Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Bos: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
|||
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
:'' | :''{{Zie ook|Zie ook : [[Bos (doorverwijspagina)]], voor andere betekenissen van "Bos".}}'' | ||
----- | |||
'''Bos''' is een begroeiing die voornamelijk uit [[boom (plant)|bomen]] bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en [[struik]]en. De kruidlaag is de laag planten tot 135 cm hoog en de struiklaag is die van 135 tot 800 cm hoog. Daarboven wordt van de bomenlaag gesproken. Een bos is officieel een bos als 64 % van de lucht bedekt is met boomtoppen. | '''Bos''' is een begroeiing die voornamelijk uit [[boom (plant)|bomen]] bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en [[struik]]en. De kruidlaag is de laag planten tot 135 cm hoog en de struiklaag is die van 135 tot 800 cm hoog. Daarboven wordt van de bomenlaag gesproken. Een bos is officieel een bos als 64 % van de lucht bedekt is met boomtoppen. | ||
Regel 165: | Regel 165: | ||
==Zie ook== | ==Zie ook== | ||
*[[Lijst van landen naar bosareaal]] | * [[Lijst van landen naar bosareaal]] | ||
*[[Lijst van natuurlijk hout in de Benelux|Natuurlijk hout in de Benelux]] | * [[Lijst van natuurlijk hout in de Benelux|Natuurlijk hout in de Benelux]] | ||
*[[Bosgroepen]] | * [[Bosgroepen]] | ||
*[[Bebossing]] | * [[Bebossing]] | ||
==Externe links== | ===Externe links=== | ||
* | * [http://www.groenebanken.nl/inhoud/kaart%20Groene%20Banken.pdf#search=%22overzicht%20boswachterijen%22 Kaart met Nederlandse boswachterijen Staatsbosbeheer] | ||
==Referenties== | ===Referenties=== | ||
:* Renes, H.(1994): Bossen en buitenplaatsen. In: Jonge Landschappen 1800-1940. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. ISBN 9053450416 | :* Renes, H.(1994): Bossen en buitenplaatsen. In: Jonge Landschappen 1800-1940. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. ISBN 9053450416 | ||
:* Vereniging Natuurmonumenten (1996): Handboek Natuurmonumenten. Vereniging Natuurmonumenten, 's-Graveland. | :* Vereniging Natuurmonumenten (1996): Handboek Natuurmonumenten. Vereniging Natuurmonumenten, 's-Graveland. | ||
Regel 180: | Regel 180: | ||
:* [http://environnement.wallonie.be/dnf/inventaire/indf2000.htm CIRW (1999): La forêt wallonne, etât de la ressource à la fin du 20ème siecle.] | :* [http://environnement.wallonie.be/dnf/inventaire/indf2000.htm CIRW (1999): La forêt wallonne, etât de la ressource à la fin du 20ème siecle.] | ||
---- | ---- | ||
{{ | {{reflist}} | ||
[[Categorie:Natuurgebied]] | [[Categorie:Natuurgebied]] | ||
[[Categorie:Bos| ]] | [[Categorie:Bos| ]] | ||
[[Categorie:Natuur]] | [[Categorie:Natuur]] |
Huidige versie van 12 jun 2010 om 07:16
Zie ook : Bos (doorverwijspagina), voor andere betekenissen van "Bos".
Bos is een begroeiing die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en struiken. De kruidlaag is de laag planten tot 135 cm hoog en de struiklaag is die van 135 tot 800 cm hoog. Daarboven wordt van de bomenlaag gesproken. Een bos is officieel een bos als 64 % van de lucht bedekt is met boomtoppen.
In de bossen kwamen vroeger grote grazers voor, die open terrein open hielden totdat er stekelige begroeiing als braam en meidoorn opkwam. Eikels werden aan de rand door Vlaamse gaaien of eekhoorn verstopt als wintervoer. Sommige eikels werden niet teruggevonden en werden het begin van een nieuw bos.
Modern bosbeheer betekent vaak de omvorming van productiebos tot meer natuurlijk gemengd bos met inheemse loofbomen. In Nederland worden theorieën over het ontstaan van oerbos in de lage landen aan de praktijk getoetst in projecten als de Gelderse Poort en de Oostvaardersplassen, waar nauwelijks beheer is en geen aanplant van bomen. Ook kent men daar een zestigtal bosreservaten grote en kleine gebieden met verschillende typen bos waar niet meer wordt ingegrepen in de bosontwikkeling.
Soorten bossen
In Nederland en België komen verschillende soorten bossen voor. Er is een onderscheid tussen natuurlijke bossen en productiebossen. Een ander onderscheid is op basis van het milieu waarop ze voorkomen zoals bossen op veengronden (elzenbroekbossen) bossen langs rivieren: de ooibossen.
