Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Gerrit Jan ter Woord
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
Gerrit Jan ter Woord | ||
Gerrit Jan ter Woord | ||
Gerrit Jan ter Woord | ||
Geboren | 1826 Winterswijk | |
Overleden | 1 november 1905 Winterswijk | |
Land/partij | Koninkrijk der Nederlanden | |
Onderdeel | Nederlands Indische leger, artillerie | |
Dienstjaren | 1845-1862 | |
Slagen/oorlogen | onder meer Expeditie naar de westerafdeling van Borneo, Expeditie tegen de Chinezen te Montrado, Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo | |
Onderscheidingen | ridder en officier in de Militaire Willems-Orde, broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en drie Eervolle Vermeldingen |
Gerrit Jan ter Woord (Winterswijk, 1826 - aldaar, 1 november 1905) was een Nederlands onderofficier, ridder en officier in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
Ter Woord werd op 25 april 1845 bij het regiment Grenadiers en Jagers ingedeeld als milicien voor de tijd van vijf jaar; hij was een loteling van de lichting 1845 uit de provincie Gelderland, gemeente Winterswijk. Op 15 mei 1846 werd hij in activiteit gesteld en engageerde zich drie dagen later bij de staande armee voor zes jaar. Gedurende een tijd bleef het bataljon Grenadiers, waarbij Ter Woord was ingedeeld, te Den Haag in garnizoen. In 1848 was in Nederlands-Indië de Tweede expeditie naar Bali mislukt en wel door het met grote verliezen gepaard gaande afslaan, op 9 juni 1848, van de aanval op Djagara, ondanks de buitengewone dapperheid van de Nederlandse troepen. Zodra de tijding van die mislukking Batavia bereikte besloot gouverneur-generaal Rochussen direct tot een nieuwe tocht naar Bali; om die te doen gelukken was echter versterking zowel van de zee- als van de landmacht nodig. Ter Woord was een van de eersten die zich als vrijwilliger opgaf om naar Indië, of zoals hij het noemde naar Djagara te vertrekken. Al op 1 oktober 1848 marcheerde in de vroege morgen een detachement Grenadiers en Jagers van de Oranje-Nassau-kazerne naar het station van de Hollandse Spoorweg Maatschappij, waarna de reis via Putten naar Harderwijk werd voortgezet. Op 6 oktober werden de militairen op drie kagen ingescheept met bestemming Nieuwediep en kwamen op zondag 8 oktober 1848 aan. De troepen gingen direct aan boord van Zr. Ms. fregat Prins van Oranje met als commandant Kapitein-ter-zee J.F.D. Bouricius, tevens bewapend met zestig stukken geschut en bemand met 500 koppen. De tiende oktober kwam Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden, Schout-bij-nacht van de Nederlandse Marine, aldaar aan en inspecteerde de volgende dag equipage en troepen. Hij riep vervolgens zijn beste wensen aan commandant, equipage en landtroepen en spoorden hen allen aan om krachtdadig mee te werken aan de verovering van Djagara. Op 17 januari 1849 arriveerde de Prins van Oranje te Batavia maar omdat er een felle storm stond kon pas op 24 januari gedebarkeerd worden. Ter Woord werd tot zijn bittere teleurstelling, in plaats van naar Bali te gaan, ingedeeld bij het personeel der artillerie. Dit wapen had namelijk gebrek aan manschappen en nu werd het besluit genomen om van ieder aankomend detachement suppletietroepen de vijf langsten bij het wapen der artillerie te doen overgaan. Omdat Ter Woord in de afgelopen acht weken niet voldoende geoefend was als artillerist mocht hij niet mee naar Djagara vertrekken. Hij verklaarde: daarover had ik goed het land maar... ik heb de schade goed ingehaald!:[1]
Borneo's westkust (1850)
