Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Nederlandse literatuur: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(stukje tekst uit wikipedia overgenomen en iets bewerkt)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 177: Regel 177:


=== Tweede Wereldoorlog===
=== Tweede Wereldoorlog===
Tijdens de [[Tweede Wereldoorlog]] werd de [[Nederlandsche Kultuurkamer]] opgericht. Dit was een instantie waar alle kunstenaars lid van de bezetter lid van moesten worden, indien zij hun beroep tenmimste wilden blijven uitoefenen. Bij deze groep sloot zich ca. 30 % van de Nederlandse schrijvers aan. De meeste kunstenaars die zich bij de Nederlandsche Kultuurkamer hadden aangesloten werden na de oorlog echter als collaborateurs beschouwd en in zogeheten [[ereraad|ereraden]] veroordeeld. De ereraad voor de letterkunde werd voorgezeten door [[Ferdinand Bordewijk]], die de meeste collaborateurschrijvers tot een publicatieverbod van enkele jaren veroordeelde.  
Tijdens de [[Tweede Wereldoorlog]] werd de [[Nederlandsche Kultuurkamer]] opgericht. Dit was een instantie waar van de bezetter alle Nederlandse kunstenaars lid van moesten worden, indien zij hun beroep tenminste wilden blijven uitoefenen. Bij deze groep sloot zich ca. 30 % van de Nederlandse schrijvers aan. De meeste kunstenaars die zich bij de Nederlandsche Kultuurkamer hadden aangesloten werden na de oorlog echter als collaborateurs beschouwd en in zogeheten [[ereraad|ereraden]] veroordeeld. De ereraad voor de letterkunde werd voorgezeten door [[Ferdinand Bordewijk]], die de meeste collaborateurschrijvers tot een publicatieverbod van enkele jaren veroordeelde.  


Schrijvers die tijdens de oorlog niet collaboreerden hadden het erg moeilijk. Als ze al niet in kampen werden opgesloten (zoals bijvoorbeeld met [[Simon Vestdijk]] gebeurde) konden ze niet in het openbaar publiceren. Sommigen schreven in clandestiene tijdschriften zoals ''[[Het Parool]]'', ''[[Trouw (krant)|Trouw]]'' en ''[[Vrij Nederland]]''. De literatuur uit de oorlogsjaren bestaat hoofdzakelijk uit verzetspoëzie, waarvan een deel al tijdens de oorlog werd bijeengebracht in bundels zoals het ''[[Geuzenliedboek]]'' (1943) en ''[[Het vrij Nederlands liedboek]]''. Een zeer bekend geworden verzetsgedicht is ''[[De achttien doden]]'' van [[Jan Campert]], dat tevens de eerste uitgave van [[De Bezige Bij]] was.
Schrijvers die tijdens de oorlog niet collaboreerden hadden het erg moeilijk. Als ze al niet in kampen werden opgesloten (zoals bijvoorbeeld met [[Simon Vestdijk]] gebeurde) konden ze niet in het openbaar publiceren. Sommigen schreven in clandestiene tijdschriften zoals ''[[Het Parool]]'', ''[[Trouw (krant)|Trouw]]'' en ''[[Vrij Nederland]]''. De literatuur uit de oorlogsjaren bestaat hoofdzakelijk uit verzetspoëzie, waarvan een deel al tijdens de oorlog werd bijeengebracht in bundels zoals het ''[[Geuzenliedboek]]'' (1943) en ''[[Het vrij Nederlands liedboek]]''. Een zeer bekend geworden verzetsgedicht is ''[[De achttien doden]]'' van [[Jan Campert]], dat tevens de eerste uitgave van [[De Bezige Bij]] was.

Versie van 19 mei 2010 12:55

Nederlandse literatuur verwijst naar alle literaire teksten van Nederlandstalige auteurs, hoofdzakelijk stammend vanuit het kerngebied Nederland en Vlaanderen en verder het literaire werk van bijvoorbeeld Antillianen, Indische Nederlanders, Indonesiërs, Surinamers, Zuid-Afrikanen en anderen. Per definitie behoort het werk van Friezen, de vroegste bewoners van Nederland, tot een aparte taal en letterkunde. De taal die als 'Nederlands' kan worden herkend heeft haar wortels in 5e eeuwse Oudfrankische dialecten. De geschiedenis van het Nederlands vangt dus aan in de vroege middeleeuwen, toen er nog geen sprake was van zoiets als een standaardtaal. Dat gebeurde pas in de 17e eeuw.

Het eerste Nederlands: de Middeleeuwen

Zie Nederlandse literatuur: de Middeleeuwen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Tot het eind van de 11e eeuw was de literatuur in Nederland en de rest van West-Europa bijna uitsluitend oraal. Wetenschappelijke en religieuze teksten werden in het Latijn opgeschreven. De overgeleverde teksten van voor deze tijd zijn schaars. In de 12e en 13e eeuw waren de meeste literaire werken ridderromans en hagiografieën die voor slechts één sociale klasse waren geschreven, namelijk de adel. Vanaf het eind van de 13e eeuw werd literatuur meer didactisch van inslag en was de primaire doelgroep niet meer de adel, maar de burgerij.

