Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Atjeh-oorlog (periode 1896-1901)
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
De Atjeh-oorlog (1896-1901) was een periode van offensief militair optreden onder leiding van Stemfoort, De Moulin, Vetter en Van Heutsz te Atjeh.
Inleiding
Generaal Vetter werd naar Atjeh gezonden met kolonel der infanterie Stemfoort en majoor van de generale staf Breijer; hij verliet op 2 april met het 9de bataljon Batavia en kwam de 7de te Oeleh Leh aan; twee dagen later arriveerden het 6de bataljon en een bergbatterij. De regering zag de toestand nu ernstig in en aarzelde niet offensief op te treden. De ware redenen van de afval van Teukoe Oemar bleven duister; beschuldigingen aan het adres van controleur K.W. Gisolf en de hoofddjaksa Mohammad Arif, naar aanleiding van beweerde krenkende handelingen jegens hemzelf en anderen, door hem schriftelijk ingebracht bij de gouverneur, bleken ongegrond te zijn en werden overigens in een tweede schrijven door hem herroepen. In de laatste brief, van 12 april, weet Oemar zijn veranderde zienswijze aan teleurstelling over het uitblijven van een koninklijke onderscheiding als beloning voor zijn reeds bewezen diensten. Wanneer hem 150.000 gulden per maand werd gegeven om zijn krijgsmacht te onderhouden dan zou hij zich alsnog verbinden om Atjeh in rust en vrede te houden; ditzelfde aanbod herhaalde hij in een brief aan de regeringscommissaris, die er de 25ste op antwoordde met de eis tot onverwijlde uitlevering van verstrekte wapens, slechting van in de VI Moekims aangelegde versterkingen, loopgraven en kuilen en vernieuwde onderwerping aan het gouvernement.
Terugkeer naar de geconcentreerde linie van 1886
Teukoe Oemar had zich, hoewel overigens een afwachtende houding aannemend, versterkt in de VI Moekims aan de grenzen van de open streek voor de Nederlandse linie en verder achterwaarts tot Lampsang; hij beschikte over ongeveer 2.000 goed opgeleide strijders. Tegenover zijn versterkingen hadden de Nederlandse troepen een zware batterij opgeworpen terwijl door opheffing van de buitenlinie de veldbataljons geheel beschikbaar zouden komen. Generaal Deyckerhoff was inmiddels langs telegrafische weg van zijn civiel en militair gezag in Atjeh en Onderhorigheden ontheven; het civiel bestuur was door hem overgegeven aan resident K.F.H. van Langen. De nieuwe militaire commandant, kolonel Stemfoort, ging de 10de over tot een verkenning met een bataljon infanterie en detachementen van andere wapens naar Lamkunyit en Biloel. Zowel op de heen- als op de terugmars werd men hevig beschoten. Omdat het hoofddoel was Teukoe Oemar te tuchtigen en het contact met de buitenposten te onderhouden door sterke colonnes, had de regeringscommissaris het besluit genomen, de posten van de buitenlinie niet enkel te ontzetten maar ook te slechten, met uitzondering van Cot Goe, dat bijzonder gunstig voor de geconcentreerde linie gelegen was. In veertien dagen was het aanzienlijke werk, dat veel moeilijkheden opleverde en waarvoor een aanzienlijke troepenmacht nodig was, volvoerd; enkel voor het opheffen van Anak Galoeng, Lambarih, Senelop en Lamsoet waren het 6de, 9de, 12de, en 14de bataljon opgetreden, twee batterijen bergartillerie en de nodige hulptroepen en toen nu ten koste van 5 officieren en 50 minderen, die gesneuveld waren, en van ruim 200 gewonden, die tijdelijke posten opgeheven waren, was men teruggekeerd tot de geconcentreerde linie van het jaar 1886.
