Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Jozua (boek)

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Het Bijbelboek Jozua (Hebreeuws: יהושע) is het zesde boek van zowel de joodse als de christelijke canon.

Het boek vertelt het verhaal van Jozua en naar hem is het boek ook genoemd. Jozua is de leider van de Israëlieten en de opvolger van Mozes. Onder zijn leiding trekt het Israëlitische volk het land Kanaän binnen om dat te veroveren.

Plaats in de Bijbel

Wat de inhoud betreft sluit Jozua aan bij Deuteronomium en Richteren. Jozua gaat verder met de geschiedenis van het volk Israël waar Deuteronomium ophield, namelijk de dood van Mozes. Richteren gaat verder met deze geschiedenis waar het boek Jozua ophoudt, namelijk met de dood van Jozua.

In de Hebreeuwse Bijbel wordt het boek Jozua tot de Vroege Profeten gerekend. Op basis van de inhoud, die voor een groot deel uit historische beschrijvingen bestaat, wordt Jozua ook wel tot de historische boeken gerekend.

De eerste zes boeken van de Bijbel, de Pentateuch plus Jozua, worden ook wel de Hexateuch genoemd. Samen vertellen zij het verhaal van het volk Israël vanaf de roeping van Abraham, en de beloften die hij daarbij kreeg, tot de vervulling van die beloften met de inname van het Beloofde Land.

Auteurschap

Traditioneel werd het boek Jozua toegeschreven aan Jozua zelf. Het boek vermeldt echter geen auteur. Aangenomen wordt dat het boek in zijn huidige vorm het resultaat is van een redactieproces waarbij gebruik gemaakt is van verschillende bronnen. De samenstellers hebben waarschijnlijk ouder schriftelijk en mondeling overgeleverd materiaal samengevoegd en mogelijk aangevuld met eigen teksten of hier en daar aangepast.

Stijl en structuur

Het boek kan in drie delen ingedeeld worden. Het eerste deel beschrijft de inval in Kanaän en de verovering van het land. Dit deel bevat voornamelijk verhalende gedeelten. Het tweede deel bevat voornamelijk geografische overzichten en lijsten betreffende de verdeling van het land en een aantal andere zaken. Het derde deel heeft weer een verhalend karakter en sluit daarmee aan bij het eerste deel. Daarnaast bevat het derde deel een tweetal redevoeringen van Jozua.

Een groot deel van Jozua, met name het eerste deel, heeft een etiologisch karakter: er worden verklaringen gegeven voor (plaats)namen, gebruiken en gedenktekens door het achterliggende verhaal te vertellen. Voorbeelden hiervan zijn Jozua 5:2-9 waarin de naam Gilgal ("Voorhuidenheuvel") wordt verklaard, Jozua 4 waarin de herkomst en betekenis van de steenhopen bij en in de Jordaan worden verklaard en Jozua 9 waarin de maatschappelijk positie van de Gibeonieten wordt verklaard. Mogelijk hadden deze verhalen tot doel om jonge Israëlieten aan de hand van eigentijdse, zichtbare zaken bekend te maken met de geschiedenis van het volk.

Indeling

1. De verovering van het land (hoofdstuk 1 t/m 12)

  1. Jozua wordt aangesteld en krijgt de opdracht het land te veroveren (1:1-1:9)
  2. Jozua instrueert het volk en het volk reageert positief (1:10-1:18)
  3. Rachab en de spionnen in Jericho (2)
  4. Het oversteken van de Jordaan (3,4)
  5. Besnijdenis en Paasfeest (5:1-12)
  6. Jozua ontmoet de aanvoerder van het leger van de Heer (5:13-15)
  7. De verovering van Jericho (6)
  8. De schending van de ban (7)
  9. De verovering van Ai (8:1-29)
  10. De plechtigheid op de Ebal (8:30-35)
  11. De list van de Gibeonieten (9)
  12. De slag bij Gibeon (10:1-28)
  13. De verovering van het zuiden (10:29-43)
  14. De verovering van het noorden (11:1-15)
  15. Overzichten van veroveringen (11:16-13:7)