Hebban olla vogala

Zie Hebban olla vogala voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Van het Oudnederlands zijn vooral losse woorden bewaard en nauwelijks samenhangende teksten bewaard. In een uit de 8e eeuw daterende Utrechtse doopgelofte lezen we: Gelobistu in got alamehtigan fadaer (geloof je in god, almachtige vader). Een 10e eeuws manuscript met voorbeelden van Oudnederlands is gekend als de Wachtendonckse Psalmen, waarvan het origineel echter verloren is gegaan. Nog van daarvoor daterend bezitten we enkele fragmenten uit de Salische wet van de 6e eeuw die Oudnederlands (of Oudnederfrankisch) zijn. Het volgende wordt nu door het Oudnederlands woordenboek [1] als oudste zin in het Oudnederlands beschouwd. De formule werd uitgesproken bij het vrij verklaren van een laat, d.w.z. een halfvrij persoon:

Maltho thi afrio lito
(Ik zeg je: ik maak je vrij, halfvrije)

De eerste echt literaire Nederlandse tekst is ons overgeleverd uit het eind van de 11de eeuw: het is de beroemde probatio pennae Hebban olla vogala:

hebban olla vogala nestas hagunnan
hinase hic enda thu
wat unbidan we nu
("Alle vogels zijn nesten begonnen
behalve ik en jij.
Wat wachten we nog?")

Hendrik van Veldeke

Zie Hendrik van Veldeke voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De eerste met name bekende schrijver is vervolgens Hendrik van Veldeke, die in het Maasland actief was en die ook in de Duitse literatuurgeschiedenis een grote rol speelt: zijn moedertaal vormde een overgangsdialect en zijn werk is bovendien in verschillende varianten overgeleverd. Van Veldeke schreef een heiligenleven (het Leven van Sint-Servaas (ca. 1170), de Eneïde (ca. 1175) die uiteindelijk teruggaat op de klassieke Aeneis en hoofse minnepoëzie in de stijl van de Provençaalse troubadours. Deze biografie van Sint-Servaas is ook het enige in het Middelnederlands geschreven werk dat we van van Veldeke bezitten. Zijn andere werken, de Eneasroman en zijn liefdesgedichten, zijn alleen bewaard gebleven in het Middelhoogduits.

Ridderromans

Zie Ridderroman voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De eerste ridderromans in het Nederlandse taalgebied ontstonden eveneens in het Maasland. Bekende voorbeelden zijn de Trierse Floyris, de Limburgse Aiol en de Nederfrankische Tristan. Hoewel het graafschap Vlaanderen op alle vlakken ver vooruit was op de andere streken van de latere Nederlanden, ontstond hier toch pas in de 13e eeuw een volkstalige ridderroman. Ridderromans waren overigens geen "romans" in de moderne zin van het woord, maar lange, berijmde gedichten in de volkstaal. Vaak is de stof internationaal: vertaald en bewerkt uit het Frans of het Engels. De romans gaan over noeste strijders, over de toewijding tot verheven dames, over de klassieke oudheid of over het oosten. Ze zijn naar hun thematiek in vier groepen te verdelen:

Middelnederlandse mystiek

Zie ook Mystiek

Die sonder Minne leven sijn dode.

Hadewijch

De eerste vertegenwoordiger van mystieke literatuur, Beatrijs van Nazareth, beschreef haar liefde voor God in een heldere, eenvoudige stijl met soms verrassende expressieve heftigheid. Het enige werk die we van haar hebben is Zeven Manieren van Minnen. Deze prozatekst beschrijft de zeven stadia van liefde tot zij gezuiverd en omgevormd kan terugkeren tot God. Hadewijch is een grote mystieke dichter. Ook in haar werk neemt de liefde voor God (haar minne) en vereniging met God een belangrijke plaats in. Bij Jan van Ruysbroeck bestond de zoektocht naar God in het zoeken in de diepten van de eigen ziel. Hij beschreef dat proces als een soort spirituele ladder met drie onderscheiden fasen:

  1. het actieve leven,
  2. het innerlijke leven,
  3. het contemplatieve leven

Belangrijkste vertegenwoordigers:

Jacob van Maerlant

Zie Jacob van Maerlant voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Ook Jacob van Maerlant behoort, samen met onder meer Beatrijs en Hadewijch, tot wat de geestelijke literatuur genoemd wordt. Terwijl deze laatsten schrijven voor ingewijden, stelt van Maerlant zich echter blijkbaar tot doel zijn religieuze thema's op een boeiende manier voor (adellijke) leken toegankelijk te maken. Hij is niet alleen een dichter, maar evenzeer een leraar. Van hem zijn vooral volgende werken bekend:

Van den vos Reynaerde

Zie Van den vos Reynaerde voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Van den vos Reynaerde (van Willem die Madocke maecte) vormt een hoogtepunt in de Middelnederlandse literatuur. Het omstreeks 1260 geschreven gedicht zet het genre van de Karel-en Arthurepiek op zijn kop door dieren als personages ten tonele te voeren in een door de sluwe vos Reinaert gemanipuleerde feodale wereld. Het is een van de weinige Middelnederlandse werken die in het Latijn werden vertaald (gewoonlijk was het andersom!)