Per klimaat of berglaag worden bossen ruwweg in drie types onderverdeeld: naaldbossen, loofbossen en tropische bossen. Er bestaan ook gemengde bossen waar naaldbomen en loofbomen door elkaar heen staan.
- Naaldbossen komen voor in de gematigde gebieden waar het 's winters koud is en de bodem minder voedzaam is: op zandgronden, op voedselarme gronden en hogere berghellingen tot aan de boomgrens. Naaldbomen hebben geen vlakke, maar naaldvormige bladeren. Vaak zijn in dezelfde koude klimaatzones ook veel berkenbossen. Berken zijn loofbomen die zeer goed bestand zijn tegen kou en arme grond.
- Loofbossen komen ook in de gematigde gebieden voor, waar het minder koud is en op lagere berghellingen. In de herfst verliezen ze hun bladeren.
- Mediterrane bossen komen in de subtropen voor en zijn bestand tegen extreme droogte en hitte, maar ook tegen gematigde temperaturen en grote neerslaghoeveelheden.
- Tropische bossen vindt men in de tropische gebieden. De bomen hebben net als loofbossen vlakke bladeren. Er zijn boomsoorten waarvan de bladeren het hele jaar aan de boom blijven zitten, maar andere laten bij het begin van de droge tijd hun bladeren vallen. De bladen die het hele jaar door aan de boom blijven hangen, zijn meestal dik en giftig en om zich tegen insectenvraat te beschermen. Alle plantmaterie die op de grond valt, wordt snel verteerd en de vrijgekomen voedingsstoffen worden door de planten snel opgenomen. Door het snelle verteringsproces wordt er geen humus opgebouwd en blijft de grond arm aan voedingsstoffen. Tussen de planten heerst er een hevige strijd voor licht en voedingsstoffen. Er zijn veel plantstrategieën, zoals wurgplanten die rond de boomstam naar bovenklimmen en uiteindelijk de boom wurgen en zijn plaats innemen. In een tropisch bos zijn de bomen met elkaar verbonden via slingerplanten die van boom tot boom kruipen en wortels naar beneden groeien om de grond te bereiken.
Planten
Naaldbossen zijn veel armer aan plantensoorten dan loofbossen, omdat de bomen dicht op elkaar staan, waardoor er weinig licht door de boomkruinen op de grond terechtkomt. Planten komen vaak niet tot volle wasdom. En op de grond onder het vrij dikke naaldenpakket kan geen humusrijke bodem ontstaan. De zure grond die zo ontstaat is voor veel planten niet geschikt om te kunnen groeien. Wel komen er in naaldbossen verschillende soorten mossen voor, zoals bekertjesmos, verschillende korstmossen en rendiermos.
Loofbossen zijn rijk aan diverse plantensoorten en struiken, omdat er tussen de kruinen van de bomen vrij veel licht op de grond valt, waar planten zich goed kunnen ontwikkelen. Een uitzondering vormt het beukenbos, waar ook weinig licht op de bodem terechtkomt.
Bodemlagen
Een bos wordt veelal ingedeeld in vier lagen; die indeling is relevant omdat veel organismen zich bij voorkeur in een van die lagen ophouden. De lagen zijn:
Dierenleven
In het bos komt een rijk insectenleven voor. Insecten zijn actief in de bodem, maar ook op en in de bomen zelf. Voor veel vogels vormen ze een voedselbron.
Vooral in loofbossen komen veel vogelsoorten voor, zoals de gekraagde roodstaart, verschillende spechtensoorten, koolmees, pimpelmees, merel, tjiftjaf, roodborst, goudhaantje. In het overgangsgebied van bos naar akker of weide komen we vogels tegen als bosuil, buizerd, havik, boomvalk en torenvalk.
Typische boszoogdieren zijn de egel, mol, eekhoorn, bosspitsmuis, het konijn, de hermelijn, wezel, soms de boommarter, reeën en vossen. In de oudere bossen komen verschillende vleermuissoorten voor.
Gebruik van bossen door mens en dier
Mensen gebruiken bomen om houten producten van te maken en voor de papierindustrie. Msst bossen worden ook voor recreatie gebruikt. Daarbij kunnen we denken aan wandelen, joggen, crossen, mountainbiken, de hond uitlaten, dieren en planten bekijken en bestuderen. Zie ook bosbouw.
Dieren betreft gebruiken het bos om materiaal en de beschutting voor nesten te vinden, en voor het vinden van voedsel.