Op de westkust van Borneo vond een expeditie plaats om de Taykong-Chinezen om hun verregaande brutaliteit tegen het gouvernement te straffen. Daartoe zeilde op 30 augustus 1850 van de rede van Batavia een expeditionaire troepenmacht, onder bevel van luitenant-kolonel der infanterie Sorg, waarbij zich een detachement artillerie bevond, ter sterkte van een officier, tweede luitenant C.H.F. Riesz en 25 man, met vier mortieren van 13 cm Onder de manschappen bevond zich Ter Woord. De elfde september daarop volgend had de landing plaats aan de monding van de grote Sambas-rivier, waar de Chinezen versterkingen hadden opgeworpen. Zij werd direct daarop gevolgd door de mars naar het Kongsihuis, nabij kampong Pamangkat en aan de voet van die berg gelegen. Het Kongsihuis was een redoute van ongeveer 50 vierkante meter met twee kleine bastions en omgeven door een borstwering en een ijzerhouten palissadering. De artillerie was ingedeeld bij de eerste of hoofdcolonne, onder de persoonlijke leiding van Sorg. Omstreeks acht uur in de morgen kwam de colonne op ongeveer 500 passen van het Pamangkatgebergte aan en werd daar door een hevig vuur uit de tjonto's (geschut of geweer van groot kaliber) begroet. Hier was het dat Ter Woord zijn eerste vuurdoop onderging. Nu kwamen de mortieren in batterij en werd de vijand, die zich achter terreinhindernissen verschool, met granaten beworpen. Sorg rukte daarop met zijn macht tegen het Kongsihuis op en er volgde een bloedig gevecht; het Kongsihuis werd met woede en moed door de vijand verdedigd maar door de Nederlandse troepen met grote felheid en onverschrokkenheid aangevallen. De artillerie nam een werkzaam deel in de strijd en bewierp de binnenruimte der versterking met uitstekend gevolg, ondanks de onophoudelijk langs de grond en tussen de bedieningsmanschappen doorsnorrende tjontokogels. Sorg wees zelf de punten aan waarop de granaten geworpen moesten worden. Toen een worp van de mortier, waarbij Ter Woord was ingedeeld, bijzonder gelukkig uitviel, zei hij: jongens, gaat zo voort!, maar deze woorden bestierven op zijn lippen, want hij werd gelijktijdig door een tjontokogel getroffen die zijn been verbrijzelde. Al snel probeerden de soldaten van verschillende kanten de palissadering over te klimmen. Na een verschrikkelijk bloedig handgemeen lukte dit en werden de verdedigers, die van geen wijken wilden weten, en lijfsbehoud weigerden, allen neergelegd. De Nederlandse troepen verloren aan gewonden en doden vijftig man, zijnde een achtste der gehele sterkte, waaronder vijf officieren. Sorg had, al stervend zijnde, zijn manschappen nog toegesproken: Gij hebt heden een schoon voorbeeld gegeven van moed en volharding. Een boven alles hardnekkige vijand is door u overwonnen. Pamangkat is roemvol genomen! Ik betuig u mijn dank, dapperen van het leger en de marine! Mijn hoogste tevredenheid hebt gij heden verworven![1]
In tegenstelling tot de grote verliezen door de Chinezen geleden, was hun dapperheid niet verminderd en al in de avond van de elfde september deden zij een aanval, om hun Kongsihuis te heroveren. Deze aanval werd echter afgeslagen. De volgende morgen deboucheerden echter onverwachts twee sterke vijandelijke colonnes uit het gebergte en gedurende de gehele twaalfde september werd het Kongsihuis thans door de Chinezen aangevallen. Omdat de vijand van de vooruitspringende, dicht begroeide heuvels van het Pamangkatgebergte een plongerend schot had op de Nederlandse soldaten werd de toestand van de bezetting al spoedig hachelijk. Van ogenblik tot ogenblik nam het aantal gewonden toe, voor wie nauwelijks een veilige plaats kon worden gevonden; bovendien was geen officier van gezondheid aanwezig om hen te verbinden. De toestand verergerde doordat de passer, op 200 passen van de redoute gelegen, in brand vloog. Intussen waagden afdelingen Chinezen zich in het open veld en vielen de redoute van twee kanten aan. De goede houding en de juiste schoten en worpen onder de kalme leiding van de commandant, kapitein Crena deden telkens de aanvallers met gevoelige verliezen aftrekken. De munitievoorraden minderden intussen zeer en de artilleristen werden nu met de geweren van de gewonden bewapend; Ter Woord deed door zijn goedgerichte schoten een groot aantal Chinezen in het zand bijten. In de namiddag kreeg de bezetting versterking van troepen en munitie, afgezonden door de oorlogsschepen en tevens een officier der gezondheid van de Marine. Deze werd echter dadelijk ernstig gewond, waardoor de toestand der gewonden ellendig bleef.