Religieus en wereldlijk toneel

Toneelactiviteiten speelden zich voornamelijk af in een stedelijke omgeving voor een burgerlijk publiek. Onderscheid wordt gemaakt tussen religieuze spelsoorten als mysteriespel, mirakelspel en moraliteit enerzijds, en wereldlijk toneel onder de vorm van abele spelen, kluchten (sotternieën) en esbattementen anderzijds. Zowel in de ernstige als komische stukken ziet men de burgerlijke moraal doorschemeren in opvattingen over bijvoorbeeld standenverschillen, huwelijk en seksualiteit. Enkele wereldlijke stukken bekend uit het handschrift Van Hulthem (1410):

Late middeleeuwen: de rederijkers

Zie Rederijker voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In de late middeleeuwen gingen amateur-dichters en voordrachtkunstenaars zich, eerst in de Zuidelijke Nederlanden, organiseren in verenigingen ter bevordering van hun kunst. Ze noemden zich naar Frans voorbeeld rhétoriqueurs. De gezelschappen 'vander Rethorique' werden tegen het einde van de 15e eeuw een belangrijke culturele en maatschappelijke macht. Tot de activiteiten van de rederijkerskamers behoorde onder meer het inrichten van dichterswedstrijden, met streng gereglementeerde dichtvormen. Deze 'kamers' domineerden de 15e eeuwse Nederlandstalige literatuur. Mogelijk de bekendste en talentrijkste 'rederijker' was Anna Bijns, hoewel ze in die mannenwereld omwille van haar sekse geen lid zal geweest zijn van een rederijkerskamer. Andere bekende rederijkers waren de dichter Anthonis de Roovere die in Brugge op 17-jarige leeftijd tot 'Prins' werd verkozen, en Peter van Diest, de auteur van de succesrijke moraliteit Elckerlyc.

Renaissance

Zie Nederlandse literatuur: renaissance en barok voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De cultuurbeweging die in de 14e eeuw in Italië was begonnen (de Italiaanse renaissance) kenmerkte zich door een grote interesse voor de klassieke Griekse en Romeinse auteurs en het navolgen en commentariëren van die auteurs in de (Toscaanse) volkstaal. Tegen omstreeks 1550 leek de renaissance in de volkstaal ook in de Lage Landen te zijn doorgedrongen. Ook in onze literatuur kreeg het wereldlijke meer aandacht dan tevoren, en noordelijke humanisten als Erasmus genoten onder Europese intellectuelen veel aanzien. Kenmerken van deze periode zijn:

Na 1585 (de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden) ontstond een breuk tussen noord en zuid. In de 17e eeuw beleefde de Republiek een 'Gouden Eeuw', terwijl het zuiden de katholieke invloed van de contrareformatie onderging. De literatuur in de Zuidelijke Nederlanden behield daardoor een hoofdzakelijk rooms-katholiek karakter.

Belangrijke literaire auteurs uit deze periode zijn onder meer Pieter Corneliszoon Hooft, Jan van der Noot, Dirck Volkertsz. Coornhert, Gerbrand Adriaensz. Bredero, Constantijn Huygens, Jacob Cats en Joost van den Vondel.

Frans-classicisme

Zie Frans-classicisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Ook het Frans-classicisme inspireert zich op klassieke auteurs. In deze stroming werd navolging echter verbonden aan strengere regels en het classicisme streeft naar het voorbeeld van eigentijdse Franse schrijvers als Pierre Corneille ook een grotere helderheid na. In de Nederlanden kan 1669 als begindatum van het classicisme worden vooropgesteld. Dat jaar werd immers het eerste classicistisch dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum (Niets is onmogelijk voor hen die willen) opgericht.

Belangrijke auteurs uit deze periode zijn onder meer Andries Pels, Pieter Langendijk, Jan Luyken en Hubert Kornelisz. Poot. Voorbeelden van toneelstukken uit deze periode:

  • Achilles (1719) van Balthazar Huydecoper, een tragedie in Frans-classicistische stijl.
  • Eneas en Turnus (1705) van Lucas Rotgans wordt beschouwd als het beste voorbeeld van een klassiek drama in het Nederlands. [2]
  • Het Wederzijds Huwelijksbedrog (ca. 1714), een komedie van Pieter Langendijk.

Verlichting ca. 1730 - ca. 1800

Zie ook Verlichting (stroming)

Een van de bekendste werken uit deze periode was Willem van Harens episch gedicht Friso uit 1741 waarin hij het lot beschrijft van de legendarische eerste koning der Friezen. In zijn portrettering van Friso toont Van Haren zich een ware discipel van het 18e eeuwse rationalisme en van de Verlichting. Friso is het prototype van de moderne koning, de verlichte vorst die bij het bestuur van zijn land slechts aanvaardt wat de rede hem ingeeft. Zijn tijdgenoot Willem Bilderdijk zou met verve deze vorm van rationele en verlichte literatuur bestrijden en in de periode van de romantiek wedijveren voor een meer christelijk geëngageerde literatuur.

Na 1750 werden veel literaire genootschappen opgericht, en daar begon voor de meeste schrijvers ook een carrière in de letteren. Als nieuw genre uit deze tijd kunnen de spectators genoemd worden, weekbladen die de middenklasse als doelpubliek hadden, en de zedenkundige briefroman.

De belangrijkste auteurs en teksten uit deze periode waren:

  • Justus van Effen (1684-1735) importeerde de formule van de 'spectators' uit het buitenland. In 1731 verschijnt het eerste nummer van de Hollandsche Spectator.
  • Hiëronymus van Alphen (1746-1803), vooral bekend om zijn kindergedichten in de bundel Proeve van kleine gedigten voor kinderen uit 1778.
  • Betje Wolff (1738-1804) die zowel apart als samen met haar vriendin Aagje Deken publiceerde. Van hun zedenkundige briefromans is vooral Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart uit 1782 bekend geworden.
  • de Zeeuwse dichter Jacobus Bellamy (1757-1786) publiceerde (anoniem) Gezangen mijner jeugd (1782) en het patriottistische Vaderlandsche gezangen van Zelandus (1783).
  • Rhijnvis Feith (1753-1824) werd bekend als criticus en als sentimenteel auteur van de roman Julia uit 1783.

