Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Charles de Roy van Zuydewijn
Charles de Roy van Zuydewijn | ||
Geboren | 8 december 1825 Breda | |
Overleden | 22 augustus 1876 nabij Aden aan boord van de SS Holland | |
Land/partij | Nederlands-Indië, kolonie van het Koninkrijk der Nederlanden | |
Onderdeel | infanterie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger | |
Dienstjaren | 1845-1874 | |
Leiding over | Commandant van de eerste brigade tijdens de tweede expeditie naar Atjeh | |
Slagen/oorlogen | onder meer Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, tweede expeditie naar Atjeh | |
Onderscheidingen | onder meer officier in de Militaire Willems-Orde |
Charles Louis Saint Aubin Martin (Charles) de Roy van Zuydewijn (Breda, 8 december 1825 - aan boord van de SS Holland, nabij Aden, 22 augustus 1876) was een Nederlandse generaal-majoor en ridder Militaire Willems-Orde derde klasse.
Loopbaan
De Roy van Zuydewijn werd geboren als het negende kind, de vierde zoon, in het gezin van Johannes Franciscus C.J. De Roy van Zuydewijn (1789-1866) en Maria Josephina Daun (1795-1862). Hij volgde de Koninklijke Militaire Academie en werd bij Koninklijk Besluit van 23 juni 1845 nummer 3 benoemd tot tweede luitenant bij het zevende regiment infanterie. Hij vertrok op 16 september 1850 vanaf het Nieuwe Diep met de Philips van Marnix, met onder zijn medebegeleiding een detachement suppletietroepen van 80 onderofficieren en manschappen, naar Indië. Officier van gezondheid aan boord was G.F. Charlier. Hij werd geplaatst bij het zevende bataljon en op 18 juni 1851 bevorderd tot eerste luitenant. Op 4 oktober 1855 werd De Roy van Zuydewijn bevorderd tot kapitein, op 19 november 1857 overgeplaatst van het vijfde bataljon naar het garnizoensbataljon te Palembang en verkreeg op 27 februari 1858 een tweejarig verlof naar Nederland wegens ziekte. In 1860 werd hij eerst aangesteld bij het tiende bataljon en op 15 september 1860 werd hij benoemd tot instructeur bij de Militaire School te Meester Cornelis.
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
De Roy van Zuydewijn nam als chef van de staf onder luitenant-kolonel Verspyck deel aan de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo vanaf 1861. Hij vertrok op 15 oktober 1861 per Java met de eerste compagnie zevende bataljon infanterie (waarvan hij commandant was) met de luitenants Vetter en Van Dompseler en 118 Europese onderofficieren en manschappen naar Bandjermasin.[1] De Roy van Zuydewijn, geen bevelen ontvangend en de gelegenheid schoon ziende om uit zijn stelling aan de andere oever de benting met vrucht te beschieten, liet een paar granaten werpen en door enige scherpschutters vuren op de binnenruimte, waar men de verdedigers duidelijk heen en weer zag lopen. Om elf uur bracht een ordonnans van de commandant hem het bevel om op de rechteroever over te gaan, en enkele ogenblikken later kwam een tweede ordonnans hem de last overbrengen om met de meeste spoed het commando der troepen over te nemen. De Roy van Zuijdewijn beval Tibon met de colonne te volgen en ijlde vooruit naar de overkant, maar vond Van Vloten reeds stervend. Bevelen kon hij niet meer geven; hij kon alleen De Roy van Zuijdewijn de hand drukken en stamelen "zeg aan majoor Verspyck, dat ik als een braaf soldaat gevallen ben." Inderdaad, Van Vloten stierf als een braaf soldaat; zijn laatste woorden waren: "soldaten, gedraag u flink". [2]
De Roy van Zuydewijn werd in mei 1863 bevorderd tot majoor, ter beschikking van de commandant der troepen (Verspyck) in de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo en in maart 1864 overgeplaatst bij het dertiende bataljon infanterie. In 1864 werd bij besluit van het gouvernement van 17 maart van dat jaar, nummer 18, de garnizoenscompagnie van Bandjermasin en Kween (Zuider- en Oosterafdeling van Borneo) gesupprimeerd en werd een tijdelijk garnizoensbataljon te Banjermasin opgericht; De Roy van Zuydewijn werd hierbij tot commandant benoemd van het dertiende bataljon; op 16 maart 1864 vond in het kampement te Semoet de overname plaats van de zevende compagnie van het zesde en veertiende bataljon infanterie, die volgens het besluit van het Militair Departement bij het dertiende bataljon tot completering werden ingedeeld. De officieren, de oudste onderofficier, korporaal en soldaat van iedere compagnie werden bij het vaandel geplaatst, dat midden in het gevormde carré stond. De Roy van Zuydewijn sprak de twee Europese compagnieën aan en herinnerden hen aan hun plichten, zowel te velde als in het garnizoen en besloot met de wens dat zij zich door krijgstucht en ware kameraadschap zowel onderling als met hun Indische wapenbroeders bij hun nieuwe korps zouden onderscheiden. Ter bevestinging van de goede bedoeling van zijn woorden gaf hij aan de om het vaandel geschaarde militairen een flinke handdruk.[3] De Roy van Zuydewijn werd bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1863 nummer 68 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen te Borneo in 1861.
