Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Statenvertaling

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Statenbijbel of Statenvertaling is de eerste Bijbelvertaling die rechtstreeks vanuit het Hebreeuws, Aramees en Grieks naar het Nederlands werd vertaald in opdracht van Synode van Dordrecht (van de Nederduits Gereformeerde Kerk, toen de officiële staatskerk in Nederland), en gefinancierd door de Staten-Generaal.

Geschiedenis

De protestanten in de Nederlanden verlangden reeds in het midden van de 16e eeuw naar een Bijbelvertaling vanuit de oorpronkelijke talen naar hun eigen taal. Er waren al een aantal vertalingen in omloop, waarvan de bekendste de Deux-Aes-bijbel was (Emden, 1562). Wat deze vroegere vertalingen gemeenschappelijk hadden, was dat ze een eerder ’regionaal’ klinkend Nederlands gebruikten. Sommige waren gebaseerd op de Latijnse tekst van de Vulgaat, andere waren met middelmatige kwaliteit vertaald van de Lutherbijbel. Een volledige Bijbelvertaling vanuit de grondtalen kwam moeilijk tot stand door het gebrek aan geleerden die hier tijd en moeite in investeerden, of door gebrek aan geldmiddelen die dit moesten bekostigen. Marnix van Sint-Aldegonde had het ondernomen om het boek Genesis uit de oorspronkelijke talen te vertalen, maar zijn overlijden in 1598 bracht een einde aan dat werk. Ook twee geleerden, Helmichius en Cornelis, gingen aan de slag, maar werden onderbroken. Onmiddelijk na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand met Spanje, staken in het Noorden hevige interne geschillen de kop op tussen verschillende protestantse visies. Daarom werd de Nationale Synode van Dodrecht bijeengeroepen om dit soort problemen op te lossen. Als gevolg werden de remonstranten uit de Nederlandse kerk gezet, en werden in 1618 richtlijnen opgesteld voor het vervaardigen van een Bijbelvertaling.

Nu kon een commissie van Bijbelvertalers aan de slag gaan. Aanvankelijk bestond het team uit Johannes Bogerman, de voorzitter van de Dordtse Synod, Willem Baudartius uit Zutphen, en Gerzon Bucerus (ook bekend als Buysero) in Veere, die de Hebreeuwse Bijbel zouden vertalen. Het Nieuwe Testament zou vertaald worden door Herman Faukel in Middelburg, Petrus Cornelis te Enkhuizen en Jacobus Rolandus te Amsterdam. Per provincie werden ook twee overzieners (proeflezers of revisoren) gekozen uit het kerkbestuur of de synode, telkens één voor het Oude Testament en één voor het Nieuwe Testament. Men ging er van uit dat men zo in vier jaar klaar zou zijn.

Toen medewerkers zoals Cornelis en Faukel overleden, werden zij vervangen door Wallaeus en Festus Hommius. De grootste moeilijkheid was wel, toen Gerzon Bucerus overleed, die al een groot deel van het Oude Testament vertaald had. De Synode duidde Antonius Thysius aan als zijn opvolger, maar dit was moeilijk te combineren met de overige taak die hij al had gekregen om de delen van de vertaling van het Oude Testament die al klaar waren te reviseren. Ten slotte namen Bogerman en Baudartius dit op zich.

De vertalers van de Hebreeuwse Bijbel splitsten elk Bijbelboek in drie delen, vertaalden deze dan afzonderlijk thuis. Vervolgens kwamen ze samen om de vertaalde delen samen te overwegen. De vertalers van het Nieuwe Testament spraken af om alle drie het Nieuwe Testament volledig te vertalen; later zouden ze samenkomen om uit de drie vertalingen de beste weergaven te kiezen.

Het vertaalwerk van de Hebreeuwse Bijbel op zich was tegen 1632 klaar. In 1633 werd in Leiden een bijeenkomst georganiseerd van de acht overzieners en de twee vertalers om samen onduidelijke passages onder de loep te nemen en op te helderen. Dit zou veertien maanden in beslag nemen. Aangezien zij op verschillende plaatsen woonden, kwam men overeen dat zij voor de tijd van het project in Leiden zouden verblijven en hun huushuur voor die periode betaald zou worden. Een hevige pest in Leiden zorgde ervoor dat in korte tijd 20.000 mensen overleden. De pest dreigde het werk voor langere tijd te onderbreken, maar geen van de medewerkers werd erdoor getroffen. In december 1634 werd een overeenkomst gesloten met de drukkerij van de weduwe Hillebrand Jacobs van Wouw. Het drukken zou gebeuren in Leiden, maar wel door de Amsterdamse drukker Paulus Aertsoon van Ravesteyn, die die periode ook in Leiden kwam wonen.

Het eerste exemplaar, ingebonden als luxe-uitgave met paars fluweel, werd op 16 september 1637 door Wallaeus, Hommius en Andreas Rivetus uit Deventer overhandigd aan de Staten-Generaal in Den Haag, als erkenning voor hun steun.

De remonstranten hadden het gebeuren vanuit de oppositie gadegeslagen, temeer omdat zij de voorzitter, Bogerman, niet vertrouwden. Zij stelden vier bekwame mannen aan die nauwkeurig moesten onderzoeken of de Bijbelvertaling verwrongen was volgens de standpunten van de antiremonstranten. Zij vonden dat dit nite het geval was en in 1640 erkenden ook zij de Statenvertaling voor het gebruik in hun kerken en onder hun gemeenteleden. Dat de remonstranten de vertaling aanvaardden werd door sommigen beschouwd als een eer voor de vertalers en een bewijs van de kwaliteit. Anderszijds waren de aanvaarding door de remonstranten en het feit dat de vertaling bekostigd werd door de Staten-Gerneraal, twee redenen die in de hand werkten dat sommigen zich gingen verzetten tegen de vertaling.

rel=nofollow
 
rel=nofollow