Bossen als zuurstofleverancier
Velen denken dat bossen een belangrijke leverancier van zuurstof zouden zijn, waarvan alle leven op onze aarde afhankelijk is. Dat is onjuist. Een boom maakt weliswaar zuurstof vrij als hij koolzuur gebruikt om koolstof te binden voor zijn groei. Als de boom echter doodgaat, kunnen er een paar dingen gebeuren: hij wordt gekapt voor bouwhout, brandhout of papier, hij rot ter plaatse weg of hij wordt verbrand. Bij het verbranden en wegrotten wordt precies evenveel zuurstof verbruikt als bij de groei is afgegeven. Alleen zolang het hout intact blijft is er een nettoverschil op de zuurstofbalans, dat wil zeggen zolang het bouwhout blijft bestaan of als de boom of vegetatie fossiliseert tot veen, bruinkool of steenkool. Als men een bos plant op een plaats waar het er voor die tijd niet was, is er een netto zuurstofeffect, maar alleen zolang tot het bos in evenwicht is en er meer groeit dan er wegrot.
Bos in Nederland
In Nederland is een periode geweest dat het land grotendeels bedekt was met bossen. De naam Holland ('Holtland' of 'Houtland') verwijst hier ook naar. Anno 2002 beslaat bos in Nederland slechts 10,6% van de totale landoppervlakte. Daarmee is Nederland een van de dunstbeboste landen van Europa. Alleen Groot-Brittannië, Ierland en IJsland hebben nog minder bos. Dat komt doordat de bossen al heel vroeg in de geschiedenis voor allerlei doeleinden zijn gekapt. Vooral de hoge bevolkingsdruk in Nederland heeft een grote rol gespeeld, waardoor veel ruimte nodig was voor akkerbouw en veeteelt (zo zijn de heidevelden in het zuiden en oosten van Nederland ontstaan), voor bewoning, voor wegen en voor industrie. Ook werd er veel bos gekapt ten behoeve van menselijk gebruik: koken en verwarming (brandhout), meubels en houtproducten (bijv. papier), scheepsbouw en later mijnbouw. Anderzijds hebben soms natuurlijke processen gezorgd voor ontbossing. Zo raakten veel bossen door hoogveenvorming verstikt, waardoor veenmoerassen ontstonden.
Oppervlakte
Alle huidige bossen in Nederland zijn dan ook aangeplant. Het laatste 'oerbos', het legendarische Beekbergerwoud, werd tussen 1869 en 1871 gekapt. Desalniettemin neemt het bosareaal in Nederland al 250 jaar lang voortdurend toe. De situatie bevond zich midden 18e eeuw op een dramatisch dieptepunt. Destijds was in wat nu Nederland is nog slechts 50.000 hectare bos over. Sindsdien nam de oppervlakte naar schatting als volgt toe:
- 1750: 50.000 ha. (2%)
- 1850: 100.000 ha. (3%)
- 1950: 250.000 ha. (7%)
- 2002: 360.000 ha. (10,6%)
In 1994 formuleerde het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de doelstelling om in 2020 420.000 ha. bos te hebben, wat uitzicht biedt op 500.000 ha. bos (15% van de landoppervlakte) in 2050. Het kabinet-Balkenende II heeft echter het beleid ten aanzien van natuurontwikkeling veranderd, door meer nadruk te leggen op particulier initiatief, bijv. van boeren. Hierdoor is de aangroei van het bosareaal gestagneerd.
Het vergroten van het bosoppervlak past in het noodzakelijke beleid om aan de sterk gegroeide vraag naar recreatiegebied te voldoen. Een grote uitdaging hierbij is het aanleggen van recreatiegebieden in het bosarme westen van Nederland. Met name rond Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is een zeer ernstig tekort aan zulke gebieden. Een voorbeeldproject in deze richting is het Bentwoud bij Benthuizen. De ruimte is echter bijzonder schaars geworden in deze regio's, waardoor het erg moeilijk is om genoeg grond te vinden die blijvend als recreatiegebied kan worden ingevuld, zonder de nodige uitbreidingsmogelijkheden op het gebied van wonen en werken in gevaar te brengen. Ook bestaan er tegengestelde visies tussen enerzijds stedelingen die recreatiegebied zoeken en anderzijds de bewoners van potentiële recreatiegebieden die het landschap het liefst zoveel mogelijk ongemoeid willen laten. Zo is reeds meermaals gebleken dat zelfs natuurontwikkeling op verzet kan stuiten.
Een andere drijfveer voor de overheid om het bosareaal te vergroten is de totstandbrenging van een ecologische hoofdstructuur. Deze is bedoeld om een aaneengesloten natuurlandschap te ontwikkelen, waarin wild zonder onontkoombare hindernissen van het ene naar het andere natuurgebied kan migreren.