Overgangsfase 1800 - 1820

In deze periode loopt de Verlichting ten einde en wordt de invloed van de romantiek sterker. Vooral het zuiden had geleden onder het Frans Napoleontisch bewind (1790-1813). Theaters die Nederlandse stukken opvoerden werden gesloten, Nederlandse boeken en tijdschriften waren verboden en het onderwijs werd bijna volledig verfranst. Pas na het vertrek van de Franse bezetters in 1813 bloeide het letterkundig leven terug op. Literatuur in die tijd was veelal te beluisteren in genootschappen en sociëteiten waar werd voorgedragen. Er bloeit een vorm van nationalisme op, die expressie vindt in gedichten als Wien Neerlands bloed van Hendrik Tollens en zeer uitgesproken in De Hollandsche natie van Jan Frederik Helmers.

Romantiek ca. 1820 - ca. 1840

Zie ook Romantiek (stroming)

Poëzie is eenzelvig. Zij is uitstorting van overstelpend gevoel

Bilderdijk

De romantische beweging was in de Lage Landen veel minder uitgesproken dan bijvoorbeeld in Engeland. De Nederlandstalige auteurs werden vooral beïnvloed door Engelse romantici als Walter Scott en Lord Byron. De Nederlandse literatuur begeeft zich in deze periode op twee paden: sommigen volgden Willem Bilderdijk en Het Réveil, anderen werden vooral geïnspireerd door Walter Scott en zijn historische romans. Auteurs in dit laatste genre waren onder meer Aernout Drost , Jacob van Lennep, Jan Frederik Oltmans, A.L.G. Bosboom-Toussaint, en in Vlaanderen Hendrik Conscience. In deze periode ontstond ook het literair tijdschrift De Gids (1837 tot heden).

Enkele belangrijke auteurs:

Een groep van dichters, onder wie J.J.L. ten Kate en A. Winkler Prins zich het actiefst toonden, verzetten zich tegen het gedweep met het romantisme. In hun volledig in versvorm geschreven satirische tijdschrift Braga (1842) steken zij de draak met vooral Byron en Beets.

Realisme ca. 1840 - ca. 1880

Zie ook Realisme (literatuur)

Er kwam niet ineens een scherpe breuk met de romantiek in deze periode. Als uitloper van het romantische genre kan bijvoorbeeld de zogenaamde humorcultus gezien worden. De bekendste auteurs in dit genre zijn de dichters Gerrit van de Linde (alias de Schoolmeester) en François Haverschmidt (alias Piet Paaltjens). Ze maken gebruik van situaties uit de realiteit, maar overdrijven dit zodanig dat het absurd wordt. Er werden ook nog net als voorheen historische romans geschreven. Wat bij het realisme wel duidelijk naar voren kwam, was dat critici vooral geïnteresseerd waren in de bedoeling van het werk, dus of het stichtelijk was, of het de lezer een voorbeeld voorhield enzovoort.

Een nieuw genre dat opgang maakte waren de zogenaamde fysiologieën, waarbij individuen werden beschreven die model stonden voor een bepaalde groep. Nicolaas Beets (Hildebrand) beschreef bijvoorbeeld een boerin op zodanig typerende manier dat de lezer een beeld kreeg van 'de boerin'. Hetzelfde met 'de student' bij Johannes Kneppelhout, die het over 'de student' had terwijl hij een hele groep wilde typeren.

De tendensliteratuur beoogde ook verhalend proza met een onverhulde boodschap te brengen. Het genre was al wereldwijd bekend door Harriet Beecher Stowe's aanklacht tegen de slavernij in de roman Uncle Tom's Cabin. In de Nederlanden was de belangrijkste vertegenwoordiger van dit genre Multatuli, die in zijn Max Havelaar (1860) met meesterschap het Nederlands bestuur in Nederlands-Indië bekritiseerde. Ook Jacob Jan Cremer had voordien al veel succes met zijn novelle Fabriekskinderen, een bede doch niet om geld (1863), die een aanklacht was tegen kinderarbeid in de fabrieken.

Op gebied van vorm wordt nu aan een sobere schrijfstijl de voorkeur gegeven boven het bombastische uit de romantiek. Het realisme durft ook taboes te doorbreken: Jacob van Lennep beschrijft in Klaasje Zevenster uit 1866 een bordeel en Conrad Busken Huet behandelt in zijn roman Lidewijde uit 1868 het probleem van de echtscheiding. Guido Gezelle, tot slot, maakt in zijn poëzie gebruik van alledaagse woorden in het West-Vlaams dialect om zijn gevoelens te uiten.

Moderne letterkunde 1880-1945

De Tachtigers ca. 1880 - ca. 1894

Zie Tachtigers voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Ja, Revolutie, algeheele Revolutie tegen u,
ouwelijke heren!

Kloos

De generatie schrijvers die de literatuur wilden vernieuwen vanaf 1880 zagen zichzelf als revolutionairen. "Ja, Revolutie, algeheele Revolutie tegen u, ouwelijke heren..." declameerde Willem Kloos tegen de 'oude heren' van de "Gids-kliek". De kunst mocht in hun visie geen ander doel dienen dan de kunst zelf en er kwam een sterke benadrukking van het esthetische, de symboliek in de kunst en de eigenheid van de individuele kunstenaar. De Nieuwe Gids (1885) is het tijdschrift van de Tachtigers. Belangrijke vertegenwoordigers van de Tachtigers zijn:

De Negentigers ca. 1890 - ca. 1910

Drongen niet woorden tot mij binnen
Buiten den weg der doove zinnen

Boutens ('Stemmen')