Toen de avond viel werd besloten zich geen tweede dag in de zo ongunstig gelegen sterkte aan de projectielen van de vijand bloot te stellen, maar 's nachts de redoute te verlaten en de beter te verdedigen Paniboenganheuvel te bezetten. Op die heuvel werd een versterking gebouwd, die later op last van gouverneur-generaal Rochussen, ter ere van de overledene, de naam van Fort Sorg verkreeg. Die versterking werd bezet door twee officieren en honderd man, waaronder Ter Woord, en bewapend met twee achtponders. Vooral in de eerste weken had men op die heuvel een zware tijd; overdag werkte men om de versterking in staat van verdediging te brengen en 's nachts met te waken. De aanvallen, die steeds bij nacht plaatshadden, werden steeds afgeslagen. De Chinezen wierpen evenwel in de nabijheid van het fort verschillende versterkingen op en hun stoutmoedigheid nam zo toe dat weer tegen hen moest worden opgerukt. Dat had plaats op 21 november 1850. Ter Woort nam aan dit hevige gevecht geen deel. Twee houwitsers van 11½ cm onder eerste luitenant G.W. Kuskij, die aan het gevecht deelnamen, waren met de dekking, onder tweede luitenant J.A.W. van Winsheijm enigszins van de overige troepen verwijderd geraakt. Zij werden toen, op het ogenblik dat de dekking het begroeide terrein verkende en in een ravijn afdaalde, door talrijke Taykongs aangevallen, die met lansen, klewangs en grote slagzwaarden gewapend op de stukken instormden. Van Winsheijm sneuvelde, luitenant Kuskij werd gewond alsmede verschillende bedieningsmanschappen, die zich met grote moed verdedigden. Een der stukscommandanten, sergeant J.H.Knepper, opende een snelvuur met kartetsen en trok de laatste kartets af onder de uitroep: Mijn God, daar gaat mijn laatste schot!, waarna hij met kanonnier J. van de Wart bij het stuk, dat zij niet wilden verlaten, bleef standhouden en evenals deze sneuvelde. Enige weken na het gevecht van de 21ste november werd het fort Sorg, in de donkere nacht van de achtste op de negende december, door dichte drommen Taykongs, nadat zij tot op een korte afstand genaderd waren, met geschreeuw en onder het slaan op de troms, gedurende twee uur hevig aangevallen. De bezetting, waaronder Ter Woord, liet de bestormers steeds tot dicht bij de borstwering komen en opende dan uit de achtponders en uit de tachtig geweren een moorddadig vuur, waardoor de aanvallers telkens in verwarring terugtrokken.
Deze aanval was als het ware de laatste stuiptrekking van de hevige en verwoede tegenstand. De jaren daarna zouden betrekkelijk rustig verlopen. Wel maakte Ter Woord meermalen deel uit van patrouilles of van kleine tochten maar belangrijke gevechten vielen er in die jaren niet voor. De reden hiervoor moet gezocht worden in de onderhandelingen die met de Taykong-Chinezen gevoerd werden, waarbij zijzelf hun onderwerping aanboden. In 1853 echter begreep het Indische gouvernement dat het enige middel om het Nederlandse gezag op de westkust van Borneo voorgoed te handhaven zou zijn de bezetting van een plaats in de binnenlanden en wel Sepang. Om die reden rukte de 29ste maart een mobiele colonne, waarbij twee houwitsers van 11½ cm en twee mortieren van 13 cm met bediening, waartoe ook Ter Woord behoorde, van Sambas naar Sepang, waar deze de 17de april aankwam. In de rapporten aangaande die tocht werd de naam van Ter Woord vermeld als hebbende zich bij die uiterst moeilijke tocht door buitengewone plichtsbetrachting onderscheiden. De Chinezen lieten toe dat de Nederlanders het Kongsihuis te Sepang zonder slag of stoot bezetten maar al snel, in de nacht van de achttiende op de negentiende april, werd de sterkte plotseling door hen ingesloten en van alle kanten door veldwerken omringd. De toestand van de bezetting was weldra verre van aangenaam, omdat het rantsoen tot op tweederde verminderd werd en de verstrekking van jenever zelfs geheel gestaakt werd. Door herhaalde uitvallen werd aan de vijand veel nadeel toegebracht en werden meermalen zijn opgeworpen versterkingen vernield. Op enige uren afstand van Sepang, in de richting van Sambas, was