Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Annihilationisme
Het annihilationisme is een christelijke leer of een dogma dat zondaars na hun dood vernietigd worden, en niet eeuwig zullen lijden in de hel. Deze zienswijze wordt door een minderheid van de christenen aangehangen. Deze leer is verbonden met de leer van de „voorwaardelijke onsterfelijkheid” (conditionalisme): de zienswijze dat de ziel niet „inherent” (van zich uit) onsterfelijk is, maar als beloning onsterfelijkheid of eeuwig leven kan ontvangen.
De meesten die het annihilationisme aanhangen, geloven dat de leer van de pijniging van de doden in een brandende hel een valse leer is met een heidense oorsprong.
Geschiedenis
Zeker tot tegen het einde van de middeleeuwen werd er vrij algemeen geloofd in de doctrine (leer) van een letterlijke hel. Toch zijn verwijzingen naar voorwaardelijke onsterfelijkheid te vinden in de geschriften van Ignatius van Antiochië[1] (overleden rond 108), Justinus Martyr[2] (overleden rond 165), en Irenaeus[3](overleden 202). Rond het jaar 330 wordt het concept van het annihilationisme expliciet verdedigd door Arnobius.[4]
Later vindt men sporen van het idee van het annihilationisme terug in preken van John Wesley.
Halverwege de 19e eeuw won de leerstelling van het annihilationisme aan invloed, onder andere door George Storrs. De leer verspreidde zich in de Britse literalistische stroming, die in Amerika als Age to Come bekend stond. Door contacten met de vroege adventisten (millerieten) rond William Miller, zorgde deze zienswijze onder hen voor veel discussie. Sommigen, onder wie William Miller zelf en de Evangelical Adventists, hielden vast aan de leer van de inherente onsterfelijkheid. Kerken en groepen waarin vormen van het annihilationisme werden gevolgd, zijn onder andere de zevendedagsadventisten, de broeders in Christus (Christadelphians), Kerk van God, generale conferentie, en Jehovah’s Getuigen.
In 1965 schreef de zevendedagsadventist en historicus Leroy Edwin Froom een boek dat een belangrijke invloed zou uitoefenen, namelijk The Conditionalist Faith of our Fathers.
Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft het annihilationisme binnen de protestantse en de anglicaanse theologie aan gezag gewonnen. In de laatste jaren voor zijn dood droeg William Branham, een invloedrijke Bijbelleraar, de leer van het annihiliationisme uit. Basil Atkinson, John Wenham en andere geleerden aan de Universiteit van Cambridge vervulden een belangrijke rol in het meer gezag geven van deze leerstelling. Ook C. S. Lewis hekelde het traditionele idee van de martelingen in de hel. Verschillende invloedrijke evangelicale theologen, waaronder John Stott, wezen ook de klassieke helleleer af. Een reden waarom sommige auteurs de leerstelling van een eeuwige pijniging in de hel afwijzen, is omdat zij deze niet verenigbaar vinden met het idee van Gods alomvattende liefde.
Standpunt
Aanhangers van de leer van het annihilationisme verwijzen vaak naar Matteüs 10:28 in het Nieuwe Testament. Daar spreekt Jezus erover dat God zowel „ziel én lichaam” kan laten omkomen. Een bekende tekst in het Oude Testament is Ezechiël 18:4 (SV) waar staat dat God „de ziel die zondigt zal laten sterven”.
Hun visie op het leven na de dood is gebaseerd op teksten als Johannes 11:11 waar staat: „’Onze vriend Lazarus is ingeslapen, ik ga hem wakker maken.’”, en 1 Tessalonicenzen 4:15: „Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan.” Volgens deze visie is de mens (of zelfs de menselijke ziel) sterfelijk en heeft, wanneer iemand gestorven is, de ziel geen besef van tijd. In zekere zin „slaapt” de ziel dus, tot zij bij de wederkomst van Christus zal ontwaken. Volgens sommige geleerden hadden de oude Hebreeën geen concept van de eeuwige ziel of van inherente onsterfelijkheid. Voor hen zou de mens na overlijden naar de sjeool gaan, de verblijfplaats van de doden. Het Hebreeuwse woord sjeool werd in de Griekse Septuaginta weergegeven met het woord hades.
Literatuur
Bronverwijzingen
- º Ignatius, Brief aan de Magnesiërs
- º Justinus Martyr, Dialoog met Trypho
- º Irenaeus Tegen alle ketterijen, boek II, hoofdstuk 34
- º Arnobius, Tegen de Heidenen, boek II, paragraaf 61, laatste zin.