Militaire operaties tegen Teukoe Oemar
Alle veldbataljons waren nu beschikbaar voor het eigenlijke doel der militaire operaties. Teukoe Oemar woonde in de kampong Lampisang, ten zuiden van de post Lamdjamoe, en het was daar, dat hij in antwoord op zijn aanbod aan de regeringscommissaris diens ultimatum ontvangen had. Toen hieraan niet werd voldaan maakte generaal Vetter kort proces met de verrader; hij werd ontslagen als Panglima prang besar en als hoeloebalang van Lepong; de 27ste april openden zee- en landmacht haar geschutvuur op Lampisang en omstreken. Oemar had zijn gebied versterkt met verscheidene linies, gevormd door versterkte kampongs en bentings, die onderling door loopgraven waren verbonden; het zou dus veel inspanning van de troepen vergen om deze sterke vijandelijke stelling te nemen. Eind mei begonnen de verrichtingen ter verdrijving van Teukoe Oemar uit de VI en IV Moekims der sagi XXV in Groot Atjeh. Bij Lamith waren het 12de en 14de, bij Belang ws het 9de bataljon opgesteld, terwijl de hoofdmacht - het 3de, 6de en 7de bataljon, de marechaussees, 4 secties bergartillerie en de hulptroepen, was samengetrokken bij Ketapan Doewa. Het 7de bataljon, met cavalerie en artillerie, werd in reserve gehouden.
De 23ste mei 1896, reeds voor het aanbreken van de dag, waren de Nederlandse troepen al met de vijand in gevecht gewikkeld, en hoe groot ook de kracht en de moed waren, waarmee Oemar zich verdedigde, voor de wijze waarmee de aanvoerders te troepen leidden, moest hij wijken; vooral Van Heutsz en Vis onderscheidden zich hier. Kampong Lam Hasan bood de hardnekkigste tegenstand; uren achtereen nam de sterke batterij bij Lamjamu haar onder vuur; te vergeefs probeerde het 9de bataljon infanterie de sterke stellingen te nemen en tegen het aanbreken van de dag werd aan majoor der infanterie J.R. Jacobs opgedragen, met zijn reserve, bestaande uit 3 compagnieën van het 7de bataljon, het 9de te helpen en Lam Hassan te nemen. Met de 1ste compagnie in front, de helft van de 2de compagnie op de linkerflank en de rest in reserve werd uit Adjoen Tebal tegen de vijandelijke stellingen opgerukt; binnen 20 minuten waren zij in Nederlandse handen en was de kampong geheel van vijanden gezuiverd. Van de anderhalve compagnie, die aan het eigenlijke gevecht deelnam, sneuvelden 2 officieren en 30 manschappen maar de overwinning was volkomen. Majoor Jacobs, wiens paard al dadelijk werd neergeschoten, waarop hij te voet de aanval met de 1ste compagnie meemaakte, werd voor de wijze waarop hij zich onderscheidde bij deze gelegenheid en tijdens de verdere gevechten tot eind oktober 1896, met de Militaire Willems-Orde vierde klasse beloond.
De aanval op Lampisang werd ingeleid door de verrassing bij nacht van een deel van de eerste linie van de rechter -en linker vleugel; de colonne Van Heutsz zou de heuvel beklimmen en de Gleh-Poetih bezetten. Door de duisternis begunstigd, bereikte zij, zonder tegenstand te ondervinden, de heuvelrij en kon zij doorgaan met de tocht naar boven. Bovenop de heuvel gekomen, vanwaar Lampisang beheerst werd, kon men in de diepte Lampisang zien liggen; hierop werd het vuur geopend, waartoe de bergbatterij gerekwireerd was. Oemar en zijn volgelingen namen de vlucht naar de zuidwaarts gelegen stelling Boekit Seboen-Beradin. Nu zond Van Heutsz bericht dat de voorwaartse beweging verder zo snel mogelijk moest worden voortgezet door het 7de en 9de bataljon. Lamtengah, Lam-manjang en Lam-Isi werden veroverd door het 12de en 15de bataljon, waarbij de Koloniale Reserve, onder haar aanvoerder Drijber zich bijzonder onderscheidde; Drijber raakte 2 keer gewond. De 23ste mei leden de troepen gevoelige verliezen; er waren 160 man buiten gevecht gesteld. De volgende morgen werd opgerukt naar Lampisang en werd de woning van Teukoe Oemar verbrand; vervolgens werd een sterke stelling, bestaand uit de kampong Beradin en de beide bentings Seboen genomen. In totaal kostten de operaties in het gebied van Teukoe Oemar de Nederlandse troepen 200 doden en gewonden. Na de tuchtiging keerden de troepen terug naar Koeta Radja. Tot gouverneur van Atjeh werd nu generaal de Moulin benoemd maar hij vervulde die taak slechts kort; op 7 juli 1896 overleed hij aan de gevolgen van een zonnesteek.