Kenmerkend voor de periode is dat wat afstand wordt genomen van het individualisme, het sensitivisme en de aandacht voor de waarneembare werkelijkheid. Door de poëzie krijgt symbolisme in de literatuur meer belang. Zo is er ook meer interesse voor mystiek en occultisme. In het algemeen kan ook worden gesteld dat auteurs op een meer bezonken manier willen reflecteren op de metafysische grondslagen van de werkelijkheid. Ook het uitdrukken van ideeën die de maatschappij ten goede kunnen komen wordt nu belangrijk gevonden: kunst als gemeenschapskunst. Prominente auteurs en symbolisten uit deze periode zijn J.H. Leopold, Pieter Cornelis Boutens en de Vlaming Karel van de Woestijne. Als 'gemeenschapskunstenaars' gelden Albert Verwey (hoofdredacteur van De Beweging) en de socialistische dichteres Henriette Roland Holst wiens bundel De Nieuwe Geboort in 1902 verscheen, toen ze zich pas tot het socialisme had bekeerd.[3]

In dit Fin-de-siècle-klimaat wordt ook Van Nu en Straks opgericht (1893), het eerste moderne Vlaamse tijdschrift, dat als reactie tegen het provincialisme meer aansluiting zocht bij internationale kunststromingen. Redactieleden van het eerste uur waren Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom, Prosper Van Langendonck en August Vermeylen. Ook Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en anderen droegen door hun werk bij aan de hoge bloei van de Vlaamse literatuur in deze periode.

Neoclassicisme en neoromantiek

De dichters J.C. Bloem en A. Roland Holst zijn de drijvende krachten achter de 'generatie 1910' die in het tijdschrift De Beweging de nieuwe generatie vertegenwoordigen. In de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885-1985 spreekt Ton Anbeek niet over 'generatie 1910' maar over het neoclassicisme. De dichters van deze stroming zetten zich af tegen de Tachtigers. In hun poëzie keren zij terug naar een vaste vormentaal, en het streven naar originele beeldspraak krijgt bij hen een minder prominente plaats. Eigenlijk is het dus een terugkeer naar de traditie die deze jonge dichters vooropstellen. Onder hen bevindt zich ook de dichter Geerten Gossaert, die spreekt over de bezielde retoriek van deze nieuwe generatie, die de traditie met een oorspronkelijke stem tracht te combineren.

Ook in proza is er een reactie tegen het voorgaande naturalisme. De romanciers, zoals ze zichzelf noemen, hebben niet genoeg meer aan een objectieve beschrijving van de werkelijkheid. De aandacht voor het heden maakt bijvoorbeeld plaats voor verhalen over een gedroomd verleden. De bekendste schrijvers in dat genre - dat neoromantiek wordt gedoopt - zijn Arthur van Schendel (Een zwerver verliefd, 1904) en Aart van der Leeuw (Ik en mijn speelman, 1927).

Avant-garde en modernisme 1916-1930

De term modernisme verwijst hier in het algemeen naar de vernieuwing binnen de literatuur zoals die optrad in het interbellum (de periode tussen de twee wereldoorlogen) en meer in het bijzonder naar de stroming die het vernieuwende proza beschrijft tussen 1920 en 1940. Niet alleen binnen de literatuur maar ook bij de beeldende kunsten ontstonden na de eerste wereldoorlog allerlei experimentele kunststromingen die zich afzetten tegen bestaande traditionele opvattingen. Zo vond het expressionisme van schilders als Franz Marc en Permeke een tegenhanger in het Vlaamse literaire expressionisme van Paul van Ostaijen. Deze laatste zou evolueren naar dadaïstische dichtvormen, waarbij elke binding met de werkelijkheid lijkt weg te vallen, een vorm die getypeerd wordt door een zeer vrije typografie en bladspiegel.

Tijdschriften die de bode speelden van de vernieuwing van de avant-garde waren het Vlaamse Ruimte en Het Getij met Herman van de Bergh, en De Vrije Bladen met Hendrik Marsman in Nederland.

In de periode 1920-1940 schreven een aantal auteurs die weliswaar tot het modernisme gerekend worden, maar dan van een soort dat niet-avantgardistisch is: Carry van Bruggen met haar scherpzinnig analyserende romans, de literaire broeders Menno ter Braak en E. du Perron met essayistiek en ander proza, en de sonneterende Martinus Nijhoff als advocaat van het gewone woord in de moderne poëzie. Tijdschriften die tijdens het interbellum toonaangevend waren, zijn Forum (1932-1935), waarvan ter Braak samen met Du Perron de redactie aanvankelijk aanvoerde, en Criterium dat in 1940 werd opgericht door jonge literators. Bertus Aafjes werkte er voor, alsook Anton van Duinkerken en Ed. Hoornik.

Interbellum 1930-1940

Is het dan niet meer voldoende om een vent te zijn?

Ter Braak

De invloedrijkste tijdschriften uit deze periode zijn Forum en Criterium, en verder ook Het Getij en De Vrije Bladen. Binnen Forum barstte een controverse los over de 'Vorm of Vent' kwestie, een discussie over aard en functie van de poëzie. Voorstanders van een autonome vormentaal in de poëzie waren Nijhoff, Marsman en van Ostaijen, terwijl anderen de communicatieve, ethische opdracht van de dichter minstens even belangrijk vonden als het esthetische en creatieve aspect. Ter Braak en zijn vriend Du Perron waren die mening toegedaan. "Is het dan niet meer voldoende om een vent te zijn?" riep Ter Braak pathetisch uit, nadat hij kennis nam van de bloemlezing van D.A.M. Binnendijk, die in zijn keuze duidelijk zijn voorkeur voor de eerste categorie dichters liet blijken. [4] Volgens de aanhangers van de Vent-richting, riskeerde poëzie steriel te worden als zij te zeer geconcentreerd was op vorm en het levensbeschouwelijke veronachtzaamde.