Leeftijd
Uit de cijfers over de bosoppervlakte volgt al dat de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse bossen vrij laag moet liggen. Dit is inderdaad het geval, te meer een deel van de oudste bossen tussentijds nog is verdwenen, zoals het Beekbergerwoud. In 1985 stamde slechts 36.000 ha. bos (11% van het totaal) uit de periode van vóór 1800, 27% dateerde uit de 19e eeuw en 44% uit de 20e eeuw (18% kon niet worden geclassificeerd). Enkele van de oudste bossen van Nederland zijn het kleine Norgerholt (25 ha.) bij Norg en de grote Boswachterij Speulderbos (3.300 ha.) bij Speuld.
Deze cijfers zeggen overigens niets over de ouderdom van bomen, die gemiddeld maar zo'n 100 tot 150 jaar oud worden. De naar algemeen aannemen oudste boom van Nederland staat in het Noord-Brabantse Sambeek, echter niet in een bos. Kijkt men naar de leeftijd van de bomen in bossen, dan is 34% tot 40 jaar oud, 46% tussen 40 en 80 jaar oud, 18% tussen 80 en 120 jaar oud en slechts 2% ouder dan 120 jaar.
Soorten
Er worden vier verschillende soorten bos in Nederland onderscheiden: productiebossen, schermbossen, landgoedbossen en spontane bossen.
Productiebossen
Productiebossen vormen veruit de grootste groep, ze omvatten 57% van het totaal (1985). Bossen van dit type werden hoofdzakelijk aangelegd op heidevelden en dan vooral in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw. De oudste productiebossen stammen echter al uit de 16e eeuw en zijn hoofdzakelijk in Noord-Brabant te vinden: de Wouwse Plantage uit 1504-1540 is het oudste voorbeeld, gevolgd door het Mastbos bij Breda uit 1516. Lange tijd bleven deze bossen uitzonderingen. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw begon de grootschalige aanleg van productiebossen, waarvan de Entel bij Borculo uit 1759 een van de vroegste voorbeelden is. Heide werd destijds beschouwd als naargeestig stil en verlaten. Het had van oudsher een betekenis voor de landbouw als weidegebied voor schapen. Heideplaggen dienden daarnaast als mest voor de essen, maar door de invoering van kunstmest ging de schapenhouderij eind 19e eeuw sterk achteruit en werd de heide 'nutteloos'. In het zuiden van Nederland, waar de heidevelden in handen waren van de gemeente, was al veel eerder de bebossing op gang gekomen, doordat gemeentebesturen het lucratief vonden hun gronden te verkopen aan bosbouwers - bijna uitsluitend grootgrondbezitters. In het oosten van Nederland waren de heidevelden in handen van de markegenootschappen - de gemeenschappelijke organisaties van boeren in een dorp. Deze hielden veel langer dan elders vast aan hun gronden. Pas toen door de Markewet van 1886 markedelingen interessant werden, kwamen de gronden hier in eigendom van individuele boeren. Vervolgens werden diverse gronden aangekocht door grootgrondbezitters, daarin ondersteund door de Nederlandsche Heidemaatschappij, of door het in 1899 opgerichte Staatsbosbeheer met het doel ze te bebossen. Meer dan de helft van alle productiebossen dateren dan ook van na 1900. Veelal gaat het om naaldbossen van uitheemse soorten als hemlock, weymouth, fijnspar, zilverspar, lariks en douglas. Van de drie inheemse naaldboomsoorten - taxus (venijnboom), jeneverbes en grove den - is alleen de grove den in groten getale aangeplant. Een probleem bij deze bossen vormt de eentonigheid van aanplanting: alle bomen zijn van dezelfde soort en tegelijk aangeplant, dus even oud. Ook worden de bossen gekenmerkt door rechthoekige percelen met kaarsrechte lanen, gericht op een zo doelmatig mogelijke bosbouw. De aandacht is inmiddels echter verschoven naar natuurwaarden en recreatie, waardoor diversificatie van het boombestand (verschillende soorten en leeftijden door elkaar aanplanten) en de aanleg van kronkelende wandelpaden nodig is.
