Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Brief van Jeremia

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De brief van Jeremia (ook bekend onder de Latijnse naam Epistula Jeremiae) is een in het Grieks overgeleverd, oorspronkelijk zelfstandig geschrift uit het Palestijnse jodendom. Het oudste bekende fragment ervan, (7Q2), stamt uit de eerste eeuw voor Christus, en werd ontdekt tussen de Dode-Zeerollen (Qumran).

Plaats in de Bijbelcanon

In de Griekse Septuaginta vormt de brief een eigen boek, dat volgt op de Klaagliederen van Jeremia. In de Latijnse Vetus Latina en de Vulgaat werd het ingevoegd als zesde hoofdstuk van het ongeveer 100 jaar later ontstane boek Baruch, waarmee het formeel of inhoudelijk geen verband houdt.

Het werd nooit opgenomen in de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach.

Achtergrond

Het traktaat werd opgesteld als pseudepigraaf bij het boek Jeremia. In de het inleidende vers (gerekend als ’vers 0’) geeft het te kennen een brief te zijn van de profeet Jeremia aan de in Babylonische ballingschap levende Joden. Daarmee lijkt het de correspondentie uit Jeremia 29 af te sluiten.

Het is echter geen brief, noch was Jeremia de auteur ervan.

Het is een polemisch strijdschrift tegen de afgodendienst, dat ontwikkeld werd rond het thema van Jeremia 10:1-16, dat valse goden zullen vergaan.

Vanaf vers 1 wordt de naam van de Jeremia niet meer vermeld, en spreekt het over de ballingschap in Babylon als iets wat nog in de toekomst ligt.

Na een korte inleiding komt de auteur al snel tot zijn hoofdpunt, dat hij met fijn sarcasme en kleurrijk uitwerkt.

Inhoud

Wegens hun zonden voerde God de Joden naar Babylon, waar ze tot zeven generaties (Brief van Jeremia 2) moesten blijven. (Mogelijk is dit een vergissing voor de zeventig jaar (zeven decaden) van Jeremia 29:10.)

Daar zouden ze „goden van zilver, goud en hout zien, die op de schouders worden rondgedragen en bij de volken daar ontzag wekken.” Ze mochten zich hierdoor niet laten beïnvloeden, maar het gebod gehoorzamen: (Brief van Jeremia 5-6):

5 wanneer je voor en achter die goden een menigte in aanbidding ziet. Zeg dan bij jezelf: Alleen u verdient aanbidding, Heer! 6 Want mijn engel is bij jullie en hij laat je niet vrijuit gaan.

Het volgende hoofddeel waarschuwt de gedeporteerden, of in werkelijkheid hun afstammelingen die reeds 400 jaar in de Babylonische diasporagemeente leefden, voor de glanzende, en uiterlijk superieur lijkende vreemde godheden van de Babylonische religie. In tien paragrafen die onderling door trefwoorden verbonden zijn, gebruikt de auteur sarcastische polemiek tegen de Babylonische goden. Hij spot ermee als onwerkzame goden die niet kunnen helpen. Hij roept herhaaldelijk op deze goden niet te vrezen en geen geloof te schenken aan hun goddelijkheid. Er wordt uitvoerig geargumenteerd dat al deze goden slechts machteloze en vergankelijke werken van mensen zijn, en dat ze, omdat ze niet bestaan, schade noch nut kunnen brengen. De brief sluit af met een soort moraal (Brief van Jeremia 68-72):

68 Ons blijkt dus helemaal nergens uit dat het goden zijn; heb er dan ook geen ontzag voor. 69 Zoals een vogelverschrikker in een komkommerveld niets beschermt, zo is het met hun goden van hout, zilver en goud. 70 En zo lijken hun houten, vergulde en verzilverde goden ook op een doornstruik in een boomgaard waarop een vogel gaat zitten, of op een lijk dat in het donker ligt. 71 Uit het wegrotten van de purperen stoffen en het marmer waarmee ze bekleed zijn, kun je wel afleiden dat het geen goden zijn. En dan zijn ze zelf aan de beurt om te vergaan, tot grote schande van het land. 72 Daarom is het beter geen afgodsbeelden te hebben en een rechtvaardig mens te zijn, want dan sta je niet bloot aan spot en hoon.

Zo geeft de auteur een actuele toepassing van het Bijbelse verbod op beeldenaanbidding tegen de acute uitdaging door het hellenisme met zijn cultureel pluralisme en syncretisme. Qua taalgebruik en inhoudelijk sluit hij hiermee aan bij de Bijbelse afgodenpolemiek, zoals deze werd geformuleerd in Jesaja 44:9-20, Jes 46:5-7 en Jeremia 10:1-16, maar ook in de Psalmen, Ps 115:4-8 en Ps 135:15-18. Deze polemiek heeft verdere joodse geschriften zoals de brief van Aristeas, het Boek der Jubileeën, en enkele auteurs van het Nieuwe Testament beïnvloed. Teksten zoals Romeinen 1-3, 1 Thessalonicenzen 1:9, 1 Johannes 5:21 en Handelingen 14:15 lijken aan te duiden dat de eerste christenen de ’brief van Jeremia’ kenden.

Literatuur

  • Ivo Meyer, Das Buch Baruch und der Brief des Jeremia. In: Erich Zenger e.a. (Uitg.): Einleitung in das Alte Testament. 6e oplage. Kohlhammer, Stuttgart 2006, ISBN 978-3-17-019526-4, p. 488

Weblinks

Encyclopædia Britannica online  (en) The Letter of Jeremiah, in: Encyclopædia Britannica, 2024. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

Jewish Encyclopedia 1906  (en) Jeremiah, Epistle of, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

(en) W. O. E. Oesterley, The Epistle of Jeremy on katapi.org