Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
F. Bordewijk
F. Bordewijk | ||
Uitreiking P.C. Hooftprijs (1954) | ||
Uitreiking P.C. Hooftprijs (1954) | ||
Algemene informatie | ||
Volledige naam | Ferdinand Bordewijk | |
Pseudoniem | Ton Ven | |
Geboren | 10 oktober 1884, Amsterdam | |
Overleden | 28 april 1965, Den Haag | |
Land | Nederland | |
Beroep | advocaat | |
Werk | ||
Genre(s) | roman novelle | |
Stroming | expressionisme, magisch realisme, surrealisme | |
Bekende werken | Blokken Knorrende beesten Bint Rood paleis De wingerdrank Karakter | |
Dbnl-profiel |
Ferdinand Bordewijk (Amsterdam , 10 oktober 1884 – Den Haag, 28 april 1965), auteursnaam F. Bordewijk, was een Nederlandse schrijver van romans, novellen, toneel, prozagedichten, parodieën, grafredes en kritieken. Zijn beroep was advocaat. Hij is vooral bekend van het trio korte werken Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934), en van de roman Karakter (1938), welke laatste in 1997 door Mike van Diem verfilmd werd. Hij ontving in 1953 de P.C. Hooft-prijs voor twee werken: de novellenbundel Studiën in volksstructuur (1951) en de roman De doopvont (1952). De Vijverbergprijs van de Jan Campertstichting werd in 1979 omgedoopt tot Bordewijkprijs. Zelf vond Bordewijk de roman Noorderlicht (1948) zijn beste boek. F. Bordewijk geldt met Simon Vestdijk als de belangrijkste Nederlandse prozaïst van zijn generatie.[1]
Levensloop
Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emiel Bordewijk werd op 10 oktober 1884 geboren in de Jan Steenstraat te Amsterdam.[2] Deze zes voornamen liet hij op 13 maart 1919 bij beschikking van de arrondissementsrechtbank in Den Haag wijzigen in Ferdinand. Zijn vader werkte bij het departement van Waterstaat. Een jaar na zijn geboorte verhuisde de familie naar het Singel 198; deze woning heeft Bordewijk beschreven in de novelle 'Keizerrijk' uit de bundel De wingerdrank uit 1937. In 1894 verhuisde het gezin naar Den Haag, het begin van een reeks verhuizingen binnen deze stad die mogelijk aan de basis heeft gestaan van de opvallende aandacht voor architectuur die het werk van Bordewijk laat zien.[3] Bordewijk doorliep het gymnasium aan het Hoge Westeinde.[4]
Bordewijk studeerde rechten in Leiden en promoveerde op vrijdag 3 mei 1912 aan de Rijksuniversiteit te Leiden tot doctor in de rechtswetenschap; hij promoveerde op dertig stellingen.[5] In 1913 werd hij als advocaat beëdigd en kwam als junior op een groot advocatenkantoor in Rotterdam (vgl. Karakter).[6]
In 1914 trouwde hij met de Nederlandse componiste Johanna Roepman. Zij zagen elkaars scheppingen als eerste en haalden wederzijds de fouten eruit.
In 1916 debuteerde hij zonder veel succes met de dichtbundel Paddestoelen onder het pseudoniem Ton Ven, dat hij ook later enige malen gebruikte. Vervolgens bleef het drie jaar stil.