Verdere operaties
Nadat de 9de en de 10de juni de Lamkrak-streek der VII Moekims van de sagi XXII Moekims, de 19de en 17de juni de V Moelims gestraft waren, keerde generaal Vetter de 27ste terug naar Batavia. Er waren nu mobiele colonnes gevormd in de voornaamste delen van het vijandelijke gebied. In verband hiermee hadden nog militaire operaties plaats te Lepong en Lohong in de zuidelijke nederzettingen van Groot-Atjeh en te Selimoen in de XXII Moekims; in de zuidelijke nederzettingen moesten die in 1897 worden herhaald. In augustus volgde een expeditie naar de Pedir-streek, ondernomen om de Moekims Pekan Baroe en Pekan Sot van vijandige benden te zuiveren. Op de 9de juni 1896 marcheerde het korps marechaussee in de voorhoede van een colonne naar Anak-Galoeng; de voorhoede, onder leiding van Graafland, ging direct tot de aanval over zonder op de overige troepen te wachten. Om half 5 in de morgen was de omtrekkende beweging voltooid; er volgde nu een vuurgevecht met de vijand, waarbij Graafland gewond raakte en het commando over moest geven aan luitenant Vis; toen de hoofdmacht met de ambulance arriveerde was het gevecht al beslist in het voordeel van de Nederlandse troepen; men had 6 doden en 28 gewonden verkregen. Een officier die zich tijdens de gevechten zeer onderscheidde was Webb.
De Pedir-expeditie
Zie Pedir-expeditie voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In Groot-Atjeh was de situatie bevredigend; in 1897 kon de trambaan Koeta Radja - Indrapoeri (Gle Klambing) voor het openbaar verkeer opengesteld worden. Maar de hoofden van de opstand waren uitgeweken naar de Pedir-streek, het bolwerk van de geestelijke partij en dus moest er worden overgegaan tot onderwerping van die streek. De regering besloot nu voet bij stuk te houden; nadat men bericht had ontvangen dat Teukoe Oemar met een beduidende macht te Djantoi bij Selimoen was aangekomen, om zich te verenigen met de Pretendent-Sultan en Panglima Polèm II, die zich weer teruggetrokken had. Pedir, gaandeweg het centrum van de oorlogspartij geworden, moest ten onder gebracht worden. Door de generale staf was een plan voor de veldtocht ontworpen en voor het opperbevel van de expeditie naar Pedir en Gigiën werd kolonel Van Heutsz aangewezen, die in verband met deze opdracht benoemd was tot civiel -en militair gouverneur. Het doel van de Pedir-expeditie was zich te begeven naar de, tot de sagi der XXII Moekims behorende, VII Moekims Pedir, en op de weg daarheen het verzet van de vijand te breken; verder het hoofd van de sagi der XXII Moekims tot onderwerping te brengen, de vijandelijke benden in de VII Moekims Pedir te verslaan en de federaties XII en VI der Pedir-streek onder Nederlands gezag te brengen. Vier bataljons infanterie, een batterij berggeschut en een eskadron cavalerie werden naar Segli gedirigeerd, om genoemde streken van vijanden te zuiveren; deze operaties zouden gesteund worden door een tweede colonne, van Selimoen opererend, om een eventueel uitwijken van de vijand uit Pedir, ook uit de VII Moekims Pedir, naar de vallei van Groot-Atjeh, tegen te gaan; verder om de benden van Panglima Polèm II en Oemar op te zoeken en te vernietigen, ten einde daarna zich met de hoofdmacht te verenigen. De 