Joodse Oorlog
De Joodse Oorlog woedde in Judea en Galilea van 66 tot 70 na Chr. Joodse rebellen, aangevoerd door de Zeloten, kwamen in opstand tegen de Romeinen. Met de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel (29-30 augustus 70) kwam er een einde aan de oorlog, hoewel pas met de verovering van Masada (73) een einde kwam aan het laatste Joodse verzet.
Voorafgaande opstanden
Vanaf ongeveer 6 na Chr. werd Judea geregeerd door Romeinse procurators. Zij waren verantwoordelijk voor de rust en belastinginning. Rome stelde een bepaald belastingtarief vast dat afgedragen moest worden. Meestal werd hiervan misbruik gemaakt door de procurator door meer te heffen dan nodig was en dat teveel in eigen zak te steken. Deze hoge belastingdruk was al een reden voor de Joden om opstandig te worden. Toen Rome de Hogepriester in de joodse tempel van Jeruzalem zelf ging benoemen, kwam er nog een twistpunt bij.
In 39 wenste keizer Caligula een standbeeld van zichzelf, dat vereerd moest worden, in alle tempels in het rijk, dus ook in Jeruzalem. De joden weigerden dat, omdat ze het als een aanval op een van de kernpunten van hun godsdienst beschouwden. Net voordat de spanning uitbarstte in een openlijke opstand stierf Caligula in 41, zodat de gemoederen enigszins bedaarden.
Oorlog van 66 tot 70
De opstand ontaardde echter in een oorlog, toen procurator Gessius Florus in opdracht van keizer Nero een groot bedrag uit de tempelkas nam, die bestond uit de tienden die iedere Jood jaarlijks afstond voor de instandhouding van de tempeldienst. In 66 brak de opstand uit in Caesarea nadat Grieken de plaatselijke synagoge hadden ontheiligd. De opstand sloeg over naar Jeruzalem waar het Romeinse garnizoen werd verslagen. De bestuurder van Syrië stuurde versterkingen naar Judea om de rust te herstellen maar deze werden eveneens verslagen.
Toen greep keizer Nero in en stuurde zijn in diskrediet geraakte generaal Vespasianus naar Caesarea met 60.000 legioensoldaten. Vespasianus ging grondig te werk en tegen 68 had hij Galilea en de kuststrook onder controle. De overlevende opstandelingen verschansten zich in Jeruzalem. In een korte burgeroorlog werden alle joden die wilden onderhandelen met de Romeinen vermoord door deze fanatici, de zeloten.
Ondertussen was Nero in 68 gestorven en Vespasianus' soldaten verklaarden hun generaal tot de nieuwe keizer. Vespasianus ging naar Rome om de troon op te eisen en liet het verder neerslaan van het verzet over aan zijn zoon Titus.
Deze begon onmiddellijk met de belegering van Jeruzalem. Nadat de joodse verdediging ernstig verzwakt was door hongersnood kwam de laatste bestorming door de Romeinen op 29-30 augustus van het jaar 70. Dit wordt nog steeds door de joden herdacht op Tisja be'Aaw. Er was geen houden meer aan en de hele stad werd in de as gelegd. Hoewel Titus de tempel ongeschonden in handen wilde krijgen, ging deze eveneens in vlammen op. Naar schatting 100.000 verdedigers en inwoners kwamen om het leven. Het totale aantal slachtoffers van deze oorlog wordt geschat op 600.000 tot 1.300.000 doden. De Romeinen slachtten hele families af, waaronder iedereen die ze ervan verdachten een afstammeling te zijn van het huis van David.
De overlevenden werden verkocht op de slavenmarkten van het Midden-Oosten, waarbij de prijs door de grote aanvoer enorm kelderde. De laatste verzetshaarden, waaronder het fort Massada aan de Dode Zee, werden opgeruimd in 73.
Keizer Domitianus, de broer en opvolger van Titus, liet later in Rome een triomfboog oprichten ter ere van het neerslaan van de opstand. Op deze Boog van Titus is thans nog te zien hoe veroverde tempelschatten zoals de zevenarmige kandelaar in triomf door Rome gedragen werden.
Een belangrijke informatiebron voor de Joodse oorlog is Flavius Josephus, hoewel hij waarschijnlijk niet onpartijdig heeft bericht omdat hij schreef in dienst van de Romeinen.
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven., trad. comm. F.J.A.M. Meijer - M.A. Wes, Ambo/Baarn, 1992. ISBN 9026311524
- Deze vertaling is gebaseerd op de oorspronkelijke Griekse tekst (editio maior van Niese-Destinon, Berlin 1894) en de Josephus-editie van J.Thackeray (Loeb Classical Library, London 1976). (Bron: pag.58-60, Verantwoording en bibliografie). M.a.w. de Latijnse versie De Bello Judaico is zelf al een vertaling (Bron: pag. 17-18, III. Vertalingen).
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Jewish war op Wikimedia Commons.