Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Sámuel Ujlaki
Sámuel Jenő Ujlaki[1] (Hongarije, 1852 – Boedapest, 20 november 1926) was een Hongaars dirigerend officier van gezondheid tweede klasse in dienst van het Indische leger en ridder in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
Ujlaki volgde een militaire artsenopleiding en werd bij Koninklijk Besluit van 1 januari 1887 nummer 6 benoemd tot tijdelijk officier van gezondheid tweede klasse bij het leger in Nederlands-Indië. Hij werd in mei van dat jaar geplaatst te Medan, in juli overgeplaatst naar Willem I en in augustus naar Seroewai. In december 1888 werd hij geplaatst te Atjeh en Onderhorigheden en nam in 1894 deel aan de Lombok-expeditie
De Lombok-expeditie
De overvalling
De colonne, waaronder Ujlaki, bereikte na een moeilijk gevecht Tjakra-Negara. De drie meter hoge poort (aan de oostkant) was gedeeltelijk afgesloten door een bamboedoeri-afsluiting, die reeds was aangebracht bij het vertrek van de colonne naar het binnenland. Niets verdachts deed zich voor en zonder enig onraad te vermoeden trok de troep de poort binnen. Zij dachten hier overige Nederlandse troepen te vinden, maar die waren al eerder overvallen. Na de spits, onder sergeant Demmeni, volgde de vóórtroep, onder luitenant Kalff, vervolgens de genie, onder luitenant Van der Staaij, de bergartillerie, onder luitenant Vis, en daarachter één sectie Europeanen, onder luitenant C.C. Musch; het geheel stond onder commando van kapitein Christan. De hoofdtroep, waarbij overste Van Lawick van Pabst en luitenant-adjudant Hildering, bestond uit het overige gedeelte der Europeanen, een sectie inlanders van de tweede compagnie, onder luitenant Broekman, de ambulance, onder Ujlaki en de trein, onder luitenant der artillerie Van der Plank. De drie overige secties van de tweede compagnie vormden de achterhoede, onder kapitein Lindgreen.
De vijand overviel deze troep met een goed onderhouden vuur door de schietgaten en er vielen tientallen doden onder de Nederlandse officieren en manschappen. Luitenant de Graaff liet zijn manschappen naar beide kanten front maken, om Ujlaki de gelegenheid te geven de geblesseerden te doen opnemen en de zwaarst gewonden te verbinden. Met grote kalmte wijdde Ujlaki zich aan zijn medische taken en werd hierin bijgestaan door de fuselier Loverink (stamboeknummer 22611). Ujlaki, vertrouwend op de grootmoedigheid van de vijand, verzocht De Graaff door te marcheren en hem te verlaten, zeggend dat de vijand wellicht de geneesheer en de gewonden zou sparen. De Graaf weigerde met de woorden: Zolang ik nog één man heb, blijf ik bij je.
De insluiting
Ujlaki bleef overal hulp verlenen, totdat Lindgreen, die ook gewond was, al vechtend naderde en hem toeriep met de gewonden te volgen. Het gelukte Lindgreen zijn troep in een ommuurde ruimte te brengen, alwaar ook enige gesneuvelden en de gewonden gebracht werden. Aan doormarcheren viel op het ogenblik niet te denken. Het vuur uit de doorboorde muren was niet te doorstaan. Ook de voorhoede was het gelukt, op 400 meter van de eerste bocht, een pleintje te bereiken, omgeven door muren van schouderhoogte. Vlak bij de ingang werd luitenant van der Staay dodelijk getroffen; door enige mineurs ondersteund en op het pleintje gebracht, overleed hij spoedig daarop. Gedurende de opmars daarheen waren de kapiteins Willemstijn en Christian met één sectie, onder luitenant C.C. Musch, op verkenning uitgegaan, en kwamen tot de ontdekking dat het bivak te Tjakra-Negara verlaten was. Bij die verkenning, die wegens het geweldig vuur niet verder doorgezet kon worden, werd Musch door twee kogels aan de arm gewond. Inmiddels had op bedoeld pleintje ook de artillerie dekking gezocht en voegden zich aldaar luitenant-adjudant Hildering en een sectie van de inlandse compagnie, onder Broekman, die de tijding bracht van het sneuvelen van overste van Lawick van Pabst.