In 1864 gaf De Roy van Zuydewijn ten behoeve van zijn voormalige wapenbroeders, die verminkt uit de strijd in Banjermasin waren gekomen, een kaart uit van het Bandjerse Rijk en het jaar daarop verkreeg hij een tweejarig verlof naar Nederland. In de Soerabaya Courant stond: Heden vertrok (10 mei 1865), tot herstel van zijn gezondheid, naar Nederland, de verdienstelijke majoor De Roy van Zuydewijn; hem werd uitgeleide gedaan door alle officieren van het dertiende bataljon en vele andere belangstellende vrienden. Bij het afscheid nemen, dat waarlijk hartelijk mocht heten, werd een prachtig souvenier in zilver aan de vertrekkende, met een zeer gepaste rede, uitgesproken door kapitein Hoogeveen, namens de officieren van genoemd bataljon, ter hand gesteld. [4] Op 11 juli 1866 werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel en de 30ste april 1867 keerde hij per klipper-fregat Jason, met onder zijn hoofdbegeleiding en onder medebegeleiding van kapitein J.H. Romswinckel en eerste luitenant J.A. Vink een regiment suppletietroepen van 125 man, waaronder 8 onderofficieren, terug naar Java.[5] Hij werd vervolgens benoemd tot plaatselijk commandant van Soerabaja en in december 1869 aangesteld als commandant van de Padangse Bovenlanden. In augustus 1871 werd hij overgeplaatst bij het garnizoensbataljon van Palembang, op 26 februari 1872 bevorderd tot kolonel en vervolgens benoemd tot commandant der eerste afdeling op Java.
De expeditie naar Atjeh
Ten tijde van de eerste expeditie naar Atjeh werd De Roy van Zuydewijn naar Sumatra's Westkust gestuurd met twee compagnieën infanterie, om een eventuele vliegende colonne te vormen, tegen mogelijke aanvallen van Atjeh. Gedurende de tweede expeditie naar Atjeh was hij commandant van de eerste brigade (de zogenaamde reserve-brigade, met onder meer de Barisan), die te Padang werd achtergelaten. Op 21 oktober 1873 vond in het komediegebouw te Padang een vergadering plaats van de officieren der voor Atjeh bestemde eerste brigade, waarbij de officieren van het korps Barisan aan De Roy van Zuydewijn werden voorgesteld. Nadat de vergadering was afgelopen nam hij het woord en deelde mede dat hij het bevel over de brigade had aanvaard in het vaste vertrouwen dat ieder ter gelegener tijd zijn taak zou kennen en vervullen en daarbij een betamelijke kameraadschap en de strengste discipline op de voorgrond zou stellen. [6]
Toen kolonel Wiggers van Kerchem, de commandant van de tweede brigade, gewond was geraakt op 25 december 1873 bij Lemboe, nam De Roy van Zuydewijn zijn plaats in als commandant van de tweede brigade tijdens het gevecht om de verovering van de Mesigit op 6 januari 1874. Hier raakte De Roy van Zuydewijn vrij ernstig gewond aan zijn rechteronderbeen en werd zijn paard onder hem doodgeschoten. Hij besteeg direct een ander paard, maar de voet had steun nodig en de pijn belette hem te paard te blijven. Een paar ogenblikken later, en nog voor de muziek gehoord werd, gaf hij aan zijn omgeving en aan kapitein Rochell met de eerste compagnie van het linkerhalf 14de bataljon het sein tot de aanval en riep voorwaarts, voorwaarts, wij moeten erin! en onder zijn voorbeeld en onder de uitroep leve de Koning! stormde de rechtervleugel tegen de linkervleugel van de vijand op.[7]