2. De verdeling van het land (hoofdstuk 13 t/m 21)

  1. De verdeling van het grondgebied ten oosten van de Jordaan (13:8-33)
  2. De gebieden van Kaleb, Juda, Efraim en Manasse (14-17)
  3. De gebieden van Benjamin, Simeon, Zebulon, Issachar, Aser, Naftali, Dan en Jozua (18-19)
  4. Steden voor de Levieten en vrijplaatsen (20-21)

3. Afsluitende hoofdstukken (hoofdstuk 22 t/m 24)

  1. Terugkeer van de Overjordaanse stammen en de bouw van een altaar (22)
  2. De afscheidsrede van Jozua (23)
  3. De volksvergadering in Sichem (24:1-28)
  4. De door van Jozua en Eleazar (24:29-33)

Inhoud

Het begin van Jozua sluit aan bij het einde van Deuteronomium. Het gebied ten oosten van de Jordaan is veroverd onder leiding van Mozes en verdeeld onder de stammen Ruben en Gad en een deel van Manasse. De Israëlieten hebben hun kamp opgeslagen bij Sittim (ook wel Abel-Sittim of Abel-Hassittim genoemd, Numeri 33:49) in Moab, aan de oostzijde van de Jordaan, buiten het land Kanaän. Mozes is inmiddels gestorven (Deuteronomium 34).

Deel 1: De verovering van het land

De opdracht om Kanaän te veroveren (1)

Na de dood van Mozes (Deut. 34) krijgt Jozua, de rechterhand van Mozes, van God de opdracht de leiding over het volk op zich te nemen en hen te leiden bij de inname van het beloofde land, Kanaän. God zal hen bij deze inname bijstaan en voor een goede afloop zorgen. Maar Jozua moet zich bij alles wat hij doet wel aan Gods wet houden en op God vertrouwen. Jozua laat opzieners (of: schrijvers) het kamp doorgaan om de mensen te vertellen dat ze over drie dagen (uiteindelijk zal dit langer duren) de Jordaan over zullen steken. Hij herinnert de stammen Ruben, Gad en een deel van Manasse, die zich al in de hun toegewezen gebieden aan de oostzijde van de Jordaan gevestigd hebben (Numeri 32:33-42), aan hun belofte (Numeri 32:17-18) om de rest van het volk te helpen bij de strijd om het land.

Rachab en de spionnen in Jericho (2)

Jozua stuurt twee spionnen naar Jericho, de eerste stad die aangevallen zal worden, om de stad en het gebied er omheen te verkennen. De spionnen vinden in Jericho onderdak bij Rachab, die een huis (of misschien een herberg) op of in de stadsmuur heeft. De koning van Jericho hoort van de aanwezigheid van de spionnen en hij stuurt mensen naar Rachab om ze op te halen. Rachab heeft de twee mannen op het dak onder bossen vlas verborgen en zegt tegen de mannen van de koning dat de spionnen inmiddels de stad uit zijn, waarop de mannen van de koning in de richting van de Jordaan vertrekken.

Rachab gaat naar de mannen op het dak en vertelt hen dat de inwoners van Jericho bang zijn voor Israël en ze vraagt of de mannen ervoor willen zorgen dat Rachab en haar familie tijdens de inname van Jericho niet gedood of slecht behandeld zullen worden. Rachab laat de spionnen langs een touw aan de buitenkant van de stadsmuur naar beneden zakken en zegt dat ze naar de bergen (en dus nog niet naar de Jordaan) moeten gaan. Daar moeten ze zich drie dagen schuilhouden. De spionnen beloven Rachab dat zij en haar familie gespaard zullen worden tijdens de inname van de stad, mits ze de plannen van Israël niet verraad en zij en haar familie tijdens de inname binnen zijn, in Rachabs huis. Rachab moet een rood koord aan het venster binden zodat de soldaten van Israël weten welk huis het hare is.

De spionnen houden zich drie dagen schuilen in de bergen, waarna ze de Jordaan oversteken en zich bij Jozua melden.

Overtocht over de Jordaan (3-5)

De ochtend na de terugkeer van de spionnen vertrekt het volk vanuit Sittim naar de Jordaan, die ze na drie dagen oversteken. De priesters gaan met de Ark van het Verbond voorop. Wanneer de priesters de Jordaan instappen komt het water tot stilstand en vormt een dam. Als alle Israëlieten overgestoken zijn worden er twee gedenktekens, allebei bestaand uit 12 stenen, opgericht: een in het (nieuwe) kamp in Gilgal en een in het midden van de Jordaan.

