Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Willem Gerardus Antonius Cornelis Christan

Uit Wikisage
Versie door IPA (overleg | bijdragen) op 2 aug 2018 om 21:41
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Willem Gerardus Antonius Cornelis Christan (Utrecht, 28 april 1854 - Amersfoort, 12 juli 1915) was een Nederlands generaal-majoor der infanterie van het Indische leger, onder meer officier in de Militaire Willems-Orde en begiftigd met de Eresabel.

Loopbaan

Christan trad in 1869 bij het Instructiebataljon te Harderwijk in dienst en werd bij Koninklijk Besluit van 19 december 1874 nummer 15 benoemd tot tweede luitenant bij het tweede bataljon van het leger in Nederlands-Indië; hij vertrok op 23 mei 1876 per Ophir naar Palembang, waar hij ingedeeld werd bij het garnizoensbataljon en op 4 september 1877 benoemd tot eerste luitenant, op 19 oktober van datzelfde jaar benoemd tot adjudant. Christan werd bij Koninklijk Besluit van 1880 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde: inzake de krijgsverrichtingen in de XXII en XXVI Moekims (Atjeh) gedurende de tijdvakken van 23 maart tot 17 juni en van 30 juni tot 5 september 1879.[1] Hij werd op 21 september 1881 overgeplaatst naar Batavia (per stoomschip Koningin Sophia), in december naar Salatiga en nam in 1883 deel aan een kleine expeditie in de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, waarbij zijn naam met lof genoemd werd door zowel de resident van die afdeling als door de militaire commandant. Op 20 september 1883 werd aan de Barito-rivier bij Lahai een vijandelijke benting ingenomen, waar Pangeran Muhammad Seman zich had verschanst, die er aanspraak op maakte de sultan te zijn van het door de Nederlanders afgeschafte Sultanaat van Banjar. De Nederlandse strijdmacht bestond uit zes officieren en 174 minderen, onder bevel van Christan, die door de plotselinge ziekte van de met het commando belaste kapitein in diens plaats optrad. Het geheel stond onder leiding van de gewestelijke militaire commandant, die zich met de resident van de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo aan boord van Zr. Ms. stoomschip Onrust bevond.[2] Christan werd bij Koninklijk Besluit van 10 januari 1884 nummer 44 voor zijn verrichtingen begiftigd met de Eresabel.

Christan kreeg op 23 oktober 1887 een tweejarig verlof naar Nederland wegens ziekte en werd op 17 mei 1889 bevorderd tot kapitein; hij vroeg, in Nederland verblijvend, aan om bij het wapen der Marechaussee in Nederland te worden overgeplaatst en werd in afwachting daarvan gedetacheerd bij het depot van het tweede regiment huzaren te Haarlem, om zich in de kennis van paarden te bekwamen.[3] Uiteindelijk kon dit verzoek, met het oog op de promotie, niet worden toegestaan.[4] Bij terugkeer in Indië (per stoomschip Batavia) werd hij bij het zesde bataljon infanterie te Magelang ingedeeld, waarheen hij per gouverneur-generaal Meijer vertrok. Hij werd op 1 augustus 1891 overgeplaatst bij het tweede depotbataljon aldaar en in september van dat jaar overgeplaatst bij de garnizoenscompagnie van Bantam te Serang. In 1894 nam hij deel aan de Lombok-expeditie.

De Lombok-expeditie

Het was kwart voor vier toen Tjakra-Negara bereikt werd. De drie meter hoge poort (aan de oostkant) was gedeeltelijk afgesloten door een bamboedoeri-afsluiting, die reeds was aangebracht bij het vertrek van de colonne naar het binnenland. Niets verdachts deed zich voor en zonder enig onraad te vermoeden trok de troep de poort binnen. Na de spits, onder sergeant Demmeni, volgde de vóórtroep, onder luitenant Kalff, vervolgens de genie, onder luitenant F.W.C. van der Staay, de bergartillerie, onder luitenant Vis, en daarachter één sectie Europeanen, onder luitenant C.C. Musch; het geheel stond onder commando van kapitein Christan. De hoofdtroep, waarbij overste Van Lawick van Pabst en luitenant adjudant Hildering, bestond uit het overige gedeelte der Europeanen, een sectie inlanders van de tweede compagnie, onder luitenant Broekman, de ambulance, onder dokter Uljaki en de trein, onder luitenant der artillerie Van der Plank. De drie overige secties van de tweede compagnie vormden de achterhoede, onder kapitein Lindgreen. Ondertussen zaten duizenden Balinezen op de loer, te wachten op het afgesproken teken tot de aanval. Toen de troep geheel binnen was, knalde plotseling een schot, en bijna op hetzelfde ogenblik ratelde het repeteervuur door bamboekokers in de muur, en werden zware stenen op de troepen geslingerd. Door deze onverwachte aanval verrast, deinsden de manschappen een ogenblik terug. Voorwaarts! klonk het commando van de officieren, en bukkende, in de looppas, trachtte men zich tegen dat helse vuur te dekken, waartegen de Nederlandse manschappen niets vermochten.