30ste mei 1898 was de opperbevelhebber aan gekomen te Segli, waar de troepen, uit Batavia en Kota Radja vertrokken, zich verenigden met het 14de bataljon, dat vooruit gezonden was. De vijand had zich versterkt te Garot, dat zonder verlies genomen werd, waarna langs de Pedir-rivier werd voortgemaakt; te Mehtareum werd de colonne uit Selimoen aangetroffen. In het gebied van Toekoe Bintara Kemanga werden twee bentings veroverd; de beide colonnes wenden nu, langs verschillende wegen, zich naar Kamala, de residentie van de Pretendent-Sultan. Hier werd door de vijand niet stand gehouden; evenmin te Sangget Menoe, dat 29 juni genomen werd. De tegenstand was zeer meegevallen, aan Teukoe Oemar was het steeds gelukt te ontkomen; maar overigens had de expeditie volkomen aan het doel beantwoord en keerde Van Heutsz terug naar Kota Radja. Voor zijn aandeel in genoemde tocht werd de militair opnemer Werbata benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse.
Verdere krijgsverrichtingen
In juli moesten de wapens weer worden opgepakt; ditmaal tegen Edi, waar een priester, Toeankoe Tapa, de heilige oorlog predikte, en een aanval op het civiele etablissement gedaan was. Met twee bataljons werd de 11de de vijand uit zijn stellingen verdreven. Oemar was naar de westkust uitgeweken, door een colonne gevolgd. De bevolking bleek weinig gezind kwade zaak met hem te maken; zijn invloed was verminderd en in een schermutseling vond hij de dood. Nu en dan werden de Nederlandse troepen nog beschoten en probeerden Atjehnezen de guerrillaoorlog nog te onderhouden; Van Heutsz werd intussen benoemd tot generaal-majoor en verheven tot commandeur in de Militaire Willems-Orde; alle landshoofden onderwierpen zich aan het Nederlandse gezag en de algehele toestand in Pedir mocht thans gunstig heten. In het begin van 1901 vond er nog een expeditie naar Samalanga plaats. Tanah Merah werd door de vijand niet verdedigd; vanuit Samalanga werd verder opgerukt naar het beruchte Batoe Iliq, waar de Nederlandse troepen in 1882 het hoofd gestoten hadden. De 1ste en 2de februari werd de vijandelijke stelling op Batoe Iliq en Asan Koembang door de marine en het geschut van het Nederlandse bivak te Nangroë onder vuur genomen; nadat de aanval hierdoor was ingeleid, werden door de troepen vier versterkingen veroverd, waarna de verdere vijandelijke positie, die hardnekkig verdedigd werd, door infanterie, marechaussee en landingsdivisie werd bestormd. Binnen de versterking ontstond een verwoed gevecht, man tegen man; de vijand liet een vat buskruit springen, waardoor luitenant der Marechaussee J.E.W. van Gesseler Verschuir (2e Divisie Korps Marechaussee) en negen minderen ernstige brandwonden verkregen. Met het stormenderhand genomen Batoe Iliq vielen enige vuurmonden de troepen in handen, die verder een verlies leden van vijf doden en 29 gewonden. Asan Koembang werd zonder verdere tegenstand genomen.
Zie ook
Portaal KNIL |
- Zie ook Jacobus Johannes Burger voor de strijd te Batoe Iliq.
- Zie ook de Atjeh-oorlog: tocht van G.C.E. van Daalen (1904) voor het vervolg van de Atjeh-oorlog.
Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)
Bronnen, noten en/of referenties
|
Strijdperken in de Atjeh-oorlog |
---|