Een groep, onder Christan, wist na een ontdekkingstocht uiteindelijk de kust te bereiken, maar de troep onder Lindgreen moest achterblijven en bestond uit drie zeer gedunde secties met de officieren De Graaff en De Jong, een deel van de ambulance, onder Ujlaki, en een deel van de trein, onder luitenant van de artillerie Van der Plank. In het geheel 104 man, waaronder 30 gewonden en 10 dwangarbeiders. Zij namen stelling in een ommuurde ruimte, aan de kant van de grote weg, niet ver van de eerste bocht. Van hieruit werd tevergeefs geprobeerd de verbinding met het voorste gedeelte van de colonnes te herstellen. De bezette ruimte werd zo goed mogelijk in staat van verdediging gebracht; aan voedsel en drank was echter groot gebrek.
In krijgsgevangenschap
Terwijl op hulp niet meer te rekenen viel, en de toestand er steeds hopelozer begon uit te zien, meende Lindgreen te moeten redden wat er nog gered kon worden, en stelde voor om de zwaarst gewonden achter te laten en te proberen door de vijandelijke linie heen te slaan. Omdat Ujlaki weigerde de gewonden te verlaten, liet Lindgreen dit plan varen. In de dagen daarop werden diverse uitbraakpogingen gedaan, maar allen mislukten en luitenant de Graaff sneuvelde bij één daarvan. Na overleg met de officieren en daarna met de Europese onderofficieren werd het besluit tot capitulatie genomen. Lindgreen zond de kroonprins een schrijven, waarin, onder beding van vrije aftocht naar Ampenan voor officieren, soldaten en dwangarbeiders, al de wapens zouden worden overgegeven. Bij aankomst in het vijandelijke kamp liet een Balinees hoofd, vergezeld van een schrijver, de namen van de krijgsgevangenen optekenen. De commandant en Ujlaki werden uitgenodigd bij de vorst te komen; dit was om 2 uur in de namiddag van de 1ste september.
De onderhandelingen duurden tot ’s avonds zes uur, waarna allen gezamenlijk opgesloten werden in een door zware muren afgesloten erf, waar zij de gehele nacht zonder beschutting, eten of drinken doorbrachten. Na nog een aantal dagen van onderhandelingen kwam eindelijk een lid van het vorstenhuis, Ratoe Bagoes, de mededeling doen, dat de krijgsgevangenen naar Ampenan mochten vertrekken, maar dat de kroonprins de officieren eerst te Mataram wenste te zien. Eindelijk op de 6de september kreeg Lindgreen vergunning met zijn manschappen af te trekken, nadat men hem tevergeefs had willen overhalen generaal Vetter een Maleise brief te schrijven. Tot Sakar-Bala werd de troep door een sterke bende uitgeleide gedaan.
Latere loopbaan
Ujlaki werd bij Koninklijk Besluit van 9 april 1895 nummer 32 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen tijdens de Lombok-expeditie. De Willems-Orde werd hem door de Koningin eigenhandig opgespeld.[2] Hij werd bevorderd tot officier der gezondheid eerste klasse en geplaatst te Djokjakarta. In maart 1901 werd hij overgeplaatst naar Padang en in januari 1903 verkreeg hij een tweejarig verlof naar Europa. Hij werd met ingang van 1 maart 1906 op zijn verzoek eervol wegens lichaamsgebreken ontslagen, onder toekenning van pensioen en met de titulaire rang van dirigerend officier van gezondheid der tweede klasse.[3] Ujlaki keerde later naar zijn vaderland terug, waar hij in 1926 overleed en met militaire eer te Boedapest begraven werd.[2] Hierbij was een Nederlandse delegatie aanwezig, die namens de Nederlandse regering een lint in de Nederlandse kleuren op het graf legde.
Familie
Sámuel Jenő Ujlaki was een zoon van Simon Ujlaki en Anna Kühn.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|