De weg hoopte zich weldra op met dode mensen, paarden en muildieren. De draagpaarden, door het vuur schichtig geworden, rukten zich los, holden door de gelederen en veroorzaakten verwarring. Omdat de zijpaden versperd waren, moesten de troepen noodzakelijk de weg volgen die de vijand hun met opzet had vrijgelaten. Op 200 meter van de poort maakte de weg een bocht naar het noorden, om 50 meter verder weer de oorspronkelijke richting te volgen. 800 meter van deze tweede kromming lag het oude bivak van het zesde bataljon infanterie. Het was bij die elleboog dat de voorhoede en hoofdtroep het meest geteisterd werden. De ambulance, die de hoofdtroep volgde, moest bij de eerste bocht standhouden om de gewonden op te nemen. Luitenant de Graaff liet zijn manschappen naar beide kanten front maken, om Uljaki de gelegenheid te geven de geblesseerden te doen opnemen en de zwaarst gewonden te verbinden. Met grote kalmte wijdde Uljaki zich aan zijn plicht en werd bijgestaan door fuselier Loverink (stamboeknummer 22611). Uljaki, vertrouwend op de grootmoedigheid van de vijand, verzocht De Graaff door te marcheren en hem te verlaten, zeggend dat de vijand wellicht de geneesheer en de gewonden zou sparen. De Graaff weigerde. Zolang ik nog één man heb, blijf ik bij je, was het besliste antwoord.[5]

Christan verloor tijdens de Lombok-expeditie ruim een vierde van zijn compagnie. Een soldaat uit zijn compagnie vertelde in een interview:[6] Ik behoorde tot de compagnie van kapitein Christan; hij was een uitstekend mens, die veel voor zijn soldaten overhad, voor wie wij allen door het vuur zouden zijn gegaan en die ons steeds aanspoorde flinke soldaten te zijn. Na de dood van overste Van Lawick van Pabst kreeg kapitein Christan het bevel. Toen hij 's avonds met de luitenants Kalff, Beckering en kapitein Willemstijn stond te overleggen hoe terug te trekken, kreeg luitenant Kalff een schot in de rug en viel dood neer. Ondertussen wisten wij niet waar kapitein Lindgreen met zijn mannen was gebleven. Christan wist ons krachtig bij elkaar te houden; zijn jongen, die Jan werd genoemd, bleef trouw bij hem en wij volgden Jan maar, terwijl de kapitein riep: Jongens, bij elkaar blijven, volg Jan maar! Intussen was de voorhoede met kapitein Christan doorgemarcheerd, waartoe ik behoorde, de trein, bestaande uit 70 pikolpaarden met evenzoveel dwangarbeiders, volgde daarop maar die zijn bijna allen neergeschoten, toen volgde kapitein Lindgreen met de achterhoede, maar deze kon niet passeren omdat de weg versperd was met mensen en dieren en er zoveel vuur viel, hij wist, met medeneming van de voor de hand liggende gewonden en doden, in een Balinese woning te vluchten, en zeker was ik tot een zeef geschoten als kapitein Lindgreen mij niet op zijn nek had genomen en uit die dodelijke vuurregen had gered. Na een lange mars bereikten wij eindelijk 's avonds om tien uur het zeestrand, doodaf. Van de 119 man van onze compagnie bracht Christan er 80 terug, de rest was gesneuveld; ik ben er goed van af gekomen maar zal het mijn leven niet vergeten.