Om 11 uur zond De Roy van Zuydewijn de luitenant van de militaire verkenningen naar de opperbevelhebber om rapport te doen van de verrichtingen van de troepen en te verzoeken het vuur op de Kraton te doen voortzetten. Daarnaast droeg hij kapitein van Daalen op om het terrein rond de Mesigit te verkennen en te oordelen of dadelijk tegen de Kraton opgerukt kon worden. Pas toen liet hij zich, hoewel door bloedverlies reeds zo verzwakt dat hij bijna niet meer kon staan, verbinden.[8] De 5de januari 1874 nam hij het bevel over en al de 7de januari keerde hij na zijn overwinning gewond naar Padang terug, waar hij de 10de ontscheepte, zodat hij in het geheel daar slechts tien dagen afwezig was geweest. In de twee dagen dat hij als aanvoerder voor de vijand was, had hij het Nederlands Indisch leger een der grootste overwinningen bezorgd.
Volgens een ooggetuige:[9] Zoals u weet is kolonel de Roy van Zuydewijn aan het rechteronderbeen gewond. Zijn paard werd doorzeefd maar heeft daarna nog anderhalf uur dienst gedaan voordat het dood ter aarde stortte. U kunt u geen denkbeeld vormen van de stortvloed van projectielen die om ons heen vlogen; binnen twintig minuten telden wij 117 doden en gewonden om ons heen. Na de val van het paard ging onze kolonel te voet aan het hoofd van twee Europese compagnieën het centrum bestormen der 700 el lange versterkingen van de Mesigit en beklom hij de 10 voet hoge muur. Nadat hij hiervan was afgesprongen gaf hij binnen de Mesigit nog enige bevelen. Van pijn was hier voor de hoofdofficier en andere gewonden geen sprake, plichtsbetrachting tot het laatste toe was de leus van allen. Na de inname van de Mesigit trok majoor Cavaljé de laarzen van De Roy van Zuydewijn uit en was deze niet meer in staat een voet te verzetten. Bij deze gelegenheid waagde de vijand nog een wanhopige aanval en door vier man ondersteund bleef De Roy van Zuydewijn nog het bevel voeren. Dat duurde tot half vier, toen de bevelvoerend generaal de last gaf dat De Roy van Zuydewijn zou terugkeren, hetgeen hij met tegenzin deed. Generaal Van Swieten meldde in zijn dagorder van 24 januari 1874: De inname van de Mesigit is een meesterstuk dat u allen en uw brigadecommandant eer aandoet.
Latere loopbaan
Na de tweede expeditie verkreeg De Roy van Zuydewijn per Koninklijk Besluit van 6 oktober 1874 de Militaire Willems-Orde derde klasse. Nadat hij tot generaal-majoor was bevorderd, vroeg en verkreeg hij op 12 januari 1875 wegens langdurige dienst en zijn verwonding, opgelopen te Atjeh, op zijn verzoek zijn pensioen. Hij vertrok naar Nederland op 17 augustus per SS Holland en overleed op die reis aan boord van dit schip, op 22 augustus 1876. Hij leed al gedurende langere tijd aan een maagkwaal en was ernstig ziek en onder medische behandeling toen hij vertrok.[10] Bij zijn overlijden schreef de Locomotief:[11] Alhoewel reeds tot het ambteloos leven teruggekeerd, zal zeer zeker het Indische leger in het afsterven een verlies te betreuren hebben, alsof de generaal nog tot de laatste dag van zijn leven in de gelederen was gebleven, zoals hij dit tevoren was - uitmakend een sieraad van de armée. Hij was de jongere broer van Eugènius Arnoldus Anna Josephus de Roy van Zuydewijn en zijn dochter, Henriette G. de Roy Van Zuydewijn, was getrouwd met generaal Pierre Paul Chrétien Collette.
Bronnen, noten en/of referenties
|