Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025
Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Slag
(Doorverwezen vanaf Slaan)
Slag of slaan kan verwijzen naar :
- iemand met de open hand of met een voorwerp slaan, met het doel om te treffen (bijvoorbeeld : een mep, billenkoek, ook : slaan).
- een kaakslag (hoek).
- het geluid van een slag, klap of ontploffing.
- het slaan, klappen met een zweep (het uiteinde van een zweep wordt óók slag genoemd).
- ook : "met de Franse slag iets doen" : Iets haastig en oppervlakkig verrichten (was vroeger een bijzondere wijze van het slaan met een zweep).
- een hartslag, polsslag, slag/slaan van een uurwerk of een vleugelslag.
- een zwaar verlies, ramp, schok.
- veldslag, een botsing tussen legers.
- ook : de slag bij Waterloo, luchtslag, slijtageslag, tankslag, uitputtingsslag, zeeslag.
- slag (honkbal), een begrip in de honkbalsport.
- in het algemeen : keer dat iets rondgedraaid wordt / op-en-neer gaat :
- slag (zuiger), de afstand die de zuiger aflegt in de cilinder (ook : bovenste dode punt (bdp) en onderste dode punt (odp)).
- één ronddraai van een rad.
- een draai, kink of winding van bijvoorbeeld een touw (om de arm of anders), draad.
- een bijzondere handigheid, manier om iets te verrichten (voorbeeld : hij heeft de slag te pakken),
- snelle, beslissende handeling om voordeel te behalen / van te verzekeren (voorbeeld : hij heeft een slag geslagen / je slag slaan).
- ook : een terugslag (teruggang), tegenslag en misslag.
- Terugslag, de klap die een vuurwapen (terug)produceert als het afgevuurd wordt/is.
- "geen slag doen" : Niets doen / uitvoeren.
- de kaarten van één gewonnen rondgang bij een kaartspel, zie : slag (kaarten).
- het slaan bij het dammen (bij schaken : niet slag, wel slaan).
- het slaan van een munt of merkteken, zie : muntslag.
- doelen op (slaan, bijvoorbeeld : die woorden slaan op mij).
- overwinnen (slaan, bijvoorbeeld : uit het veld geslagen zijn : geheel ontmoedigd).
- ergens op/aan richten, vastmaken, hechten (bijvoorbeeld : de hand aan iets slaan : iets schenden).
- vallen (bijvoorbeeld : tegen de grond slaan : smakken).
- omgeven met (bijvoorbeeld : een mantel om de schouders slaan).
- beginnen (met wat de bepaling zegt, bijvoorbeeld : op de vlucht slaan / aan het muiten slaan).
- een beweging van de armen of benen bij de zwemsport, zie :
- een slag van een been, bij het schaatsen.
- de combinatie van de beweging van de armen, benen en de riem bij de roeisport, een slag maken.
- de slag, dat is de roeier die tegenover de stuurman in de boot zit bij de roeisport en het tempo in de boot aangeeft.
- de ruimte tussen lading en want (touwwerk), aan te vullen (bijvoorbeeld met : kratjes).
- een golfslag van water, golvende beweging.
- slag (olie), het slaan van olie (bijvoorbeeld : verkocht slechts mindere soorten voor de slag).
- in de meteorologie : neerslag.
- op brood : hagelslag.
- de zang van een zangvogel (bijvoorbeeld : slagvink).
- buitmaken (slaan) van roofvogels (bijvoorbeeld : de torenvalk sloeg de spreeuw / de buizerd sloeg de houtduif)
- een vogelknip of duiventil.
- een voetpad, verharde weg.
- een karrenspoor.
- een pad over de duinen naar het strand.
- in namen, bijvoorbeeld in en om Den Haag : Frankenslag, het Wassenaarse slag.
- elk van de afdelingen waarin bouwland met het oog op de vruchtwisseling is verdeeld, zie : drieslagstelsel.
- aantal rechthoekig geschikte turven, als grondslag van een stapel (bijboorbeeld : turf goed aaneensluiten in het slag).
- een bepaalde soort of aard van iemand of iets of meerderen ervan.
- het Friese veeslag (soort).
Uitdrukkingen :
- "Zonder slag of stoot" : Zonder strijd.
- "Slag op slag" : Keer op keer.
- "Er een slag naar (of : in) slaan" : Gissen, iets op goed geluk doen.
- "Een slag in de lucht" : Gissing.
- "Een slag in het gezicht" : Zware belediging.
- "Dat was voor hem een zware (of : harde) slag" : Groot verlies, grote ramp.
- "Een mooie slag / een onderhandse slag" : Manier van slaan.
- "Beveiligd tegen de slag van de zeevloeden / Er was veel slag in het water" : Golfslag/beweging.
- "In de slag gaan" : (Concurrentie)strijd beginnen.
- "In de slag zijn" : In een (concurrentie)strijd zijn gewikkeld.
- "Prijzenslag" : Concurrentiestrijd door prijsverlagingen (ook : produktieslag, tarievenslag, zaalslag, armslag).
- "Op slag staande stukken" : In positie om geslagen te worden bij schaken.
- "Met één slag" : In één poging / met één optreden.
- "Die slag is jouw" : Wanneer iemand een ander met een raak antwoord vastzet, overtroeft.
- "Druk aan de slag zijn" : Bezig zijn met, innig.