Nu krijgt Jozua van God de opdracht om de mannelijke Israëlieten te besnijden. Deze waren nog niet besneden omdat alle (besneden) mannen die de uittocht uit Egypte hadden meegemaakt inmiddels gestorven waren (Numeri 14, behalve Jozua en Kaleb) en er tijdens de reis in de woestijn niet besneden werd.

De verovering van Jericho (6)

Op een keer, als Jozua in de omgeving van Jericho loopt, ziet hij plotseling een man met een getrokken zwaard tegenover zich. De man stelt zich voor als de aanvoerder van het leger van Heer (of: de vorst van het heir der Heren), en hij zegt dat Jozua zijn sandalen uit moet trekken omdat hij op heilige grond staat (vergelijk Exodus 3:5). Meer wordt er over deze ontmoeting niet gezegd.

Jericho is inmiddels volledig afgesloten in verband met de komst van de Israëlieten. God zegt echter tegen Jozua dat Hij de stad aan hem uit zal leveren. Het volk moet zes dagen lang elke dag een keer rond de stad trekken. De weerbare mannen voorop, gevolgd door zeven priesters met ramshoorns die op hun beurt weer gevolgd worden door de Ark. Helemaal achteraan volgt de rest van het volk. De priesters moeten op de hoorns blazen, maar de Israëlieten moeten zich stilhouden. Op de zevende dag moeten ze zo niet één, maar zeven keer om de stad lopen. Bij de zevende keer echter moet het volk als de priesters op de ramshoorn blazen in geschreeuw uitbarsten.

Jozua en de Israëlieten doen zoals hen opgedragen is. Op de zevende dag, als ze voor de zevende maal de stad rond trekken en de priesters op hun hoorns blazen, roept Jozua: "Schreeuw, want de Heer heeft u Jericho in handen gegeven!" (6:16). Hij voegt hier aan toe dat de ban van God op Jericho ligt: dat wil zeggen dat de Israëlieten alle buitgemaakte goederen aan God moeten wijden. Alles uit de stad wat niet aan God gewijd wordt, moet vernietigd worden.

Als het volk in geschreeuw uitbarst stort de muur van Jericho in. De Israëlieten trekken de stad binnen en doden alle mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden en ook al het vee (6:21). Jozua had de twee spionnen echter opdracht gegeven Rachab en haar familie op te halen en veilig naar het kamp te brengen. De stad wordt in brand gestoken. Alleen voorwerpen van goud, zilver, koper, goud, brons of ijzer worden meegenomen en naar de Tabernakel gebracht.

Schending van de ban en verovering van Ai (7-8)

De volgende stad die Jozua wil veroveren is Ai. Mannen die het gebied verkennen melden dat de stad weinig inwoners heeft en dat het niet nodig is dat het hele leger tegen Ai optrekt. Jozua zendt daarop een leger van 3.000 man naar de stad. De bewoners van Ai doen echter een uitval (8:5) en het leger van de Israëlieten wordt op de vlucht gejaagd.

Als Jozua zich bij God beklaagt over de nederlaag vertelt God hem dat iemand goederen uit Jericho gestolen heeft, ondanks dat hierop een ban rustte, en dat God hen niet helpt tot het volk zich van de gestolen goederen ontdaan heeft. De volgende dag wijst God Achan aan als de schuldige en Achan bekent. Hij heeft een mantel en zilver en goud gestolen en deze onder zijn tent begraven. Achan wordt vervolgens samen met zijn zonen en dochters gestenigd en verbrand.

Israël trekt nu opnieuw op tegen Ai, maar dit keer met het gehele leger. Ook maakt Jozua dit keer gebruik van een list: hij laat een deel van het leger zich verdekt opstellen aan de andere kant, de westkant, van de stad. Wanneer Jozua met de rest van het leger de stad vanuit het noorden nadert verlaten de koning van Ai en zijn mannen de stad om Israël aan te vallen (net als de vorige keer). De Israëlieten slaan op de vlucht en lokken op deze manier het leger van Ai bij de stad weg. Op een teken van Jozua nemen de mannen die zich schuil hielden ten westen van de stad deze in en ze steken hem in brand. Als het leger van Ai de rook uit de stad ziet schrikken ze en de vluchtende Israëlieten maken van de gelegenheid gebruik om om te keren en hen aan te vallen. Alle krijgers van Ai worden door de Israëlieten gedood, op de koning na. Ook de rest van de bevolking van Ai wordt vervolgens gedood: 12.000 mannen en vrouwen totaal. De gevangengenomen koning wordt gedood en zijn lijk opgehangen aan een boom. Het vee en de goederen mogen de Israëlieten dit keer voor zichzelf buit maken.