In 1919 werd Bordewijk kort docent handelsrecht aan de Handelsschool aan het Van Alkemadeplein in Rotterdam[7] (vgl. Bint). Daarna werd hij advocaat te Schiedam, maar bleef in Den Haag wonen, uitgezonderd de vier maanden in 1945 dat het bombardement van het Bezuidenhout hem tot een verblijf te Leiden noopte.[8]
Drie bundels Fantastische vertellingen
Als prozaïst debuteerde Bordewijk met Fantastische vertellingen (1919), een bundel met vijf novellen of verhalen. Daarna volgden Fantastische vertellingen: tweede bundel (1923, eveneens vijf verhalen) en Fantastische vertellingen: derde bundel (1924, drie novellen). De dertien vertellingen uit de drie bundels worden gezien als griezelverhalen met absurde wendingen (in De rode grijsaard uit de derde bundel trouwt een vrouw met een aap).[9]
Deze fantastische vertellingen zouden in de kiem al enige kenmerken van Bordewijks latere verhalen tonen. Overheersende motieven in de bundels zijn waanzin, mismaaktheid, misdadigheid en ontucht, waarvan vooral de misdadigheid in het latere werk vaak zal terugkeren. Er is sprake van schizofrene achtervolgingswaanzin (Dr. Testals dubbelganger eerste bundel), van op moord uitlopende godsdienstwaanzin (In plenitudine Christi, eerste bundel), van overspel (Talamon of Ye Olde Bowe, derde bundel) en van een massamoordenaar (Marion Quinn, derde bundel). Een tweede overeenkomst met de latere Bordewijk is de fantastische aard van veel verhalen, niet alleen in de beperkte betekenis van bovennatuurlijk of onwaarschijnlijk, maar ook in bredere zin opgevat als zeldzaam of merkwaardig: zo handelt Tatjana, uit de tweede bundel, over een Hollandse koopman die de dochter van een tsaar uit het revolutionaire Rusland tracht te smokkelen.[10]
Het verhaal Marion Quinn uit de derde bundel is in tweeërlei opzicht een overgangsverhaal: literair-esthetisch wordt het door sommigen critici gezien als superieur aan de andere onderdelen van de drie bundels, en naar de inhoud wijst het verhaal vooruit naar de korte prozawerken zonder literaire pretenties die Bordewijk vanaf 1950 zou publiceren.[11] Bij alle ontwikkeling die hij nog door zou maken, toonde Bordewijk zich hier in één opzicht al meteen stijlvast: van meet af aan leverde zijn verbeelding proza op met een kenmerkende lengte van enkele tientallen bladzijden.
Fantastische vertellingen in de literaire kritiek
De literaire kritiek reageerde in meerderheid afwijzend op de bundels. De eerste bundel lijkt de dagbladpers te zijn ontgaan, maar een citaat uit de in De Nieuwe Gids verschenen recensie werd afgedrukt op de flaptekst van de tweede bundel. In het citaat werd Bordewijk een bescheiden plaatsje naast Edgar Allan Poe en E.T.A. Hoffmann toebedeeld. Dat was reden voor het dagblad Voorwaarts van 23 juli 1923 om in haar recensie van de tweede bundel de meeste plaatsruimte aan Poe te wijden, om vervolgens te concluderen dat Bordewijk niet in diens schaduw kon staan.[12] In Het volk van 18 juli 1923 schamperde A.M. de Jong over "dit stumperige poginkje om een uitheems genre in onze litteratuur in te voeren" en zag de door "anderen" gemaakte vergelijking met Poe aan voor hoogmoed van de auteur zelf: "Ach, deze arme meneer Bordewijk, die zo gaarne een Hollandse Poe wou lijken".[13] Ook in besprekingen van de derde bundel werd de vergelijking met Poe gemaakt. Onder de kop 'Rare menschen' oordeelde De Telegraaf van 10 januari 1925 dat Bordewijks vertellingen "toch nog niet van die benauwende spanning zijn als Poe's beroemde gruwelhistories".[14] Er was echter één kritiek, in Het Vaderland van 24 november 1924, waarin over de aard van Bordewijks werk werd gesproken in bewoordingen die thans profetisch aandoen. Bordewijk houdt zijn lezers voortdurend onder een beklemming of een angstig voorgevoel: "dit te bereiken is het geheim van Bordewijks eigenaardige kunst."[15] Gezien de andere recensies is het opmerkelijk dat Bordewijk niet als een epigoon van Poe, maar als een eigenaardig, dus oorspronkelijk kunstenaar wordt omschreven.
In een later artikel in het literaire tijdschrift Spiegel der Letteren, geschreven door J.A. Dautzenberg, worden de bundels van Bordewijk gezien als producten van een nog onrijp schrijverschap.[16] De voornaamste kritiek luidt dat Bordewijk worstelt met een genre dat hij nog niet beheerst: het griezelverhaal. Dit genre vergt een juiste balans tussen het alledaagse en het absurde, waarbij Bordewijk al te vaak de balans naar het laatste zou doen overslaan.[17]
Trits Blokken-Knorrende beesten-Bint
Bordewijk kreeg meer erkenning met de drie korte romans Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934), twee langere romans: Rood paleis (1936) en Karakter (1938) en de verhalenbundel De wingerdrank (1937). Blokken is een roman over een dystopie en verscheen één jaar eerder dan Brave New World van Aldous Huxley, een roman die hij "een enorme prul" noemde.