te Balei-Briang een voorraad rijst opgeslagen in een benting, door een detachement Nederlandse troepen bezet. De vijand viel ook deze benting aan en daardoor verminderde de munitievoorraad zodanig dat aanvulling dringend nodig was. Vrijwilligers van de colonne te Sepang werden nu gevraagd om infanterie-munitie naar Balei-Briang te brengen en terugkerend rijst mee te brengen. Ter Woord bood zich hiertoe ook aan en onderscheidde zich op die gevaarlijke tocht, waarbij hij met geweer bewapend was en die te midden van duizenden Chinezen op bijzondere wijze werd uitgevoerd. Hij legde daarbij een grote onverschrokkenheid in het vijandelijk vuur aan de dag. Een Eervolle Vermelding, die hem bij Koninklijk Besluit van 21 oktober 1854 werd toegekend was hiervoor zijn beloning. Ter Woord onderscheidde zich echter nog op andere wijze bij de insluiting van Sepang. Bij de talrijke uitvallen die gedaan werden voegde hij zich als vrijwilliger bij de infanterie, nam een geweer op de schouder en vroeg meestal om bij de voorhoede te worden ingedeeld, waar hij door zijn bedaard en dapper gedrag steeds van zich deed spreken. Het was onder andere bij een van die uitvallen dat de spits, bestaande uit Ter Woord en twee infanteristen, te ver vooruit waren gegaan en daardoor geheel afgesneden van de colonne. Zij gingen, omsingeld door de Chinezen, voet voor voet terug, nu en dan halt houdend om enige schoten te doen. Hun kalme houding maakte zo'n indruk op de vijand, dat deze niet tot de aanval durfde over te gaan maar zich enkel tot schreeuwen, schelden en schieten bleef bepalen. Toen op de 28ste april, de dag na de komst van de colonne, die Sepang ontzette, de vijand uit de omstreken van die plaats moest worden verdreven en de houwitsers voor dit doel mede uitrukten, onderscheidde Ter Woord zich weer, zoals werd medegedeeld in de rapporten, door zijn dapper, bedaard en beleidvol gedrag bij de bediening en het vervoer van het geschut onder het vuur van de vijand. Ter Woord nam nog aan vele tochten en gevechten, voornamelijk in de omgeving van Seminis in het jaar 1853, deel maar door een verzuim en later door het in ongerede raken van de voordracht werd hij voor zijn gedrag te velde gedurende dat jaar pas bij Koninklijk Besluit van 6 november 1857 nummer 47 met de Militaire Willems-Orde begiftigd.
Expeditie naar Montrado (1854)
De waardigheid van het gouvernement eiste dat de opstand der Chinezen, die nu al zoveel jaren duurde, voorgoed de kop in werd gedrukt en daartoe moest Montrado, het middelpunt van hun macht, de hoofdzetel van hun bestuur, onder de voet worden gebracht. Om dit doel te verwezenlijken werd in 1854 een sterke expeditionaire macht samengesteld, en onder de artilleristen, die daaraan zouden deelnemen, behoorde ook weer Ter Woord. Bij en om Singkawang hadden de Chinezen zware verdedigingswerken opgeworpen en voordat Montrado aangevallen kon worden moesten die versterkingen genomen zijn. Daartoe ontscheepten op 19 mei 1854 te Boentemay aan de Slakkouwrivier anderhalf bataljon infanterie en twee houwitsers van 11½ cm. De mars van Boentemay naar Sinkawang, hoewel slechts 27 kilometer lang, vereiste gedurende vier dagen de grootste inspanningen. Had een infanterist op deze mars al zijn krachten nodig om de vermoeienissen te doorstaan en zijn geweer te dragen, dit was nog veel meer het geval met de artilleristen, die met behulp van koelies de zware houwitsers door de begroeide moerassen moesten trekken en duwen en daarbij ook ieder moment gereed moesten staan om vijandelijke benden met een granaat- of kartetsschot te verdrijven. Ter Woord onderscheidde zich in die dagen weer op bijzondere wijze; hij was onvermoeibaar en waar de kanonniers, wanneer de stukken steeds dieper in de modder zakten, eraan wanhoopten ze er ooit uit te krijgen, daar pakte hij aan, deed de draagzelen om, plaatste zich tussen de bomen en trok met zijn enorme kracht het stuk uit de modder en verder vooruit. Als dan een vijand in bedwang moest worden gehouden, dan was Ter Woord weer als lader de kalme, onverschrokken artillerist.