Schermbossen
Schermbossen zijn bossen die een buffer vormen tegen bedreigende of nadelige elementen in het landschap. 13% van de Nederlandse bossen behoren tot deze categorie (1985). Tegenwoordig zijn schermbossen bijvoorbeeld langs snelwegen te vinden, mede om de geluidhinder tegen te gaan. Veruit de meeste schermbossen ontstonden echter als stuifzand- of duinbossen, om zandverstuivingen te beteugelen. Deze ontstonden in heide- en duingebieden door te intensieve veehouderij, te grootschalig steken van plaggen of door de invloed van zee. Het opstuivende zand werd een bedreiging voor de landbouw en soms zelfs voor dorpen. In vroeger tijden werden deze stuifzanden bestreden door het gebruik van het gebied (schapen weiden, plaggen steken) tijdelijk te verbieden, of door houtwallen aan te leggen. Vanaf de 18e eeuw begint men met het beplanten van de zandverstuivingen met helmgras. In de 19e eeuw worden veel gebieden op grote schaal bebost, vooral met grove dennen. Het oudste bebossing gebeurde echter al in 1750 bij Harskamp. Hierdoor zijn de meeste stuifzandgebieden verdwenen of drastisch verkleind. Het grootste stuifzand van Nederland en zelfs van heel West-Europa, het Kootwijkerzand (700 ha.), omvat vandaag slechts een fractie van de oorspronkelijke grootte. Ook de Loonse en Drunense Duinen zijn door bebossing teruggedrongen.
Landgoed- en recreatiebossen
Vrije tijd is een luxe: millennialang had de mens daar absoluut geen tijd voor. Pas vanaf de zeventiende eeuw ontstond er bij de bovenlaag van de bevolking tijd en vooral geld voor recreatie. Zij waren dan ook de eersten die de natuur gebruikten als vrijetijdsbesteding. Rijke Hollandse kooplieden legden in de zeventiende en achttiende eeuw buitenplaatsen aan: een landhuis met een grote siertuin op een omliggend landgoed. Deze zijn te vinden in de duingebieden, langs de Utrechtse Vecht en op de Utrechtse Heuvelrug, waar zelfs een aaneenschakeling van buitenplaatsen ontstond, bekend geworden als de Stichtse Lustwarande. Aanvankelijk werden de siertuinen volgens een strak, geometrisch model ingericht, naar het voorbeeld van de Franse tuinen bij bijvoorbeeld Versailles. Later, vanaf midden achttiende eeuw, groeide de belangstelling voor natuurlijke vormen en kwam vanuit Engeland de landschapsstijl opzetten, die wat minder onderhoudsintensief was en door zijn vloeiende lijnen een betere overgang naar de bossen in de omgeving toeliet.
Waar in vlakke, meer open gebieden als het Amstel- en Vechtgebied de oudere geometrische tuinen beter tot hun recht kwamen, waren de nieuwere tuinen op de bos- en reliëfrijke Utrechtse Heuvelrug uitermate geschikt voor de landschapsstijl. Het bomenbestand werd zo afwisselend mogelijk gemaakt, met veel gebruik van bijzondere exoten. Globaal kan een patroon onderscheiden worden, waarbij in toenemende afstand vanuit het buitenhuis eerst tuin en park, dan gemengd loofbos en dan naaldhoutbos voor de productie van hakhout te onderscheiden is.
Vanaf eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw wordt vrije tijd voor steeds meer mensen bereikbaar. Vanaf dan ontstaan er ook parkachtige bossen in en om de grote steden, mede ter verbetering van de levensomstandigheden. In 1985 was 7% van de Nederlandse bossen aangelegd als landgoed, park of vanuit een andere recreatieve functie: 3% voor 1800, 3% in de negentiende eeuw en 1% na 1900. Het lage aandeel sinds 1900 is te verklaren doordat buitenplaatsen na de crisis in de jaren 1930 nauwelijks meer zijn aangelegd. Toch vormen de basisprincipes van de landschapsstijl voor velen nog altijd een ideaal. Het diversifiëren en het aanleggen van kronkelpaden in productiebossen, mede ter bevordering van de aantrekkelijkheid voor de recreatie, moet ook in deze context gezien worden.
Spontane bossen
Spontane bossen ontstaan op plaatsen waar de mens niet meer ingrijpt in het landschap. De natuur gaat dan zijn gang en de vegetatie groeit langzaam dicht tot een bos. Spontaan bos ontstond vooral vanaf eind 19e eeuw op heidevelden die dankzij kunstmest overbodig waren geworden. Doordat er geen schapen meer weiden, schieten her en der steeds meer bomen op die de heide langzaam verdichten. Dit is het beste bewijs dat heidevelden geen 'woeste gronden' in de letterlijke zin van het woord vormen, maar een door ingrijpen van de mens ontstaan landschap.
Een deel van het spontane bos werd teruggedrongen om zo het heideveld te kunnen behouden. Waar dit niet gebeurde, verdichtte het bos zich langzaam tot 'opgaand bos', waarmee het proces van natuurlijke bebossing van het heideveld voltooid is. In 1985 vormde het spontaan bos 3% van de totale bosoppervlakte, bijna geheel ontstaan na 1900.