-
Blokken (1931) Omslagontwerp
A.M. Oosterbaan -
Stofomslag (1931)
-
Knorrende beesten (1933) Omslagontwerp Oosterbaan en Kees Strooband
-
Bint (1934) Omslagontwerp
A.M. Oosterbaan
Dit vooroorlogse proza is in verband te brengen met stromingen als magisch realisme, surrealisme (vooral De wingerdrank) en expressionisme (met name Blokken, Knorrende beesten en Bint).[18] Bordewijks schrijfstijl weerspiegelt de thematiek van zijn romans. Een deel van zijn werk, bijvoorbeeld de veelgelezen roman Bint over een streng onderwijsregime, kenmerkt zich door een uiterst afgemeten taalgebruik: korte, kernachtige, soms elliptische zinnen en weinig bijvoeglijke naamwoorden. Deze taalhantering is kenmerkend voor stromingen als het expressionisme en de Nieuwe zakelijkheid.[19] Het omgekeerde komt ook voor: in de psychologische roman Eiken van Dodona (1946) wordt uitvoerig bespiegeld over de worsteling van kunstenaars met het creatieve proces. Later, zoals in de roman Bloesemtak (1955), werd Bordewijks toon milder dan daarvoor.
Bordewijk huwde op 1 augustus 1914 de Nederlandse componiste Johanna Roepman (1892-1971). Zij kregen een zoon Robert F. Bordewijk die ook in de advocatenpraktijk van zijn vader ging werken en een dochter Nina (Nick) Funke-Bordewijk (1918-1995), ook letterkundige. Hij schreef het libretto voor haar opera Rotonde uit 1941.
Oorlogsjaren 1940-1945
De familie Bordewijk zat in het kunstenaarsverzet. In 1944 publiceerde Bordewijk in de Quousque Tandem-reeks van de illegale uitgeverij De Bezige Bij onder het pseudoniem Emile Mandeau zijn novelle Verbrande erven, terwijl zijn echtgenote de muziek componeerde bij het eveneens door de Bij gedrukte lied Uit het diepst van mijn hart van J.J.G. Zwanniken. In de hongerwinter verdeelde Bordewijks echtgenote 350 kilo bloembollen over acht adressen.[20] Op 3 maart 1945 werd het huis van het gezin Bordewijk verwoest door het bombardement op het Bezuidenhout. Daarbij ging zijn omvangrijke bibliotheek verloren. Bordewijk zelf bleef ongedeerd. Namens De Bezige Bij stuurde Charles van Blommestein hun duizend gulden als steun.[21]
Na 1945
Bordewijk had zitting, omstreeks de jaren zestig, in de straatnamencommissie en in samenspel met hem kwamen de Haagse wijken aan straten die eindigen op 'zicht', 'rade', 'stede' en 'dreef'.
Advocaat en letterkundige Bordewijk stierf op 80-jarige leeftijd op 28 april 1965 aan een longontsteking en is op eigen verzoek op 3 mei in alle stilte op Oud Eik en Duinen in Den Haag begraven.
Invloed en actualiteit
Bordewijks geheel eigen thematiek en stijl zorgden niet voor een uitgebreide navolging. Zijn werk wordt nog wel steeds druk gelezen: zo verschenen in de periode 2000-2015 meer dan dertig herdrukken, en vertalingen in het Italiaans, Engels, Duits, Turks en Slowaaks.[22] In 2014 werd het Bordewijkgenootschap opgericht, dat activiteiten rond de vijftigste sterfdag van Bordewijk in 2015 organiseerde.[23]
Verzameld werk
Bordewijks Verzameld werk (1982-1991), verschenen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, zou oorspronkelijk bestaan uit elf, maar het werden uiteindelijk 13 delen: vijf delen romans, vier delen verhalen en novellen, twee delen varia met verspreide publicaties met onder meer gedichten en toneelstukken, en twee delen kritisch proza met in het afsluitende deel nog een bibliografie en registers.
- Blokken; Knorrende beesten; Bint; Rood paleis; Karakter. 1982, 645 p.
- Apollyon. 1982, 526 p.
- Eiken van Dodona; Noorderlicht. 1983, 720 p.
- De doopvont. 1983, 541 p.
- Bloesemtak; Tijding van ver; De Golbertons. 1984, 694 p.
- Fantastische vertellingen; Fantastische vertellingen, tweede bundel; Fantastische vertellingen, derde bundel; De Laatste eer; De wingerdrank. 1984, 711 p.
- De korenharp; Bij gaslicht; Zwanenpolder; Het eiberschild. 1985, 752 p.
