Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Atjeh-oorlog (voortzetting van de afwachtende politiek)

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.


De Atjeh-oorlog (voortzetting van de afwachtende politiek) was een tijdperk (1883-1892) in de Atjehoorlog waarin men de geconcentreerde linie invoerde en de politiek van de afwachtende houding continueerde.

Inleiding

Bestand:Laging Tobias, PF.jpg
F.P. Laging Tobias. Gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden.

Het leger was indertijd slecht te spreken geweest over Pruijs van der Hoeven, in wie men een tegenstander van de militair zag en die men niet graag het bestuur in Atjeh had zien aanvaarden. Toch was het minder aan de persoon dan aan de politieke misgreep te wijten geweest dat de zo treurige toestand geboren werd, nadat generaal Van der Heijden de oorlog al zo goed als beëindigd had. Pruijs van der Hoeven werd opgevolgd door Laging Tobias, een man die de soldaat een goed hart toedroeg en niet geloofde aan algemene erkenning van het Nederlands gezag door hoofden en bevolking van Atjeh.

Het beleid van zijn voorganger had letterlijk niets uitgewerkt, zoals nu ook door de Nederlandse regering erkend werd. Er werd nu overwogen om de Nederlandse stelling in Atjeh in te krimpen; gouverneur-generaal s'Jacob begaf zich in 1883 naar Atjeh, om deze aangelegenheid te bespreken, maar men kon niet tot overeenstemming komen; er werd besloten tot handhaving vooralsnog van het status quo aldaar. Nog altijd werd de toenaderingspolitiek gevolgd; te Kota Radja werden door de landvoogd aan verschillende Atjehnese hoofden eretekens en geschenken uitgedeeld, als blijken van welwillendheid en hoge tevredenheid. Desalniettemin woedde de guerrillaoorlog voort; na een inval van Nja Hassan hielden deze aanvoerder en Toekoe Oemar het grootste gedeelte van de IV en VI Moekims bezet, en een bataljon moest naar Atjeh gezonden worden om de benden te verdrijven. Ook in de XXII Moekims werd in juni 1883 gevochten; een versterking te Mampreh moest stormenderhand worden genomen. Nadat hevige gevechten geleverd waren, werd de 21ste maart van 1884 bij Glé Kambing door zeven colonnes geopereerd; dertien sterke stellingen werden bestormd en genomen; de troepen leden een verlies van 9 doden en 43 gewonden. De benoemde vredestoestand was een merkwaardige: overal dreigde gevaar en de tegenstander voerde de kleine oorlog met overleg en volharding.

De Nisero-kwestie

Bestand:Bemanning van de Nisero als gevangenen van Tenom.jpg
Bemanning van de Nisero als gevangenen van Tenom.

Op de 8ste november 1883 was het Engelse stoomschip Nisero bij Panga aan de westkust van Atjeh gestrand en de radja van Tenom, Toekoe Iman Moeda, had de bemanning gevangengenomen; te vergeefs deed assistent-resident van Langen pogingen om de bevrijding van de gevangenen te verkrijgen; Engeland ging zich bemoeien met deze aangelegenheid en de Nisero-kwestie dreigde tot moeilijkheden aanleiding te geven. Kolonel Demmeni, die kolonel Schäfer opgevolgd was, plaatste zich aan het hoofd van een expeditie naar Tenom en de radja werd gestraft, nadat kapitein Leyssius na hevige tegenstand de versterkte marktplaats veroverd had. Toch zou het nog tot de 10de september duren voordat de schipbreukelingen door de radja van Tenom tegen betaling uitgeleverd werden en deze zich weer onderwierp aan het Nederlandse gezag. Gouverneur-generaal s'Jacob was afgetreden en zijn opvolger, Otto van Rees, deed op zijn reis naar Batavia in de maand maart 1884 Atjeh aan, zonder dat nog tot verandering van de toestand besloten werd; de landvoogd bepaalde zich tot een proclamatie aan vorsten, rijksgroten en bevolking, waarin verklaard werd, dat de aanvallers er nooit in zouden slagen, de Nederlanders een stap terug te drijven.