- "De pendule is van slag" : Het aantal slagen komt niet met de tijd overeen.
- "Van slag zijn" : Niet in zijn normale doen zijn, van de kook zijn.
- "Het is op slag van elven" : Precies elf uur.
- "Ik kom op slag" : Dadelijk.
- "Slag houden" : In de maat blijven bij het rijden of roeien.
- "De slag" : De roei(st)er die het verst van de boeg is verwijderd.
- "De tweede slag" : De roeier achter hem.
- "De slag" : De roei(st)er die het verst van de boeg is verwijderd.
- "Goed op slag zijn" : Flink opschieten.
- "Aan de slag gaan" : Beginnen.
- "Op slag komen" : Op gang raken met werk.
- "Hij is een slag groter" : Stukje.
Zie ook
- Slagader, (letterlijk : kloppende ader) arterie, bloedvat dat het bloed voert van het hart af (ook : aorta, slagaderlijk).
- Slagbal, balspel, door scholieren gespeeld, waarbij een balk met een plank wordt geslagen (ook de bal zelf).
- Slagbalk, horizontale dekbalk aan het eind van een waterloop, bij een watermolen.
- Slagbeitel (doorverwijzing).
- Slagboeg, wending van de boeg bij het overstag gaan, streek bij het laveren over een boeg (ook : slagboeg) / gelukje.
- Slagboom, boom of balk ter afsluiting van een weg / afsluiting, belemmering.
- Slagboor, boormachine die tijdens het draaien ook klopjes geeft.
- Slagcijfer, slagstempel om een cijfer mee te slaan.
- Slagdeur, een openslaande deur, inzake een sluis.
- Slagdrempel (slagdorpel), drempel waar een sluitende deur tegenaan slaat.
- Slagel, houten hamer, in de lengte aan een steel bevestigd, of gesteeld blad voor het effen slaan enz. van lood of zink.
- Slagen (doorverwijzing).
- Slager (doorverwijzing).
- Slaggitaar, gitaar met hoge zijkanten en gewelfd achterblad.
- Slaghamer, grote plethamer / hamer waarmee men een stempel in hout slaat.
- Slaghoedje (slagpen, slagpin, slagve(d)er), kruitdopje, cilindervormig metalen dopje, gevuld met een ontplofbaar mengsel dat door slaan (van de haan) ontploft.
- Slagkruit, door een slag ontploffend buskruit, o.a. vulsel voor slaghoedjes.
- Slaghout, hout waarme men slaat (bijvoorbeeld om de scheven uit het vlas te slaan / sommige balspelen, zoals honkbal).
- Slaginstrument, muziekinstument dat door slaan wordt bespeeld (bijvoorbeeld : triangel, bekkens).
- Slagkracht : aanvalskracht, stootkracht (bijvoorbeeld bij : troepen, politie of nieuwe politieke partij).
- Slagkruiser, oorlogsschip, zwaarder bewapend dan een kruiser.
- Slagkwik, ontplofbare stof, bereid door een oplossing van kwik in salpeterzuur te gieten in alcohol van 90°.
- Slaglijn (spatlijn), met gekleurd krijt bestreken lijn waarmee men lijnen strekt, door strak te trekken en in het midden te laten spatten (oprolbaar).
- Slaglinie, opstelling van troepen naast elkaar om slag te leveren (ook : slagorde, tweede linie).
- Slagman, één van de negen spelers van de slagpartij bij het honkbalspel (de andere partij is de veldpartij).
- Slagmolen, oliemolen.
- Slagroom, vette room, door afkoelen en kloppen dik gemaakt.
- Slagroomdienst, het gemakkelijke werk in een bedrijf, ziekenhuis enz.
- Slagroompunt, puntvormig stuk taart met slagroom.
- Slagschip, groot oorlogsschip, waarvan de kracht meer licht in de bewapening dan in de snelheid / andere grote logge voertuigen.
- Slagsas, ontbrandend door botsing, wrijving of scheikundige werking.
- Slagsoldeer, hard soldeer(tin).
- Slagtand, grote, buiten de bek uitstekende tand bij sommige dieren (bijvoorbeeld : olifanten, wilde zwijnen, tapirs, walrussen).
- Scheurtand van een roofdier.
- Slagvaardigheid, het vermogen om snel en doeltreffend te handelen of op te treden.
- Slagwerk (doorverwijzing).
- Slagzee : stortzee, over het schip slaande golf.
- Slagzij / slagzijde : overzijdse helling van een schip (bijvoorbeeld : zware slagzij maken : (zwaar) overhellen).
- Slagzin (slogan), kort en suggestief geformuleerde (reclame)leus, korte zin die een pregnante vorm uitdrukking geeft aan zeker streven.
- (van Duits : schlagsatz, bijvoorbeeld : "wees een heer in het verkeer".)
- Slagzwaard (doorverwijzing).
Zoek slag op in het WikiWoordenboek. |
Dit is een doorverwijspagina, bedoeld om onderscheid te maken tussen de verschillende betekenissen en gebruiken van de term Slag. Op deze pagina staat een uitleg van de verschillende betekenissen van Slag en verwijzingen naar de betreffende artikelen.
Bekijk alle artikelen waarvan de titel begint met Slag, waarvan de titel Slag bevat of waarvan de titel of inhoud de term Slag bevat. |