Overige bossen
Er bestaan nog diverse andere soorten bos. Een belangrijke cultuurhistorische categorie vormen de strubbenbossen rond esdorpen, bijvoorbeeld in Drenthe. Deze kleine bossen zijn veelal eeuwenoud en hadden een meervoudige functie als hakhoutbos en als buffer naar het heideveld om te voorkomen dat de schapen de dichter bij het dorp gelegen essen opliepen. Door aanvraat van schapen konden de bosjes echter niet uitgroeien tot 'opgaand bos' en bleven ze beperkt tot 'strubben', struikachtige bomen.
Samenstelling
De oudste bossen waren grotendeels gemengd loofbos. De meeste loofbomen zijn inheems, in tegenstelling tot veel naaldsoorten die pas later zijn ingevoerd. De meeste bossen die in de 19e en begin 20e eeuw werden aangeplant, zijn naaldbossen. Alleen op landgoederen vindt men veel gemengde bossen, omdat de eigenaren een zo groot mogelijke soortenrijkdom nastreefden. Productiebossen die in de polder werden aangelegd, zijn vaak (uitheemse) populieren. Vanwege de eentonigheid van veel naaldbossen, plant men de laatste decennia in bestaande en nieuwe bossen vooral loofbomen aan, waardoor het areaal loofbossen sterk groeit.
Van de totale oppervlakte "opgaand bos" (bos dat de gelegenheid krijgt de groeien en waarin niet of slechts selectief gekapt wordt, i.t.t. hakhoutbos waar jonge bomen al gekapt worden of grienden waar wilgen worden geteeld) in 2002 - in totaal 260.000 ha. - was 61,5% naaldbos en 38,2% loofbos. Twintig jaar eerder, in 1982, was op 235.000 ha. opgaand bos het aandeel naaldbos nog 71,2% en het aandeel loofbos 28,7%.
Er is dus sprake van een zeer snelle verandering van de bossamenstelling door op grote schaal loofbomen in eentonige naaldbossen aan te planten. Gemeten naar mengingstype was in 2002 het ongemengd naaldbos met 30% weliswaar nog het meest voorkomende type, maar vergeleken met 1984 is het aandeel wel met een kwart teruggelopen. Ongemengd loofbos steeg in dezelfde periode van 17% naar 22%, gemengd loofbos van 11% naar 15%.
De belangrijkste boomsoorten in 2002 zijn in volgorde van bosareaal grove den (36,9%), eik (17,4%), lariks (7,3%), douglas (7,2%), populier/wilg (6,3%), spar (4,4%), berk (3,7%), beuk (3,0%), es (2,7%), Amerikaanse eik (2,3%), esdoorn (1,1%) en els (1,0%). Vergeleken met 1982 neemt het areaal van eik, berk, es, esdoorn, els en douglas duidelijk toe, terwijl dat van grove den en spar afneemt.
Eigendom
In de meeste landen is bos hoofdzakelijk in eigendom van particulieren of bosbouwbedrijven, met doorgaans een minderheid aan staatsbossen. In Nederland is deze verdeling in 2002 volledig anders:
- 33% van het bos in handen van particulieren. Zij zijn verenigd in de Federatie Particulier Grondbezit, ook wel "Particulier Land Bos en Natuur" genoemd, bestaande uit twaalf provinciale verenigingen van particuliere grondbezitters.
- 51% van het bosareaal is in handen van de overheid:
- 27% bij Staatsbosbeheer, daarmee veruit de grootste bosbeheerder van Nederland;
- 2% bij Defensie, hoofdzakelijk als militair oefenterrein;
- 1% bij de Dienst Domeinen;
- 4% bij andere rijksdiensten;
- 14% bij gemeenten;
- 2% bij overige publiekrechtelijke organisaties.
- 16% van de bossen is in beheer bij natuurbeschermingsorganisaties. Dit is een ongekend hoog aandeel voor Europese begrippen. Vanwege de schaarste in Nederland van natuur in het algemeen en bos in het bijzonder ontstond rond 1900 een beweging die streefde naar het behoud van de nog bestaande natuur. Uit deze beweging is de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland voortgekomen. In de jaren 1930 ontstond op initiatief van Natuurmonumenten in elke provincie een provinciale landschapsbeschermingsorganisatie, meestal in de vorm van een stichting. Met een achterban van in totaal 1,2 miljoen leden en donateurs vormen Natuurmonumenten en de Provinciale Landschappen een belangrijke speler in het veld van natuurbeheer en -ontwikkeling.
Grootte, versnippering en verbinding
Doordat Nederland dichtbevolkt is, is de versnippering van bos- en natuurgebieden een belangrijk probleem. Om die reden werd in de jaren 1990 een Ecologische Hoofdstructuur vastgelegd, die alle natuurgebieden van Nederland met elkaar moet verbinden.