- Vertellingen van generzijds; De korenharp, nieuwe reeks; Studiën in volksstructuur; Mevrouw en meneer Richebois; Onderweg naar de Beacons. 1985, 738 p.
- De zigeuners; De aktentas; Centrum van stilte; Lente; Verspreide verhalen. 1986, 725 p.
- Verspreide verhalen; Idem; Gedichten; Drie toneelstukken; Halte Noordstad. 1986, 719 p.
- Haagse mijmeringen; Wandelingen door Den Haag en omstreken; Geachte confrère; Juridische varia; Plato's dood; Bint scenario's; Varia. 1988, 634 p.
- Kritisch proza. 1989, 623 p.
- Kritisch proza, addenda, bibliografie, registers. 1991, 659 p.
Namen
Opvallend zijn de namen die hij gebruikt in zijn romans. In Bint komt het volgende rijtje voor: Peert – Kiekertak – Bolmikolke – Klotterbooke – Taas Daamde – Whimpysinger – De Moraatz – Van der Karbargenbok – Surdie Finnis - Schattenkeinder. Enkele namen uit Karakter: Dreverhaven – Katadreuffe – Stroomkoning – Te George – Rentenstein – De Gankelaar – Den Hieperboree. In Blokken zijn de enige namen Glüschaint - De Marcas - Tannenhof - Tekalopte - Ypsilinti. Beweerd werd dat hij deze namen in de telefoongids vond. Onderzoek[24] heeft uitgewezen dat dat niet zo is.
Prijzen
- 1949 - Prijs voor kunsten en wetenschappen voor Noorderlicht
- 1953 - P.C. Hooft-prijs voor De doopvont en Studiën in volksstructuur
- 1957 - Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre
Bibliografie
- 1916 - Paddestoelen (onder het pseudoniem Ton Ven)
- 1918 - Een koning van de frase (in: Groot Nederland)
- 1919 - Fantastische vertellingen, verhalen
- 1923 - Fantastische vertellingen, tweede bundel
- 1924 - Fantastische vertellingen, derde bundel
- 1931 - Blokken; de mislukking van een heilstaat (roman)
- 1933 - Knorrende beesten; de roman van een parkeerseizoen (roman)
- 1934 - Bint, de roman van een zender (roman)
- 1935 - De laatste eer, grafreden
- 1935 - 't Ongure Huissens
- 1936 - Rood paleis; ondergang van een eeuw (roman)
- 1936 - IJzeren agaven; studie in zwart met kleuren
- 1937 - De wingerdrank (zes novellen)
- 1938 - Huis te Huur (onderdeel Boekenweekgeschenk 1938)
- 1938 - Karakter; roman van zoon en vader (roman)
- 1940 - De Korenharp
- 1940 - Drie toneelstukken
- 1941 - Apollyon (roman)
- 1944 - Verbrande erven (als Emile Mandeau)
- 1946 - Eiken van Dodona
- 1946 - Veuve Vesuvius
- 1947 - Bij gaslicht (verhalen)
- 1947 - Vijf fantastische vertellingen
- 1948 - Noorderlicht (roman)
- 1948 - Plato's dood, symfonisch gedicht
- 1948 - Rotonde (operalibretto)
- 1949 - Blokken, Knorrende beesten, Bint (bundel)
- 1949 - Het eiberschild
- 1949 - Nachtelijk paardengetrappel
- 1949 - Zwanenpolder; twintig verhalen
- 1950 - Vertellingen van generzijds
- 1951 - De korenharp, nieuwe reeks
- 1951 - Studiën in volksstructuur
- 1952 - De doopvont
- 1954 - Haagse mijmeringen
- 1954 - Mevrouw en meneer Richebois; twintig korte verhalen
- 1955 - Arenlezing uit De korenharp (bloemlezing)
- 1955 - Bloesemtak
- 1955 - Onderweg naar de Beacons; twaalf korte verhalen
- 1956 - Geachte confrère; splendeurs en misères van het beroep van advocaat
- 1956 - Halte Noordstad; vermeerderd met drie eenacters en een monoloog (toneelstuk)
- 1956 - Tien verhalen
- 1957 - Idem; tien parodieën
- 1958 - De aktentas, tien korte verhalen
- 1959 - De zigeuners; twaalf korte verhalen en een schets
- 1960 - Centrum van stilte; vijf verhalen
- 1961 - Tijding van ver (roman)
- 1961 - Paddestoelen (raad in) rijm (onder het pseudoniem Ton Ven)
- 1962 - Wandelingen door Den Haag en omstreken (onder het pseudoniem Ton Ven)