De Gibeonieten en de vijf koningen (9-10:28)

De inwoners van Gibeon, een stad ten westen van Jericho en ten noordwesten van Jeruzalem, zijn bang geworden door wat ze over Israël gehoord hebben en ze nemen hun toevlucht tot een list. Deze Gibeonieten sturen een groep mensen naar Jozua die zich moeten voordoen als een afvaardiging uit een ver land. Ze trekken afgedragen kleren aan en nemen versleten zadeltassen, gebarsten wijnzakken en uitgedroogd en verkruimeld brood mee. Zo lijkt het net alsof ze een lange reis achter de rug hebben. Bij Jozua aangekomen vragen ze hem om een vredesverdrag met hen te sluiten. Jozua en de Israëlieten, die verzuimen om God om raad te vragen, trappen hier in en sluiten het gewenste verdrag met hen.

Als de Israëlieten enkele dagen later naar Gibeon en een aantal andere steden trekken, komen ze erachter dat ze een verbond met de Gibeonieten gesloten hebben in plaats van met een volk uit een ver land. Vanwege dit verbond worden de Gibeonieten niet gedood, maar ze moeten voortaan dienst doen als houthakkers en waterputters voor Israël.

Ondertussen heeft koning Adonisedek van Jeruzalem met vier andere Kanaänitische koningen een verbond tegen Israël gesloten en ze vallen met hun legers de stad Gibeon aan. De Gibeonieten doen een beroep op Jozua en op het verdrag dat ze met hem gesloten hebben. Jozua vertrekt vervolgens met het gehele leger naar Gibeon en ze doen dit zo snel (in één nacht) dat ze de legers van de vijf koningen kunnen verrassen. Deze slaan op de vlucht en de Israëlieten achtervolgen hen. God komt de Israëlieten tijdens hun achtervolging ook nog te hulp: hij laat grote hagelstenen op de vluchtende vijanden vallen en laat, op verzoek van Jozua, de zon in de hemel stilstaan zodat de Israëlieten meer tijd hebben voor de achtervolging. Het resultaat is dat de vijand vernietigend wordt verslagen. De vijf koningen worden gedood.

Verdere veroveringen (10:28-11:15)

Op dezelfde dag dat de vijf koningen verslagen worden, nemen de Israëlieten nog de stad Makkeda in en doden ze alle inwoners. Vervolgens trekt Israël door naar het zuiden. Eerst naar Libna, daarna naar Lachis en Eglon, vervolgens naar Hebron en tenslotte naar Debir. Al deze steden en de omliggende steden worden ingenomen en hun inwoners gedood. Het zuidelijke gedeelte van Kanaän is nu door Israël veroverd en de Israëlieten keren terug naar Gilgal.

Jabin, de koning van van de stad Hazor in het noorden van Kanaän, stuurt boodschappers naar alle andere koningen in het noorden en zij brengen samen een groot leger op de been, inclusief strijdwagens. God zegt echter tegen Jozua dat hij niet bang voor ze moet zijn. De Israëlieten trekken op naar de bronnen van Merom, waar de legers van de koningen van het noorden zich verzameld hebben, en daar verrassen ze de vijand en verslaan hen. Tijdens een achtervolging worden alle vijanden gedood. De pezen van de paarden van de vijandelijke legers worden doorgesneden en hun strijdwagens verbrand. Daarna wordt Hazor veroverd, haar inwoners worden gedood en de stad wordt in brand gestoken. Vervolgens worden ook de steden van de andere koningen veroverd en al hun inwoners gedood, maar deze steden worden niet in brand gestoken.

