Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Concerto grosso
Een concerto grosso (Italiaans voor "groot orkest"; meervoud concerti grossi) is een compositie voor een orkest, stammend uit de 17e en 18e eeuw, waarin gewoonlijk een groep van solo instrumenten een prominent aandeel hebben. De solistengroep werd concertino genoemd en de rest van het orkest tutti of tutto (of allen), de ripieno. Een concerto grosso is overigens zowel de aanduiding van een ensemblegrootte als musiceer- en componeervorm die zijn ontstaan vond in de barokmuziek. De naam 'concerto grosso' ging geleidelijk ook over op de compositievorm voor deze 'concerterende' (in het Italiaans: 'in stile concertato') ensembles.
Verder zijn met name de concerti grossi van Arcangelo Corelli en Georg Friedrich Händel klassieke voorbeelden van deze muziekvorm. Maar ook Alfred Schnittke schreef concerti grossi in de 20e eeuw.
Achtergronden
Om het ontstaan van het latere solo-concert en het concerto grosso als compositievorm te begrijpen dient men te weten dat de term 'concerto' (naast de gebruikte betekenis van 'concertare', wedijveren) ook een andere achtergrond kan hebben, namelijk de afstamming van het Latijnse 'consérere', ofwel 'samenvoegen'. In een concerto als compositievorm werd dan ook getracht een vorm te scheppen waarin een of meer instrumentalisten of zangstemmen tegengesteld zijn aan de overige instrumentale groepen (het orkest), maar daarbinnen toch konden worden samengevoegd.
De geschiedenis van het concerto ligt in Italië waar het uit de vocale praktijk (bijvoorbeeld de dubbelkorige muziek), werd overgenomen. In de eerste vormen van concerto stonden dan ook vaak aanvankelijk gelijkwaardige groepen tegenover elkaar. Zo ziet men bij Gabriëli in diens Sonate "Pian e forte" voor blazers (uit 1597) dit contrastmiddel effectief ingezet. Nadien ontwikkelde zich deze vorm tot het concerto grosso, enerzijds door verkleining van één van de twee groepen, anderzijds doordat de betere spelers zich vaak in een van de groepen verzamelden, zodat er twee ongelijkwaardige groepen ontstonden: het 'concertino' tegenover het 'ripieno' (het overige orkest). Tezamen vormde dit dan een 'tutto' (een geheel orkest).
Het 'concerto grosso' (de grote groep) stond daarbij (vaak letterlijk) tegenover het 'concertino' (de kleine groep). Dit concertino omvatte doorgaans enkel de solisten aangevuld met een kleine instrumentale bezetting (een 'continuo'). In composities die voor 'concerto grosso' werden geschreven vindt men dan ook vaak afwisseling tussen de gehele spelende bezetting van een relatief grote groep instrumentalisten, en de meer solerende passages van het 'concertino'. Door deze vorm kon naast contrast in grootte ook dynamisch contrast ontstaan.
De compositievorm 'concerto grosso' (die afgeleid is van deze ensemblevorm) bestaat uit meestal uit 4 delen, vaak voor strijkers (bij Corelli bijvoorbeeld). Uit dit concerto grosso ontwikkelde zich het latere symfonische concert (zoals sinds Mozart, waar de kleine groep niet meer zozeer tegenover het grote geheel staat maar er in opgenomen wordt) en het soloconcert (bij bijvoorbeeld Vivaldi, Marcello, Torelli, Bach en Händel), dat doorgaans uit 3 delen bestaat: een snel, langzaam en snel deel. Deze vorm groeide op zijn beurt weer uit tot de virtuoze concerten voor een solo-instrument met orkestbegeleiding, waarbij de nadruk steeds meer kwam te liggen op de technische en artistieke vaardigheid van de solist en waarin het orkest een steeds dienender rol kreeg. De driedelige vorm zette ook door in de klassieke sonatevorm: een snel in hoofdvorm geschreven eerste deel, een langzaam cantabile deel, en een snelle finale.
Componisten van Concerti grossi tussen 1700 en 1760
- Evaristo Dall'Abaco
- Charles Avison
- Francesco Barsanti
- Francesco Antonio Bonporti
- Pietro Castrucci
- Willem de Fesch
- Francesco Geminiani
- Baldassare Galuppi
- Johann Gottlieb Graun
- Giovanni Lorenzo Gregori
- William Hayes
- Pieter Hellendaal
- Johann Philipp Krieger
- Leonardo Leo
- Pietro Locatelli
- Francesco Manfredini
- Benedetto Marcello
- Michele Mascitti
- Giovanni Mossi
- Georg Muffat
- Johann Christoph Pepusch
- Giovanni Battista Sammartini
- Giuseppe Sammartini
- Alessandro Scarlatti
- Georg Philipp Telemann
- Giuseppe Torelli
- Unico Wilhelm van Wassenaer
- Silvius Leopold Weiss
- Robert Valentine
- Giuseppe Valentini
- Antonio Vivaldi
Componisten van Concerti grossi uit de 20e eeuw
- Jean-Louis Agobet
- Ernest Bloch
- Eibhlis Farrell
- Byron Fidetzis
- Pelle Gudmundsen-Holmgreen
- Bengt Hambraeus
- Paul Hindemith
- Miklós Maros
- Bohuslav Martinů
- Ernst Hermann Meyer
- Jan De Maeyer
- Julian Orbon
- Jean Perrin (Komponist)
- Max Reger
- Silvestre Revueltas
- Alfred Schnittke
- Jan van der Roost
- Eino Tamberg
- Ralph Vaughan Williams
- Malcolm Williamson
- Ellen Taaffe Zwilich
- Gregorio Zanon
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- Slagmolen, G. - Muzieklexicon - Bruna Zwarte Beertjes Pocket 1974 ISBN 90 229 1367 8
- Wörner, K - Geschiedenis van de muziek, Spectrum, 1974, ISBN 902748256X