Binnen de redactie van Forum, dat dus een gewone taal voorstond en de 'sierpoëzie' verwierp, zetten ter Braak en Du Perron de toon, met medewerking van de belangrijkste Belgische romanschrijvers van het ogenblik: Maurice Roelants, Marnix Gijsen, Gerard Walschap en Willem Elsschot. De dichters Jan Greshoff en J. Slauerhoff behoorden ook tot de groep rond het Forum.

Los van Forum werkten Nederlands 'top drie' romanciers uit het interbellum: Simon Vestdijk, Ferdinand Bordewijk en Arthur van Schendel.

Een van de belangrijkste dichters van zijn generatie en van de Nederlandse literatuur in zijn geheel, is Gerrit Achterberg. Hij wijdde zich volledig aan de poëzie. In 1931 publiceerde hij zijn eerste bundel Afvaart en bleef tot aan zijn dood werken aan hetzelfde thema: het negotiëren met de dood over het terugbrengen van zijn gestorven geliefde. [5]

Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Nederlandsche Kultuurkamer opgericht. Dit was een instantie waar van de bezetter alle Nederlandse kunstenaars lid van moesten worden, indien zij hun beroep tenminste wilden blijven uitoefenen. Bij deze groep sloot zich ca. 30 % van de Nederlandse schrijvers aan. De meeste kunstenaars die zich bij de Nederlandsche Kultuurkamer hadden aangesloten werden na de oorlog echter als collaborateurs beschouwd en in zogeheten ereraden veroordeeld. De ereraad voor de letterkunde werd voorgezeten door Ferdinand Bordewijk, die de meeste collaborateurschrijvers tot een publicatieverbod van enkele jaren veroordeelde.

Schrijvers die tijdens de oorlog niet collaboreerden hadden het erg moeilijk. Als ze al niet in kampen werden opgesloten (zoals bijvoorbeeld met Simon Vestdijk gebeurde) konden ze niet in het openbaar publiceren. Sommigen schreven in clandestiene tijdschriften zoals Het Parool, Trouw en Vrij Nederland. De literatuur uit de oorlogsjaren bestaat hoofdzakelijk uit verzetspoëzie, waarvan een deel al tijdens de oorlog werd bijeengebracht in bundels zoals het Geuzenliedboek (1943) en Het vrij Nederlands liedboek. Een zeer bekend geworden verzetsgedicht is De achttien doden van Jan Campert, dat tevens de eerste uitgave van De Bezige Bij was.

Moderne letterkunde 1945-heden

Ontluisterend realisme

De oorlog heeft de schrijvers uit deze periode getekend in de manier waarop ze de werkelijkheid ervaren en beschrijven. Na de oorlog is er een omslag merkbaar. De vernieuwing, die in literatuurgeschiedenissen als Ontluisterend realisme zal worden beschreven, wordt ingezet door voornamelijk drie auteurs: Gerard Reve, W.F. Hermans en Anna Blaman. Het idealistische lijkt wel te zijn verdwenen uit hun proza. In de plaats komt de beschrijving van de rauwe werkelijkheid, de onmenselijkheid, en veel aandacht voor lichamelijkheid en seksualiteit. In Vlaanderen zijn Hugo Claus en Louis Paul Boon de belangrijkste vertegenwoordigers. Samen richten zij in 1949 het tijdschrift Tijd en Mens op, dat in 1955 zal fuseren met Podium.

De Vijftigers

Zie Vijftigers voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De dichters, bekend als Vijftigers, verwerpen de bespiegelende lyriek van het interbellum ten gunste van een meer experimentele stijl. Daarbij inspireren ze zich op dada, het surrealisme, primitieve kunst en kindertekeningen. Hiermee beogen ze zo veel mogelijk de rede uit te schakelen en beroep te doen op gevoel, vrije associatie en intuïtie. Hun poëzie wil vooral vrij zijn, los van alle regels. De bekendste Vijftigers zijn Lucebert en Hugo Claus - die beide eerst ook lid waren van Cobra- en Gerrit Kouwenaar. Een typische uitspraak van Lucebert in verband met hun visie op poëzie is: "Schoonheid heeft haar gezicht verbrand", waarmee hij bedoelt dat kunst anti-esthetisch dient te zijn.

In de eerste verspreiding van de ideeën van de Vijftigers waren vooral twee tijdschriften van belang: Braak (1950), onder redactie van Remco Campert en Rudy Kousbroek, en Blurb, een in 1950 door Simon Vinkenoog opgestart tijdschrift dat enkele jaren onregelmatig verscheen.

De jaren zestig

Als reactie op de vrije opvattingen van de vijftigers ontstaat een neorealistische stroming in de poëzie, met dichters als K. Schippers en J. Bernlef. Deze opvatting, wezenlijk een antidotum tegen Cobra, stelt dat ook de realiteit een vorm van kunst is. Het onderscheid tussen kunst en werkelijkheid valt bij hen weg. Zo vinden ze bijvoorbeeld in stukken reclametekst waardevolle poëzie. Typerend is ook het afwijzen van beeldspraak en de persoonlijke gevoelens van de kunstenaar. De indruk die zulke gedichten maken is vaak niet erg 'dichterlijk'. De verwantschap met het Amerikaanse pop-art is opvallend. Ook hier worden immers dagelijkse gebruiksvoorwerpen los van hun gewone context gepresenteerd. De belangrijkste auteurs (Schippers en Bernlef) publiceren in het Amsterdamse tijdschrift Barbarber. Wanneer in 1957 Paul Snoek de redactie van het avant-gardistische Vlaamse tijdschrift Gard Sivik verlaat (wat later gevolgd door Gust Gils en Hugues C. Pernath), nemen Rotterdamse dichters als Armando en Hans Sleutelaar de redactie over. In 1965 gaat Gard Sivik over in de De Nieuwe Stijl van Armando.