Overzichten (11:16-13:7)

Het verslag van de veroveringen in het noorden (11:1-15) vormt het einde van de reeks verhalen en verslagen over de verovering van Kanaän. Er volgt nu een aantal opsommingen en overzichten dat doorgaat tot hoofdstuk 22. Het grootste deel hiervan betreft de verdeling van het veroverde land over de Israëlische stammen. Maar eerst volgen er nog een paar afsluitende overzichten die betrekking hebben op de verovering van het land, namelijk: een overzicht van alle veroveringen (11:16-23), een lijst van overwonnen volken, steden en koningen (12) en een overzicht van nog te veroveren gebieden (13:1-7). Een van de gebieden die nog niet veroverd zijn is dat van de Filistijnen.

Jozua, die inmiddels al oud is, krijgt van God de opdracht om te stoppen met de verovering van het land en dit, inclusief de nog niet veroverde gebieden, onder de Israëlieten te verdelen.

Deel 2: De verdeling van het land

Dit gedeelte van Jozua bevat overzichten van welk deel van het land de verschillende stammen van Israël toegewezen krijgen om zich te vestigen. Het begint met een overzicht van de verdeling van het gebied ten oosten van de Jordaan dat al onder leiding van Mozes veroverd was en verdeeld was onder de stammen Ruben en Gad en een gedeelte van Manasse (Numeri 32).

Vervolgens begint in hoofdstuk 14 de verdeling van de gebieden ten westen van de Jordaan. Dit gebeurt onder leiding van Jozua, de hogepriester Eleazar (zoon van Aäron) en de stamhoofden. Ze maken hierbij gebruik van een soort loting, mogelijk met behulp van de Urim en Tummim. De nakomelingen van Levi, de Levieten, krijgen geen grondgebied, maar wel steden en weidegronden.

De beschrijvingen van de gebieden die de verschillende stammen toegewezen krijgen bevatten veel plaatsen en geografische aanduidingen waarvan we de locatie niet kennen. Tussendoor worden nog een aantal bijzonderheden beschreven, namelijk:

De toewijzing van Hebron aan Kaleb (14:6-15, 15:13-19)
Kaleb was een van de twaalf verspieders, en hij en Jozua waren de enigen van deze verspieders die op God bleven vertrouwen (Numeri 13-14). Hij krijgt het gebied dat hij indertijd verkend had, namelijk de stad Hebron en de omgeving.
Het erfdeel van de vrouwen (17:3-6)
Dit gedeelte vertelt over een vijftal vrouwen uit de stam Manasse wiens vader (Selofchad) zonder zoons overleden is. In zo'n geval was het altijd de gewoonte dat het erfdeel van de dochters aan de broers van hun vader vervalt. Numeri 27:1-14 vertelt dat God, naar aanleiding van de situatie van deze vijf vrouwen, opdracht geeft om het erfdeel in zo'n geval aan de dochters te geven. In Jozua 17:3-6 gebeurt dit inderdaad: de vijf vrouwen krijgen elk net als de mannen een eigen gebied toegewezen.
Efraïm en Manasse klagen (17:14-18)
De stammen Efraïm en Manasse klagen bij Jozua dat de hun toegewezen gebieden te klein zijn. Jozua wijst deze klacht echter als onterecht van de hand.
Silo (18:1-10)
In dit gedeelte vernemen we dat het middelpunt van het bestuur van het volk zich van Gilgal naar Silo verplaatst. De zeven stammen die op dit moment nog geen eigen gebied hebben blijken ondertussen weinig zin te hebben om zich in een eigen gebied te vestigen en Jozua moet hen aansporen.

Vrijsteden en Levietensteden (20-21)

Na het verdelen van het land over de stammen worden er een aantal vrijsteden aangewezen. Wanneer iemand een ander vermoorde of doodsloeg, was het gebruikelijk dat een familielid van het slachtoffer wraak nam op de dader. Als er echter sprake was van een ongeluk, dan kon de dader naar een vrijstad vluchten waar hij mocht blijven tot de zaak uitgezocht was en hij òf werd vrijgesproken, òf alsnog werd uitgeleverd (zie ook Numeri 35:9-29 en Deuteronomium 19:1-13).

Verder worden er nog een aantal steden voor de Levieten aangewezen. Deze leden van de stam Levi waren bestemd voor de dienst in de tempel en kregen daarom geen eigen leefgebied. Wel kregen ze aantal steden met de bijbehorende weidegronden (zie ook Numeri 35:1-8).