- 1964 - Lente; zeven verhalen
- 1964 - Jade, jaspis en de jitterbug (onder het pseudoniem Ton Ven)
- 1965 - De Golbertons
- Postuum uitgegeven
- 1981 - Dreverhaven en Katadreuffe. Nawoord Pierre H. Dubois
- 1981 - De Joodse cel
- 1982 - Kritisch proza. Samenstelling Dirk Kroon
- 1982 - Kelders en paleizen. Zeventien verhalen. Samenstelling en inleiding Pierre H. Dubois
- 1982 - Zeven fantastische vertellingen; nagelaten feuilletons. Nawoord J.A. Dautzenberg
- 1982-1991 - Verzameld werk (dertien delen)
- 1983 - Vijf kleine verhalen. Nawoord J.A. Dautzenberg
- 1984 - Het vegetarisme van Mr. J.P. de Vries
- 1984 - De publieke fotolach
- 1984 - Straatnamen
- 1984 - De Fruitkar. Eerder verschenen in Vertellingen van generzijds (1950). Inleiding W.F. Hermans
- 1999 - Huis te huur. Elf surrealistische verhalen. Nawoord Hans Anten
- 2005 - Vrouwenhaar
- 2007 - Nagelaten documenten
Verfilmingen
- 1971 - Karakter, miniserie van Walter van der Kamp, met Ko van Dijk als Dreverhaven en Lex van Delden als Katadreuffe
- 1972 - Bint, televisiespel van Jan Blokker en Krijn ter Braak, uitgezonden door de Vpro
- 1997 - Karakter, bioscoopfilm van Mike van Diem, won Academy Award voor beste niet-Engelstalige film, met Jan Decleir als Dreverhaven en Fedja van Huêt als Katadreuffe
Over F. Bordewijk
- V.E. van Vriesland: F. Bordewijk. Een inleiding tot en keuze uit zijn werk (1949)
- P.H. Dubois: Over F. Bordewijk. Een karakteristiek van zijn schrijversarbeid (1953)
- W.F. Hermans: Bordewijk's jeugdportret. Opgenomen in Ik draag geen helm met vederbos (1979)
- M. Dupuis: Over F. Bordewijk (1980)
- Th. Govaart: Meesterschap over het monster. Over het werk van F. Bordewijk (1981)
- P.H. Dubois en H. Scholten (red.): Over F. Bordewijk (1982)
- R.H. Zuidinga: Mr. F. Bordewijk (1982)
- N. Gregoor: Gesprekken met F. Bordewijk (1983)
- H. Anten: 'F. Bordewijk'. Kritisch Literair Lexicon. (1984) (2008)
- Frans Kellendonk: Het werk van de achtste dag. Over de verhalen van F. Bordewijk (1985)
- A.H. den Boef: F. Bordewijk, Karakter (1988)
- J. van de Sande: F. Bordewijk, Blokken, Knorrende beesten, Bint (1989)
- Bordewijknummer van Preludium 6 (1989-1990) 2/3
- S. Bakker. Ik ben maar een dilettant. F. Bordewijk 1884-1965 (1991)
- R. Vugs: F. Bordewijk, een biografie [diss.] (1995)
- H. Anten: Het bekoorlijk vernis van de rede. Over poëtica en proza van F. Bordewijk [diss.] (1996)
- D. Cumps: De psychomachische verhaalwereld van F. Bordewijk (1884-1965) en de mythe van de hermafrodiet: een interpretatie [diss.] (1998)
- J. Buschman: Den Haag, stad, boordevol Bordewijk. Een literaire wandeling door het Den Haag van F. Bordewijk (1999)
- A. van Luxemburg-Albers: Betreft Bint: Bint van Bordewijk modernistisch bekeken [diss.] (2002)
- E. Kamp: Ferdinand en Johanna - Dubbelbiografie van schrijver F. Bordewijk en componiste J. Bordewijk-Roepman (2016)
Externe links
- Website Bordewijkgenootschap
- Hans Anten, Knorrende beesten, in: Het bekoorlijk vernis van de rede. Over poëtica en proza van F. Bordewijk (Hoofdstuk 2). Groningen, 1996, p. 56-88 en 222-230 (noten).
- P.E. van der Heijden-Rogier, Bordewijk, Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emil (1884-1965), in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (1989)
Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl) |
Bronnen, noten en/of referenties
|
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Ferdinand Bordewijk op Wikimedia Commons.