Het grootste bosgebied van Nederland is de Koninklijke Houtvesterij Het Loo (9.800 ha.), onderdeel van het Kroondomein Het Loo. Zulke uitgestrekte bosgebieden zijn echter zeldzaam: slechts 38% van het Nederlandse bos (135.820 hectare) bevindt zich op een terrein groter dan 100 hectare. Maar liefst 101.000 hectare bos is versnipperd over ruim 50.000 percelen van elk minder dan 10 hectare.
Versnippering wordt bestreden door ecoducten aan te leggen over wegen, of juist gangen of tunneltjes onder wegen, zodat dieren deze obstakels veilig kunnen passeren. Ook worden steeds meer landbouwgebieden omgevormd tot natuurgebied, bij uitstek wanneer deze gebieden de schakel tussen twee natuurgebieden vormen.
Bos in België
In het jaar 2000 had België in totaal 692.916 hectare bos, wat overeenkomt met 22,7% van de totale oppervlakte. Zowel de omvang, het verloop als de samenstelling van het bos verschilt sterk tussen Vlaanderen en Wallonië.
Bos in Vlaanderen
In Vlaanderen werd in het jaar 2000 in totaal 146.381 hectare bos opgemeten, wat overeenkomt met 10,8% van de oppervlakte. Dit aandeel is dus vergelijkbaar met Nederland. Een groot verschil is wel, dat er in Vlaanderen geen sprake is van uitbreiding van het bosareaal. Tussen 1990 en 2000 kromp de bosoppervlakte zelfs met 6.000 hectare.
Historische ontwikkeling
De ontwikkeling van het bosareaal tussen 1775 en 2000 is nagenoeg nihil. Uit kaarten uit het jaar 1775 kan worden opgemaakt dat er destijds in wat nu Vlaanderen is ongeveer 147.000 ha. bos was, evenveel als in 2000. Dit wil echter niet zeggen dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden.
Oorspronkelijk waren de bossen vooral in de zuidelijke helft van Vlaanderen te vinden: in Haspengouw, het Hageland, Pajottenland, de Vlaamse Ardennen en het West-Vlaamse Heuvelland. In deze gebieden is het bosareaal sterk teruggedrongen. Er zijn nog enkele grote bosgebieden over, zoals het Zoniënwoud, het Buggenhoutbos, Hallerbos, Meerdaalwoud, Heverleebos en Egenhovenbos en de Kluisberg. Daartegenover staat dat in de bosarme Kempen in de 19e eeuw grootschalig bos werd aangeplant op de heidevelden, een ontwikkeling gelijk aan die in Nederland. Vandaag is dan ook bijna de helft van alle bossen in Vlaanderen in de Kempen te vinden. De provincies Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen daarentegen zijn zeer bosarm.
Al met al ligt 70% van de Vlaamse bossen op een plaats die in 1775 nog onbebost was. Slechts 15% van de huidige bossen is ook permanent bebost gebleven sinds het einde van de 18e eeuw. Met name het Zoniënwoud en het Meerdaalwoud - Heverleebos zijn al zeer oude bossen. Ze vormen de overblijfselen van het legendarische Kolenwoud, dat ooit een groot deel van het huidige Vlaams-Brabant en Waals-Brabant besloeg.
Kenmerken
In de samenstelling van de Vlaamse bossen in 2000 overheerst het loofbos met 50,4%. Het naaldbos is met 36,0% duidelijk minder talrijk aanwezig. 11,4% is gemengd bos en 2,3% is (tijdelijk) onbebost. De meest voorkomende boomsoorten zijn grove den (21,6%), populier (15,1%), zomereik (10,1%), Corsicaanse den (9,7%), beuk (7,1%) en lariks (1,8%).
Het boombestand is over het algemeen jong te noemen: 55% van de bomen is jonger dan 40 jaar, 20% is tussen de 40 en 80 jaar oud, 3% is ouder dan 80 jaar. Hierbij moet worden aangetekend dat 21% geclassificeerd werd als bos van verschillende leeftijden, zonder uitsplitsing naar leeftijdsklassen.
Verreweg het grootste deel van de bossen in Vlaanderen is privébos: 70,3% in 2000. 12,4% is in beheer bij het Vlaams gewest (Agentschap voor Natuur en Bos), 17,3% bij andere overheden (gemeenten, provincies, Landsverdediging). Een klein deel van de privébossen wordt beheerd door natuurbeschermingsorganisaties, waarvan Natuurpunt (ongeveer 16.000 ha. bos- en natuurgebied in 2007) de grootste is. Zij hebben echter lang niet zoveel grond als bijvoorbeeld de collega's in Nederland.