Singkawang werd tijdig door de Chinezen verlaten en nadat in de omgeving enige gevechten waren geleverd werd de mars naar Montrado voortgezet en hielp Ter Woord steeds de stukken over de meest woeste rivieren te trekken. Montrado werd op 2 juni van het jaar 1854 bezet. Ter Woord had een ruim aandeel hierin gehad en kreeg een Eervolle Vermelding bij Koninklijk Besluit van 21 oktober 1854 nummer 103 voor zijn buitengewone dienstijver en zijn inspanning bij het transporteren van houwitsers gedurende de mars van Boentemay naar Singkawang en de verdere operaties tegen Montrado. Op de westkust van Borneo was evenwel de rust onder de Chinezen nog niet hersteld en vooral in het jaar 1854 vielen er nog vele ernstige gevechten voor. Aanhoudend moesten tochten naar oproerige districten worden ondernomen. Houwitsers of mortieren werden steeds bij de mobiele colonnes, die het land doorkruisten, ingedeeld en voortdurend werd over de verrichtingen van die artillerie met bijzondere lof gesproken. Bij schrijven van 24 oktober 1854 nummer 62 gelastte de commandant der troepen aan de westkust van Borneo aan de commandant der expeditionaire artillerie, om twee van de meest geschikte kanonniers eerste klasse voor bevordering tot korporaal voor te dragen, als beloning voor de diensten die de artillerie bij verschillende gelegenheden had bewezen. Ter Woord was een van de twee voorgedragenen en werd dus voor zijn uitstekend gedrag te velde op 25 oktober 1854 tot korporaal aangesteld. Ter Woord bleef ook gedurende het jaar 1855 en de eerste helft van 1856 op de westkust van Borneo en maakte daar nog vele vermoeiende en gevaarlijke tochten mee, onder meer van Pontianak langs de rivier de Kapoeas, doorkruiste het Sintangse en verder alle pas onderworpen Chinese districten, die door vertoon van mobiele colonnes in rust moesten worden gehouden. In het begin van juli 1856 werd Ter Woord overgeplaatst naar Weltevreden, nadat hij dus ongeveer zes jaar onafgebroken te velde had doorgebracht.
Expeditie naar de Lampongse districten (1856)
De rust die Ter Woord te Batavia zou genieten was van korte duur want nauwelijks was hij een maand te Weltevreden of hij vertrok weer op expeditie, deze keer met de troepenmacht die in augustus 1856 de rede van Batavia verliet, om de gruwelen, die in de Lampongs gepleegd waren, te doen ophouden en het verzet tegen het Nederlandse gouvernement te straffen. In dat gewest vormden de hellingen van de ruim 1.600 meter hoge rustende vulkaan Radja Basa met zijn steile ruggen en diepe ravijnen, veelal met oorspronkelijke wouden bedekt, het toneel van de oorlog. De artillerie kon in dat terrein slechts mortieren van klein kaliber meevoeren en nog kostte het moeite om die mortier van 11½ cm (Coehoornmortier of wel kattekop genoemd) mee te slepen. Met stevige rottan banden werd hij aan een lange en sterke bamboe gehangen en dan zo gedragen door twaalf koelies; toch zou de mortier, wanneer de koelies op steile glibberige bergpaden uitgleden, meermalen in de diepte zijn gestort zonder tijdige tussenkomst van Ter Woord die snel de mortier oppakte en alleen droeg, totdat de koelies waren opgestaan. Ter Woord had bij deze Lampongse expeditie, die drie maanden duurde, geen gelegenheid gehad om zich voor de vijand te onderscheiden maar hij verdiende ten volle de lofwoorden die de expeditie-commandant, generaal Waleson bij de terugkeer naar Java in zijn dagorder van 5 november 1856 hen toeriep: allen hebt gij bij deze krijgsverrichtingen door ijver en ijzeren volharding bij het te boven komen van ongekende vermoeienissen en inspanningen uitgeblonken.[2] Ter Woord genoot nu gedurende acht maanden van het stille garnizoensleven; die tijd vond hij lang genoeg en toen dan ook in juli 1857 een expeditie werd uitgerust naar het eiland Timor werd zijn verzoek om daaraan deel te nemen direct ingewilligd, omdat iedere artillerieofficier reeds wist welk een uitstekend kanonnier hij te velde was.