Het concentratie-stelsel

Desalniettemin was al in het moederland tot het stelsel van concentratie besloten; Laging Tobias kon zich hier niet mee verenigen; hij erkende zonder voorbehoud dat de invoering van het civiel bestuur te Atjeh en Onderhorigheden een misslag was geweest en stelde de Indische regering voor weer tot de vorige toestand terug te keren. Laging Tobias werd op 19 augustus 1884 eervol ontslagen en opgevolgd als civiel en militair gouverneur door Demmeni, die de 13de september 1884 aantrad. Met de civiele gouverneur verdwenen ook de assistent-resident en de controleur van het toneel. De reorganisatie van het bestuur werd voortgezet door de sluiting van de Atjehnese havens voor alle in -en uitvoer. Tot de concentratie van de Nederlandse stelling, hoofdzakelijk ter bezuiniging, werd nu zonder meer overgegaan maar op een manier die geen verkeerde indruk zou maken op de oorlogspartij en de goedgezinden niet aan hun lot overliet. Het doel was een aaneengeschakelde postenketen te vormen, waarbinnen zowel de bezetting als de inwonende bevolking veilig zou zijn.

Die postenketen, in aansluiting met de kuststrook Oeleh Leh - Kota Pohama bevatte de volgende posten en wachthuizen: Lamtih, Lamdjamoe, Blang, Ketapang Doewa, Lamara, Lampeneroet, Lamrong, Lamsajoen, Lambaroe, Siroen, Lampermej, Tjot Iri, Roempit, Boekit Karang, Lamjong, Pakan Kroeng Tjoet en Kota Pohama; Kota Radja met bijbehorende werken bleef natuurlijk ook bezet. De overige posten moesten niet alleen ontruimd maar ook geslecht en onbruikbaar gemaakt worden; al het materieel moest naar de nieuwe stelling vervoerd worden en het was te voorzien dat de vijand de troepen niet ongemoeid zou laten. Op 1 maart 1885 waren de werkzaamheden aan de geconcentreerde stelling klaar; het 10de en 11de bataljon infanterie konden nu naar Java worden teruggezonden. Men was nu weer even ver als ten tijde van generaal Pel; de sluiting van de Atjehnese havens kwam nu te vervallen en in plaats daarvan zouden de kusten geblokkeerd worden. Ook in de Onderhorigheden vervielen enige posten, namelijk Samalanga en Telok Semawé; Malaboeh, Segli en Edi bleven gehandhaafd. Toen de nieuwe postenlinie ingericht en bezet was, werd de afsluiting van de kust werkelijk opgeheven; alleen de invoer van oorlogsmaterieel en opium bleef verboden. De Atjeh-oorlog was zo een nieuw stadium ingetreden. Langs de postenlinie werd een stoomtramweg aangelegd; Kota Radja bleef het hoofdkwartier en werd gaandeweg een garnizoensplaats, ook geschikt voor het verblijf van gehuwde officieren met hun gezin. De verschillende bentings, van vierkante vorm, met twee bastions tegenover elkaar, en door een palissadering afgesloten, werden ingericht en door wegen en een telefoonnnet onderling verbonden.

De gevolgen van de geconcentreerde linie

Bestand:Officiersverblijf op een post.jpg
Officieren op een der posten.

Binnen de linie was het de Atjehnezen verboden gewapend in het openbaar te verschijnen en zich 's nachts buiten de kampong te bevinden; overtreders werden neergeschoten. Desalniettemin moest men voortdurend op zijn hoede zijn: in de nacht van 3 op 4 september werd majoor Stemfoort, toen hij met een patrouille de westelijke posten bij de hoofdstelling inspecteerde, op een grasveld buiten de Kraton door 12 Atjehnezen overvallen en met klewanghouwen overdekt; de patrouille was verder onschadelijk gemaakt. Ook in de kuststreken was de toestand niet rustig en werd er op grote schaal zeeroof bedreven.

Eind 1885 vertoonde zich zelfs een Atjehnese bende in Tamiang, in de residentie Oostkust van Sumatra; in de nacht van 1 op 2 juni 1886 werd een benting op Tamaran-estate in West-Langkat, ook aan de oostkust, overvallen; het onder Nederlandse vlag varende stoomschip Hok Canton werd de 14de juni te Rigas aan de westkust geplunderd en de gezagvoerder, die gewond was, zijn echtgenote en een Europese machinist werden aan wal gebracht; men zond een expeditie naar Rigas, om de gevangenen te bevrijden, maar de 26ste keerde zij onverrichter zake terug. Inmiddels was de gezagvoerder bezweken en de andere gevangenen waren naar het binnenland overgebracht; de 6de september werden zij uitgeleverd; deze daad was, volgens geruchten, het werk geweest van Toekoe Oemar.

