is de tijd, West-Vlaamse Gidsenkring Kortrijk-Menen, Zwolle, Uitgeverij Waanders, 2007.
rel=nofollow
rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Battle of the Golden Spurs op Wikimedia Commons.

rel=nofollow
50°49′44″N, 3°16′29″E