Deel 3: Afsluitende hoofdstukken

Terugkeer van de Overjordaanse stammen en bouw van een altaar (22)

Nu het land voor een groot deel veroverd is en verdeeld over alle stammen, kunnen de leden van de stammen Dan, Ruben en een deel van Manasse terugkeren naar hun eigen gebieden. Zij hadden al eerder, onder Mozes, grondgebied gekregen aan de overkant van de Jordaan, maar moesten de overige stammen wel meehelpen de rest van het land te veroveren.

Op de terugweg bouwen zij bij de Jordaan een opvallend groot altaar. De overige stammen zijn bang dat dit betekent dat de Overjordaanse stammen daar willen offeren in plaats van in de tabernakel, en er misschien zelfs voor afgoden willen offeren, en dat ze dus nu al ongehoorzaam zijn aan God. Ze besluiten daarom tegen de drie Overjordaanse stammen ten strijde te trekken. Maar eerst sturen ze een afvaardiging naar hen toe. Dan blijkt er sprake te zijn van een misverstand: het altaar is niet bedoeld om op te offeren, maar is bedoeld als gedenkteken.

Volksvergadering in Sichem en Jozua's dood (24)

Hoofdstuk 23 bevat een toespraak, een soort afscheidsrede, van Jozua voor het hele volk. In hoofdstuk 24 wordt verteld dat Jozua het volk bijeenroept in Sichem, waar hij ook een toespraak houdt. Hij vertelt hoe God het volk geholpen heeft bij de uittocht uit Egypte en bij de inname van Kanaän en roept hen nogmaals op om alleen God te dienen en geen afgoden. Houden ze zich daar niet aan, dan zal God hen niet langer helpen en zich tegen hen keren. Het volk antwoordt met de belofte dat ze God zullen dienen. Als herinnering hieraan maakt Jozua een gedenkteken.

Het boek sluit af met de dood van Jozua, korte tijd na de vergadering in Sichem. Hij werd 110 jaar en wordt begraven in Timnat-Serach, in het gebied dat hij zelf had gekregen tijdens de verdeling van het land (Jozua 19:49,50).

Het land Kanaän is nu voor een groot deel in handen van de Israëlieten en ze hebben het onder de 12 stammen verdeeld, maar er zijn nog verschillende gebieden die niet, of niet helemaal, veroverd zijn. Het boek Richteren gaat verder waar het boek Jozua stopt en vertelt dat de Israëlieten na Jozua's dood aan God vragen welke van de stammen als eerste de strijd met de (overgebleven) Kanaänieten moet aanbinden.

Theologische thema's

Het land Kanaän was het Beloofde Land: God had aan de aartsvaders beloofd dat hun nageslacht dit land zou bezitten. In het boek Jozua wordt deze belofte vervuld. Een van de centrale thema's in het boek is dan ook dat God zijn beloften vervult. Op zijn beurt moet de mens echter deze trouw van God met gehoorzaamheid beantwoorden. Als hij dat doet zal God hem helpen en bijstaan. Is de mens daarentegen ongehoorzaam, dan neemt God afstand van hem en volgen er tegenslag en verlies.

Centraal staat ook, net als in de voorgaande vijf boeken, de Pentateuch, de speciale verhouding tussen God en Israël. De geschiedenis van deze verhouding begint in Genesis met de oproep aan Abraham om zijn land en familie te verlaten en vindt zijn voltooiing in het boek Jozua wanneer Abrahams nageslacht het beloofde land in bezit krijgt.

Weblinks

  • International Standard Bible Encyclopedia  (en) Joshua, Book of, in: ISBE, J. Orr, ed., Chicago, Howard-Severance Company, 1915. (vertaal via: Vertaal via Google translate)


Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Jozua in Wikipedia, de vrije encyclopedie. Opgehaald 9 november 2011.
  • Bruce Metzger en Michael Coogan The Oxford Illustrated Companion to the Bible, 2008, Black Dog & Leventhal Publishers, ISBN 9781603760423
  • Curt KuhlInleiding tot het Oude Testament, 1966, Het Spectrum
  • dr. D.S. Attema Het boek Jozua in Bijbel in de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen, dr. J. H. Bavinck, dr. A. H. Edelkoort Bosch & Keuning, ISBN 9024642418
rel=nofollow
rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Joshua op Wikimedia Commons.

rel=nofollow