Latere loopbaan

Voor zijn verrichtingen te Lombok werd Christan bij Koninklijk Besluit van 9 april 1895 nummer 32 bevorderd tot ridder derde klasse van de Militaire Willems-Orde; hij verkreeg in februari 1896 een verlof van twee maanden naar Celebes wegens dringende particuliere belangen en werd in juni van dat jaar bevorderd tot majoor. In 1897 keerde hij terug naar Atjeh, waar hij commandant werd van het derde bataljon. De 28ste september 1897 werd de kort tevoren verlaten stelling van Oemar bereikt en verbinding verkregen met de uit Lepong opgerukte colonne onder Christan. Op de daarop volgende dagen werd voortgegaan met het doorzoeken van het gebergte, maar nergens werd meer een vijand aangetroffen waarop de civiele en militaire gouverneur Van Heutsz, die de 28ste en 29ste september Lepong bezocht, bepaalde dat de colonne onder Christan zou terugkeren, terwijl die onder majoor Wichers voorlopig in Lam Tih zou verblijven om verder het terrein te doorzoeken en de versterkingen van Oemar te doen opruimen.[7] In februari 1898 vertrok Christan met het derde bataljon en vergezeld door kapitein van de generale staf Van Daalen per de stoomschepen Havik en Gier naar Daja om de partijgangers van Oemar te verdrijven; de landing vond plaats in de Lambesibaai en men verwachtte geen tegenstand (februari 1898).[8] Christan werd in augustus van dat jaar bevorderd tot luitenant-kolonel en tijdens de parade, gehouden te Soerabaja op 31 augustus van dat jaar, werd aan hem een eervolle vermeling uitgereikt (hij was toen commandant van het dertiende bataljon) als bewijs voor zijn krijgsverrichtingen te Atjeh, voornamelijk voor de tijd dat hij commandant van de Korps Marechaussee te voet was.[9] Van maart 1898 t/m mei 1898 was hij korpscommandant van het Korps Marechaussee te voet in Atjeh.

In 1898 veroorzaakte Djambi problemen en vertrokken Christan (dan gewestelijk militaire commandant te Palembang) en de resident, H.J. Monod de Froideville, er met het flotilje Edi ter bemiddeling naar toe. Christan vertrok als commandant van de expeditie opnieuw op 21 september 1901 naar Djambi en nam Loeboe Gresam, de zetel van de opstand, in, waarop vele hoofden zich over gaven. Op 30 december 1902, na gedurende dat jaar en het voorgaande de troepenbewegingen te Djambi te hebben geleid, werd Christan bevorderd tot kolonel en benoemd tot commandant van de derde militaire afdeling; na de pensionering van kolonel Scheuer werd zijn naam genoemd als militair commandant van Atjeh en zijn naam viel ook als de toekomstige gouverneur daarvan (wat uiteindelijk niet gebeurde).[10] In augustus 1903 werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw: als hebbende uitgemunt bij de krijgsverrichtingen en zich onderscheiden wegens politiek beleid tijdens de verwikkelingen in Djambi.[11] Hij werd in december 1904 bevorderd tot generaal-majoor der infanterie te Soerabaja. Ten tijde van de Bali-expeditie in 1906 was men zeer ontevreden over de benoeming tot opperbevelhebber van generaal-majoor Rost van Tonningen; deze was van het wapen der artillerie en men had liever Christan, van het wapen der infanterie, benoemd zien worden tot bevelhebber der expeditie.[12] Christan verkreeg bij Koninklijk Besluit van 2 februari 1909 eervol pensioen en vertrok met de Sindoro naar Nederland. Bij zijn vertrek werd gezegd: er is thans een legerchef heengegaan die het hart van zijn ondergeschikten had.[13] Christan vestigde zich te Amersfoort en overleed aldaar in juli 1915; naast eerder genoemde onderscheidingen bezat hij nog de gouden medaille, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1877, voor de door hem betoonde belangstelling in de rijkswetenschappelijke en kunstverzameling, gebleken door de aanbieding van een zeer belangrijke verzameling etnografische voorwerpen.[14]

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º De Tijd (10-09-1880)
  2. º Java-bode (22-10-1883)
  3. º Algemeen Handelsblad (28-01-1890)
  4. º De Tijd (23-05-1890)
  5. º 1894. J.P. Schoemaker. De Lombok-expeditie
  6. º Algemeen Handelsblad (29-10-1894)
  7. º Rotterdams Nieuwsblad (18-11-1897)
  8. º Tilburgse Courant (06-02-1898)
  9. º Het Nieuws van de Dag (07-10-1898)
  10. º De Locomotief (21-01-1903)
  11. º Generaal-majoor W.G.A.C. Christan Het Nieuws van de Dag (25-01-1909)
  12. º Het Nieuws van de Dag (16-06-1906)
  13. º Afscheid generaal Christan. Het Nieuws van de Dag (05-02-1909)
  14. º De Sumatra Post (09-09-1915)
rel=nofollow
  • 1915. "Generaal Christan †", De Sumatra Post. (09-09-1915)
  • 1940. G.C.E. Köffler. De Militaire Willemsorde 1815-1940. Algemene Landsdrukkerij. Den Haag.

Q14519541 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow
rel=nofollow