Expeditie naar Timor (1857)
Het artilleriematerieel dat aan de expeditie werd toegevoegd bestond uit vier mortieren van 11½ cm. De 25ste werd de tocht naar Takaip begonnen en de volgende dag vond het hevige gevecht bij de bergstroom van Noi Lette plaats, terwijl op de daarop volgende dagen tochten en kleine gevechten werden ondernomen. Ter Woord onderscheidde zich hier weer als richter en stukscommandant door zijn kalmte en onverschrokkenheid; hij deed dit echter nog meer tijdens de tocht naar Lidak, enkele weken later, ook op Timor. De 25ste december marcheerde een colonne infanterie, waarbij twee mortieren waren ingedeeld, naar Takeneuve, de berg, waarop de radja van Lidak zijn verblijf hield. Men kwam al spoedig aan de voet van de berg en direct daarop begon het geschreeuw, het schieten en het werpen met stenen van de Lidakkers. De vijand werd teruggedreven en hield toen stand achter een bergrug, een zware zeven meter hoge en zeer steile rotsmassa. De infanterie, achter rotsblokken gedekt, opende een krachtig geweervuur op de zich blootgevende vijanden; de mortieren kwamen in batterij en hoewel de bedieningsmanschappen geheel ongedekt stonden, werden een paar welgerichte worpen gedaan. De uitwerking was echter niet groot. De infanterie had nu gebrek aan patronen gekregen en Ter Woord bood zich steeds bij elke gelegenheid aan om zijn vroegere wapenbroeders van dienst te zijn, in zijn woorden een handje te helpen, en nieuwe voorraad aan te brengen. Kalm, onverschrokken en geheel onverschillig voor het op hem gerichte vuur marcheerde hij langs de tirailleur-linie en gaf aan elke infanterist een pakje patronen. De vijand verliet uiteindelijk zijn stelling na de Nederlanders een verlies van 35 doden en gewonden te hebben toegebracht. Gedurende de volgende dag, bij de terugmars naar Atapoepa, maakte Ter Woord zich weer verdienstelijk en wel door bij die mars langs smalle steil klimmende of dalende paden, die onafgebroken zestien uur duurde, behalve het meermalen helpen dragen van zijn mortier, nog gedurende de gehele mars het geweer van een gewond infanterist te dragen. Bij besluit van Z.M. de Koning van 17 februari 1858 nummer 84 werd Ter Woord ter beloning van zijn gedrag bij de krijgsverrichtingen op Timor Eervol Vermeld, dus voor de derde keer. Er verliepen nu achttien maanden zonder dat hij op expeditie ging en deze tijd bracht hij in de garnizoenen van Weltevreden en Semarang door. Zelfs de expeditie naar Boni vertrok in januari 1859 zonder dat hij daarbij werd ingedeeld. Dit was ongetwijfeld een teleurstelling voor de man, die steeds niets liever wenste dan het eentonige garnizoensleven dat hem te weinig afwisseling en te veel vrije tijd bood, te verwisselen met het drukke zij het ook onrustige leven te velde.
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo (1859)
Op 20 mei 1859 kwam in de garnizoensplaats van Ter Woord, Semarang, een telegram, inhoudende de last om met alle spoed een expeditionaire macht samen te stellen, met bestemming Bandjermasin, alwaar te Kalangan en op enige andere plaatsen Europeanen op gruwelijke wijze waren vermoord. Veertig Europese en inlandse artilleristen en een materieel van drieponders, vier houwitsers van 11½ cm en twee Coehoornmortieren onder bevel van eerste luitenant der artillerie Borel zouden deel uitmaken van deze macht. Deze officier, die door de afwezigheid van zijn kapitein waarnemend compagniescommandant was, kon daardoor zelf de manschappen uitkiezen, die met hem mee naar Bandjermasin zouden gaan. Alle kanonniers der compagnie vroegen om het hardst van de partij te mogen zijn, maar van de grootste helft moest dat verzoek worden afgewezen. In de allereerste plaats, zo schreef luitenant Borel, had ik korporaal Ter Woord uitgekozen, omdat deze dappere kanonnier een welverdiende naam had. Acht jaar lang had hij bijna aanhoudend op verschillende expedities doorgebracht en overal door zijn moed en ijver uitgeblonken.