Brussel
De Vlaamse cijfers omvatten niet de 1.735 hectare bos in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Brussels gewest heeft daarmee een met Vlaanderen vergelijkbaar aandeel bos. Dit is vooral te danken aan het Brusselse deel van het Zoniënwoud, maar er zijn ook nog een aantal parkbossen binnen de gewestgrenzen.
Bos in Wallonië
Het Waalse bos omvatte in 2000 in totaal 544.800 hectare, wat overeenkomt met 32,4% van de totale oppervlakte. Sinds het midden van de 19e eeuw is het bosareaal in Wallonië bijna verdubbeld en nog altijd blijft het sterk groeien.
Het bos is vooral geconcentreerd in het zuiden van de deelstaat. Maar liefst 63% van het Waalse bos is te vinden in de Ardennen, een regio waar ruim de helft van de landoppervlakte bebost is. Alleen al de provincie Luxemburg heeft 42% van alle bossen in Wallonië binnen haar grenzen, Waals-Brabant daarentegen slechts 2%.
De samenstelling van het bos is bijna gelijk: 52,4% loofbos en 47,6% naaldbos. In de productieve bossen (88% van het totaal) zijn de belangrijkste soorten: fijnspar (36,1%), eik (17,2%), beuk (8,9%), grove den (3,2%), douglas (2,3%), populier (2,1%) en lariks (1,7%). Loofbos neemt zowel in omvang als aandeel langzaam toe, naaldbos neemt langzaam af.
De eigendomsverhoudingen verschillen sterk van die in Vlaanderen: 53% van het bos is in privébezit, 34% is in beheer bij gemeenten, 11% bij het gewest en 2% bij andere overheden.
Bos in Suriname
Suriname is een van de dichtstbeboste landen ter wereld. Meer dan 90% van de landoppervlakte is bedekt met bos, in totaal ruim 11 miljoen hectare. Doordat de bevolkingsomvang beperkt is en de meeste mensen in het kustgebied wonen, is er nauwelijks sprake van ontbossing. Bovendien is al vroeg begonnen met het beschermen en duurzaam beheren van de natuur. Dit resulteert in een bijzonder groot, gaaf en waardevol tropisch bosareaal.
Er zijn diverse natuurreservaten in Suriname, waarvan het Centraal Suriname Natuurreservaat (tevens UNESCO werelderfgoed) met 1.600.000 hectare oftewel 13% van het totale Surinaamse landoppervlak het grootste is. Het bos wordt beheerd door 's Lands Bosbeheer, opgericht in 1954, dat binnenkort met enkele semi-overheidsorganisaties samengevoegd wordt tot de Bos- en Natuurautoriteit Suriname (BOSNAS).
Bos op de Nederlandse Antillen en Aruba
Hoewel beperkt in omvang, hebben de eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba elk hun eigen bossen.
De drie zuidelijke eilanden liggen in een woestijnklimaat en hebben daarom geen uitbundige begroeiing. De noordelijke eilanden daarentegen liggen in de subtropische zone en hebben wel een groen karakter, hoewel Sint-Maarten vanwege de vele bebouwing en hoge bevolkingsdichtheid alleen nog enkele groene heuvels heeft. De twee kleinste eilanden, Sint Eustatius en Saba, zijn het 'groenst'.
De natuur op Sint Eustatius is te vinden in het Nationaal Park Quill-Boven. In feite bestaat het uit twee gebieden: de bossen op de flanken van The Quill aan de zuidkant van het eiland en de bossen rond de Bovenberg in het noorden.
Saba is het enige eiland dat in meerderheid bedekt wordt door bos. Het Nationaal Park Saba omvat echter slechts 43 hectare met de hoogste natuurlijke waarde. Het miniregenwoud op de flanken van de Mount Scenery, de hoogste berg in het Koninkrijk, valt daar grotendeels buiten.
Zie ook
Externe links
Referenties
- Renes, H.(1994): Bossen en buitenplaatsen. In: Jonge Landschappen 1800-1940. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. ISBN 9053450416
- Vereniging Natuurmonumenten (1996): Handboek Natuurmonumenten. Vereniging Natuurmonumenten, 's-Graveland.
- Probos (2003): Nederlands bos in beeld digitaal.
- Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001): Bosrijk of bosarm Vlaanderen? (http://www.mina.vlaanderen.be/wiedoetwat/aminal/taken/bosengroen/pdfbestanden/folder_bosinventarisatie_compleet.pdf PDF]
- CIRW (1999): La forêt wallonne, etât de la ressource à la fin du 20ème siecle.