De gevolgen van een wankelende politiek

De gezondheidstoestand liet intussen veel te wensen over; de beri-beri woedde hevig in Atjeh; gedurende alle tijden in Atjeh maakten ziekten meer slachtoffers dan de wapens van de vijand. Demmeni zelf werd ziek en werd, ter herstel van zijn gezondheid, naar Pajakombo gezonden, alwaar hij de 13de december overleed. Generaal van Teijn volgde hem op en onder zijn bewind was het beleid om de Atjehnezen zo veel mogelijk met het Nederlandse bestuur te verzoenen. Zo traden de militaire operaties weer op de achtergrond al werden de Nederlandse troepen nog menigmaal door de vijand bestookt; een bende Atjehnezen die op 4 april 1887 de Nederlandse linie binnendrong nam stelling in kampong Koewala en kon pas na een hevig gevecht daaruit worden verdreven; Troemon werd in de maand mei verontrust door benden, die door de Troemonezen, met behulp van een daarheen gestuurde colonne, werden verjaagd; aanvallen van Atjehnezen op de versterking te Edi werden teruggeslagen en een bende van 400 man, die binnen de linie bij Kota Radja-Bedil zich genesteld had, werd de tweede oktober door de Nederlandse troepen teruggeworpen. Van 12 t/m 19 november 1887 werd een grootschalige tocht naar Poeloe Bras ondernomen onder aanvoering van luitenant-kolonel Vetter toen bekend werd dat Teukoe di Tiro daar met een strijdgroep van 200 a 300 man een aanval op het kolen establissement en de vuurtoren wilde gaan uitvoeren.

In 1889 waren het talrijke benden, die Edi binnenvielen en het contact van de benting met de zee trachtten af te snijden; een colonne wist de vijand na een hardnekkige strijd met zwaar verlies uit zijn stellingen te verdrijven. In Groot-Atjeh werd de Nederlandse versterking Kota-Pohana hevig beschoten uit enige versterkingen bij Kota Toeankoe en de 26ste juli moest een daarvan worden veroverd; niet minder dan 6 officieren (waaronder luitenant Hageman, luitenant Veerman en kapitein Von Geusau) en 99 minderen werden buiten gevecht gesteld. Alweer waren de inzichten te Batavia gewijzigd: zocht men aanvankelijk heil in een blokkade, ten einde de vijand wapens en levensbehoeften te onthouden; de marine was niet in staat deze blokkade effectief te doen zijn, zodat het doel werd gemist. Nu ontwierp men een scheepvaartregeling met de bedoeling de Atjehnees financieel te helpen. De 29ste had Hordijk het bewind te Buitenzorg aanvaard en was generaal van Teijn wegens ziekte afgetreden en vervangen door kolonel F. Pompe van Meerdervoort, die al spoedig met de regering overhoop lag. Zijn opvolger Deykerhoff, benoemd tot kolonel, civiel en militair gouverneur, zou nu de taak hebben zich in de geconcentreerde linie te handhaven en daarbuiten, door controle op in -en uitvoer, de Atjehnees te dwingen in onderwerping te komen.

Zie ook Atjeh-oorlog (periode 1896-1901) voor het vervolg over dit onderwerp
Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1900. W.A. Terwogt. Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis van de Nederlanders in oost-Indië. P. Geerts. Hoorn
  • 1900. G. Kepper. Wapenfeiten van het Nederlands Indische Leger; 1816-1900. M.M. Cuvee, Den Haag.
  • 1885. W. Cool. Indische Legerbelangen. Militaire Spectator. Bladzijde 747-748.
  • 1886. W. Cool. Het Atjeh-vraagstuk. Overgedrukt uit de Militaire Spectator. Broese & Comp. Breda.
  • 1887. W. Cool Een zeer belangrijk adres. Militaire Spectator. Bladzijde 284-287
  • 1888. W. Cool Een stem voor onze tegenwoordige positie te Atjeh. Boekbespreking. De Militaire Spectator. Bladzijde 179-193.
  • 1888. J.J.W.E. Verstege. De vestiging van de Romeinse heerschappij in Afrika. Krijgsgeschiedkundige bijdrage ter vergelijk en beoordeling van onze vestiging in Atjeh. Van Doorn en Zoon. Den Haag.
  • 1886. P.F. Laging Tobias. Frasen en feiten. Tijdspiegel.
  • 1897. W.C. Nieuwenhuijzen. De politiek van de oorlog in Atjeh. Indisch Militair Tijdschrift. Bladzijde 1, 85, 157, 237, 337, 413, 493, 579, 663, 733, 819 en 917 (12 afleveringen)
rel=nofollow
rel=nofollow