In deze periode worden nog steeds romans geschreven in de traditie van het naoorlogs realisme, bijvoorbeeld Jan Wolkers debuutroman Kort Amerikaans uit 1962. Er ontstaat echter een stroming, 'het 'Ander proza' [6] genoemd, die het einde van de roman aankondigt en geen vertrouwen meer heeft in de roman als spiegel van de werkelijkheid. Het is in deze periode dat Harry Mulisch geen fictie meer schrijft, maar zich concentreert op bespiegelende reportages. Een voorbeeld van zulk experimenteel proza is Breekwater (1961) van Sybren Polet. In zijn verhaal past hij een literaire kunstgreep toe om de werkelijkheidsillusie te doorbreken door de naam van de hoofdpersoon na twee bladzijden te veranderen. Identiteit wordt gezien als een fictieve constructie, en de chronologische opbouw van een verhaal is niet langer dwingend.

Vlaamse prozaschrijvers experimenteren in de jaren 60 ook met verschillende genres. Het stream-of-consciousness proza vindt men terug in werken van Hugo Raes, Ivo Michiels en Paul de Wispelaere. Ward Ruyslinck schreef satirische en allegorische romans, Jef Geeraerts' romans dompelen de lezer onder in een gewelddadig koloniaal verleden en Walter van den Broeck maakt gebruik van een mengeling van autobiografie en sociale geschiedenis.

De jaren zeventig tot nu

Nederland

Reve, Hermans en Mulisch blijven romans schrijven in de traditie van het realisme, al is dat vooral in het geval van Mulisch vaak met symbolisme en mythe vermengd. In de jaren 70 groeperen een aantal jonge prozaschrijvers zich die (opnieuw) kleinschalige, voor iedereen bevattelijke verhalen wil vertellen. Zij schrijven samen het Manifest voor de jaren zeventig in 1970. Onder hen bevinden zich Heere Heeresma en Mensje van Keulen. Het mimetisch proza, zoals zij het zelf noemen, wil de werkelijkheid afbeelden zoals ze is. Behalve de mimetische groep zijn er ook auteurs zoals Frans Kellendonk die 'antimimetisch' en dus niet waarheidsgetrouw te werk willen gaan. Deze Revisor-groep gaat bijvoorbeeld uit van de realiteit maar overdrijft deze. Jeroen Brouwers zou hen in een polemisch essay uit 1979 met de titel 'De Nieuwe revisor' aanvallen met het verwijt de literatuur te 'infantiliseren'. Behalve Kellendock werken nog enkel belangrijke auteurs rondom het tijdschrift De Revisor zoals bijvoorbeeld Doeschka Meijsing (De kat achterna - 1977). Een Nederlands-Antilliaanse schrijver uit die periode is Frank Martinus (Dubbelspel - 1973).

Auteurs die behoren tot wat het postmodernisme wordt genoemd, zijn de romanciers Willem Brakman - met zijn 'invalsgestuurde' schrijfmethode - en Louis Ferron, die literair succes oogstte met zijn trilogie Gekkenschemer (1974) / Het Stierenoffer (1975) / De Keisnijder van Fichtenwald (1976). Hun uitgangspunt is dat er geen objectieve werkelijkheid bestaat die met taal kan beschreven worden. Zij stellen vitalisme en spontaniteit tegenover het te grote intellectualisme van hun modernistische voorgangers.

De jaren '70 zijn ook de jaren van de tweede feministische golf, en een aantal schrijfsters geven de rol en de positie van de vrouw een prominente plaats in hun werk: Anja Meulenbelt met De schaamte voorbij (1976), Renate Dorrestein met onder meer Het perpetuum mobile van de liefde (1988), Hannes Meinkema in En dan is er koffie (1976), Margriet de Moor met Eerst grijs dan wit dan blauw (1992) en anderen. In deze periode zien ook de literaire 'vrouwentijdschriften' Lover en Lust en gratie het licht.

Een aantal Nederlandse auteurs worden ook veelvuldig vertaald. Cees Nooteboom ziet zichzelf in de eerste plaats als dichter,[7] maar kende niettemin vooral succes met zijn reisverhalen en romans. Rituelen (1980) kreeg met de Mobil Pegasus Literatuur Prijs in 1982 zelfs internationale erkenning als beste niet-Amerikaanse roman. Ook de veelvuldig bekroonde romancière Hella Haasse, die reeds in 1945 debuteerde en nog steeds actief is, behoort tot een van Nederlands meest gelezen auteurs in het buitenland.

Vlaanderen

Na al de overvloed van literair talent dat in de vorige periode op het voorplan kwam, lijken de jaren 70 eerder 'stille jaren' te zijn voor Vlaanderen. In de jaren '80 debuteerden in Vlaanderen enkele talentvolle auteurs: Leo Pleysier, Pol Hoste, Eriek Verpale, Eric de Kuyper en Monika van Paemel. In het midden van de jaren '80 eiste een generatie jongere prozaschrijvers de aandacht op. Onder hen bevonden zich Kristien Hemmerechts, Patricia de Martelaere, Koen Peeters en de in alle genres opererende Tom Lanoye. Zij vonden een creatieve uitlaat in nieuwe tijdschriften als Kreatief, Yang, en De Brakke Hond. Allerlei uitersten van genres en stijlen worden vanaf dan door de meest diverse auteurs beoefend. Veelschrijver Herman Brusselmans met zijn bewust anti-literair scheldproza, Peter Verhelst met hallucinante romans als Tongkat uit 1999, en Erwin Mortier met het psychologisch subtiele Marcel uit 1999.