[2] Borel schreef, na anderhalf jaar met Ter Woord op expeditie te zijn geweest: Bij elke gelegenheid, waar dit mogelijk was, heeft Ter Woord zich onderscheiden; onverschillig bij elk gevaar, doodkalm en bedaard onder het hevigste vuur, altijd flink, was hij een schitterend en opwekkend voorbeeld voor anderen. Aanpakken voor zes, onvermoeid, sterk als een paard, daarbij bescheiden, altijd beleefd, goedhartig, met alles tevreden, nooit klagend of mopperend, zelfopofferend en een toewijding zonder grenzen. Hij kende geen grenzen en ik was reeds na korte tijd geheel met zijn geest bezield; wij werkten samen, en het is niet te geloven door welke onmogelijke terreinen wij dat destijds logge onhandelbare geschut hebben heengeworsteld om er de vijand mee kennis te laten maken. De arbeid en inspanning wekten altijd de bewondering op van allen, maar van Ter Woord hoorde men nooit een enkel woord bluf of snoeverij; nooit liet hij zich op iets, hoe gering
Op 1 juni 1859 debarkeerden de troepen te Bandjermasin en weldra begonnen nu de tochten door de binnenlanden van Borneo. Hoewel het lopen met de stukken tussen de bomen en door de moerassen eigenlijk door een kanonnier en niet door een gegradueerde diende te geschieden, deed Ter Woord dit echter geheel vrijwillig. Hij was daarbij onvermoeid en kon het, wat niemand hem nadeed, uren volhouden, en dat gebeurde elk ogenblik, zodat bij het doortrekken van moerassen, ravijnen enz. Ter Woord zich als boompaard voor het stuk plaatste, en het er altijd doorsleepte. Dikwijls, bij het oversteken van kleine riviertjes en beekjes waadde of zwom luitenant Borel met pak en zak voor het stuk uit om de beste weg te zoeken maar Ter Woord volgde gewoonlijk onmiddellijk met het stuk, soms tot aan de kin in het water, ook wel eens geheel kopje onder. Dan pakte Borel hem, omdat hij niet kon zwemmen, bij de nek en hield hem boven water. Zelfs in zulke ogenblikken dacht Ter Woord er nooit aan de bomen los te laten, veel liever was hij verdronken dan dat te doen. Wanneer gedurende de marsen door de voorhoede een ravijn of een ander zwaar beletsel werd gesignaleerd, dan liep Ter Woord altijd naar voren om te zien wat het was. Als hij dan terug bij de stukken kwam zei hij meestal slechts een van deze drie woorden: hoog, steil en beroerd; als het beroerd was dan wisten Borel en zijn manschappen dat er een behoorlijke klus aankwam.
Bij de verovering van het fort aan de Tabanio-rivier kreeg Ter Woord de taak als commandant der bediening de twee 12-ponders te bedienen. In het rapport over de vermeestering van het fort te Tabanio op 27 augustus 1859 stond: Het in batterij brengen van de twaalfponders door het mulle zand langs de zeekust ging met grote moeilijkheden gepaard en op grootse wijze kweet zich de bediening, door een paar sappeurs geholpen, van deze zware taak, zodat in de kortst mogelijke tijd het geschut ontscheept was en op ongeveer driehonderd meter van de stenen muur van het fort in batterij stond en het vuur tot het schieten een bres opende. In een half uur hadden de twaalfponders een beklimbare bres gemaakt en kon thans de infanterie met de storm de sterkte innemen, die daarop met grote haast, over de muren heen, aan de achterkant, door de vijand verlaten werd, waar hij echter door het geschut van een in de rivier liggend stoomschip met kartetsen werd beschoten. Terwijl de infanterie stormde werden de twaalfponders voor de bres gebracht en direct in batterij opgesteld. Gedurende deze tijd was het weer Ter Woord die zich onderscheidde, wat werd verwoord in de officiële rapportages: Heeft veel ijver en bedaarde moed aan de dag gelegd bij het debarkeren der twaalfponders met affuiten, het maken der beddingen en het bedienen der stukken gedurende het werkzaam vuur van de vijand. Heeft overigens gedurende de expeditie steeds uitgeblonken door onvermoeide ijver en bewezen dat hij nog steeds is, wat hij reeds in 1853 en 1854 op de westkust van Borneo getoond heeft te zijn: een uitmuntende artillerist te velde!
Hoewel de expeditie in de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo nog niet langer dan drie maanden geduurd had, was het aantal zieken, gewonden, gesneuvelden en overledenen reeds zo aanzienlijk dat er ook bij de expeditionaire artillerie grote behoefte aan kader bestond en dit gaf de artilleriecommandant Borel aanleiding om bij voorstel van 30 augustus 1839 Ter Woord voor te dragen tot bevordering tot sergeant: omdat hij bij alle gelegenheden uitmunt door buitengewone dienstijver, practische geschiktheid en kennis van hetgeen hij in zijn betrekking weten moet, zodat hij ook een voortreffelijk onderofficier zal opleveren.Op 27 september daarop volgend werd Ter Woord aangesteld tot sergeant. Na de tochten naar Tanahlaut, alsmede na de gevechten bij Rantau, Wasa Wasa, Kandangan en Soengej Raja, in december 1859, werd aangaande Ter Woord gerapporteerd: door zijn onvermoeibare en bewonderenswaardige ijver en inspanning bij het vervoeren van het geschut door zeer moeilijk terrein uitgemunt. Altijd even bedaard en onverschrokken bij het bedienen van het geschut. Generaal Verspyck, opperbevelhebber van de expeditie, schreef over Ter Woord: Van 17 april tot en met 28 mei 1860 had de tocht naar Allei en Tabalong plaats. Deze verkreeg door het weinige voedsel dat onderweg genuttigd werd - eens bleven de troepen onderweg 35 uur zonder voedsel - bij de soldaten de erenaam van de "hongertocht", bovendien werden 35 nachten achtereen onder de blote hemel doorgebracht. Ter Woord sliep bij zulke gelegenheden onder de drieponder met de pijp in de zak en het aftrektouw in de hand. Werd het bivak gealarmeerd, wat dikwijls gebeurde, dan hoorden de soldaten de geruststellende woorden van Ter Woord: "het stuk is tot vuren gereed". En luitenant Borel schreef over die tocht: Het was een aaneenschakeling van dicht bos, zware diepe modder en vooral veel diepe en snelvloeiende rivieren met hoge steile oevers, door en over welke het geschut niet dan met onbeschrijfelijke moeite en inspanning te krijgen was. Door de loffelijke pogingen evenwel van de wakkere bediening en vooral door de dappere sergeant Ter Woord werden alle moeilijkheden, tot bewondering van allen, die het werk aanschouwden, overwonnen. Ik kan geen woorden genoeg vinden om de loffelijke ijver van de kanonniers voldoende te beschrijven en nooit zal het mij vermoeien daaromtrent in herhalingen te vervallen. De voornaamste omstandigheid echter waardoor het werk zo spoedig ging was de aanwezigheid van sergeant Ter Woord die in alles voorzag en in alles raad wist te verschaffen.
Einde van zijn loopbaan
Ter Woord nam nog deel aan diverse tochten tijdens de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, maar hij leed thans aan reumatiek en die ziekte verergerde in zulk een mate dat hij tot zijn groot leedwezen van het oorlogstoneel geëvacueerd moest worden; hij vertrok in september 1860 naar zijn oude garnizoensplaats Semarang. Op 22 mei 1861 werd bij dagorder van het leger mededeling gedaan van de beloningen die bij Z.M. besluit van 18 februari 1861 nr. 82 ten deel waren gevallen aan hen, die zich bij de expeditie meer in het bijzonder hadden onderscheiden. Voor het eerst, sinds de instelling van de Militaire Willems-Orde, was het dat het ridderschap der derde klasse werd toegekend aan een militair beneden de rang van officier. Commandant van het Indische leger, generaal van Swieten zei in een dagorder: Het strekt mij tot genoegen deze beloningen aan het leger te kunnen mededelen, vertrouwend tevens dat deze hernieuwde blijken van de tevredenheid van de Koning, vooral aan sergeant der artillerie Ter Woord, stamboek nummer 27556 te beurt gevallen schitterende onderscheiding, allen een spoorslag zal zijn tot nieuwe daden van moed, beleid en trouw. In de laatste dagen van 1862 maakte een verergerd reumatisch lijden Ter Woord geheel ongeschikt voor de militaire dienst; hij werd afgekeurd en vertrok met gagement naar Nederland, waar hij zich in zijn geboorteplaats Winterswijk vestigde en weldra in het huwelijk trad. Ter Woord was broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Begrafenis
Ter Woord werd op 5 november 1905 te Winterswijk begraven; de muziek der Koloniale Reserve was daartoe overgekomen. Commandant van het Korps Koloniale Reserve R.G. Doorman, de gepensioneerde overste Berenschot, een kapitein en een eerste luitenant volgden het lijk, terwijl vier sergeant-majoors dienst deden als slippendragers; de Bond van oud-onderofficieren had een deputatie met het vaandel gezonden. Verder waren aanwezig de burgemeester, de wethouders en alle leden van de Raad, de leden der Vereniging 's Lands Weerbaarheid, waarvan Ter Woord erelid was. Alle fabrieken waren stopgezet en de schooljeugd stond aan de kant geschaard. Aan de groeve voerden overste Doorman en nog drie andere sprekers het woord.
Bronnen, noten en/of referenties
|