In Vlaanderen zijn de meest vooraanstaande poëtische stemmen vanaf 1980 Leonard Nolens en de jongere dichters Dirk van Bastelaere, Erik Spinoy en Peter Verhelst.

Kenmerken van de (post)moderne roman

Zie ook Postmoderne literatuur

Enkele kenmerken van de moderne Nederlandstalige roman (1990-nu) [8], voor zover die nu al kan worden overzien:

  • In romans van de laatste jaren speelt de buitenwereld weer een rol. Verhalen over terroristen en oorlog (factionromans e.d.)
  • Verteller, auteur en personages zijn niet altijd zo streng gescheiden als bijvoorbeeld in de 19e eeuwse roman. Zo beschrijft Arnon Grunberg personages die net als hijzelf in New York wonen, schrijver zijn etc.
  • Geen scherpe afscheiding meer tussen de genres, zoals fictie en non-fictie.
  • Proza dat geëngageerd is, maar niet moralistisch. Vaak komen bijvoorbeeld verschillende visies en 'stemmen' aan bod die het verhaal vanuit hun eigen perspectief vertellen. Zo schrijft Hafid Bouazza over generatieproblematiek door zo veel mogelijk betrokkenen aan het woord te laten.
  • Moderne auteurs vermengen teksten van anderen in hun eigen werk, waardoor een soort intertekstualiteit of collage ontstaat. Dat kunnen bijvoorbeeld citaten van klassieke schrijvers zijn, liedjes, spreekwoorden of krantenartikelen.
  • Het lineair en chronologisch vertellen van een verhaal maakt plaats voor vertelling via flashbacks, sprongen in de tijd of herinneringen.

Kenmerken van de postmoderne poëzie

Kijk maar, zeg je,
en je wijst: een rorschachtest, een postmodern gedicht zwermt uit over de vloer.

Uit Verhemelte, 1992, Peter Verhelst

Joosten en Vaessens hebben getracht te formuleren wat de postmoderne kenmerken zijn van recente poëzie. [9][10] Hun uitgangspunt is dat het postmoderne gedicht niet langer poogt een zinvolle eenheid te bieden, of een authentieke dichterlijke stem wil laten horen. Met de volgende drie kenmerken 'ontregelt' het de traditionele poëzie:

  1. Het gedicht is 'onaf', is niet strikt gestructureerd en pretendeert geenszins een samenhangend beeld van de werkelijkheid te schetsen.
  2. Forgrounding van het gedicht en niet van de dichter. Oorspronkelijkheid wordt tussen haakjes gezet, bijvoorbeeld door fragmenten tekst van anderen in te voegen.
  3. Er schemert geen achterliggend wereldbeeld door dat het gedicht binnen een levensbeschouwlijke context plaatst

Buitenbeentjes

De onnavolgbare Carmiggelt ontving in 1974 de hoogste Nederlandse literaire onderscheiding: de P.C. Hooft-prijs, een eerbetoon van het soort dat slechts weinig columnisten te beurt was gevallen. Enkele jaren voordien, in 1971, was de populaire auteur Godfried Bomans gestorven, een andere humoristische schrijver waar de literaire kritiek niet goed weg mee wist. Beide auteurs etaleerden echter een dusdanig meesterschap over de Nederlandse taal dat ze niet mogen ontbreken in een overzicht van de Nederlandse literatuur. Annie M.G. Schmidt is ook zo'n literair buitenbeentje. Zij schreef voornamelijk liedjesteksten, kinderverzen, toneelstukken en cabaretteksten, en ontving in 1987 de Constantijn Huygensprijs voor haar hele oeuvre.

Literaire prijzen

Zie Literatuurprijs voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Zie ook

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Schenkeveld-Van der Dussen Nederlandse Literatuur, een geschiedenis
  • Reinder P. Meijer Literature of the Low Countries, A Short History of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium
  • Dautzenberg, J.A. Literatuur, geschiedenis en leesdossier
  • Knuvelder, G.P.M. Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde
  • te Winkel, J. De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde (7 delen) (1922-1927)
  • Encyclopædia Britannica 11th edition (public domain)
  • Encyclopædia Britannica 15th edition
  • Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
  1. º Oudnederlands woordenboek (digitaal)
  2. º Reinder P. Meijer
  3. º In deze bundel worstelt ze nog met het dilemma tussen individualisme en haar ideaal van dienstbaarheid aan de gemeenschap. In Opwaartsche Wegen uit 1907 viert ze de overwinning van het socialisme in zichzelf.
  4. º Zie ook De eerste twee jaargangen van Forum op DBNL
  5. º P.Meijer: VIII The modern period-Twentieth century
  6. º zie Sybren Pollets bloemlezing Ander proza (1978)
  7. º http://www.dbnl.org/tekst/goed004nede01_01/goed004nede01_01_0008.htm DBNL Over tijd en herinnering in het proza van Cees Noteboom]
  8. º Bron:Terug naar de wereld: proza 1990-2009
  9. º Geschiedenis Moderne Nederlandse literatuur
  10. º Postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse poëzie, Een verkenning - Jos Joosten, Thomas Vaessens
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow