Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Atjeh-oorlog (periode 1876-1877)
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
De Atjeh-oorlog: de periode 1876-1877 was de periode na het overlijden van generaal Pel in 1876, waarin te Atjeh een defensieve, afwachtende strategie werd toegepast.
Inleiding
Na de dood van generaal Pel nam overste Engel het opperbevel op zich en zette de veldtocht tegen de IX Moekims voort. De dag na zijn aankomst werd naar Silang opgerukt, waar de gehele macht verzameld en de mars naar Kwala Giegien vervolgd werd. De 20ste maart was de versterking aldaar gereed en werd bewapend met twee kanonnen en twee mortieren van 12 cm. De vestiging hier en op het eiland Kuta Pohama, dat bezet was om de communicatie langs de strandweg te verzekeren, had het gevolg dat de troepen de lagune geheel beheersten; de naburige bevolking bood haar onderwerping aan. Het operatieplan van generaal Pel was nu geheel uitgevoerd. De tiende maart trad de opvolger van generaal Pel, generaal-majoor Wiggers van Kerchem als militair, tevens civiel bevelhebber op. Toen deze het bestuur aanvaardde, vond hij dus een aanzienlijk deel van Groot-Atjeh veroverd en bezet. Een groot aantal posten echter moesten het veroverde gebied beschermen en de communicatie tussen die posten onderling liet veel te wensen over, evenals de veiligheid in het hierdoor ingesloten deel van Atjeh. Alleen in de nabijheid van Kota Radja (nu Banda Aceh) waren bruikbare wegen aangelegd; voor het overige had men zich moeten beperken tot de meest noodzakelijke opruimingen en het zo veel mogelijk gelijk maken van de grond. De operaties konden voorlopig niet worden doorgezet en men moest zich bepalen tot het verbeteren van de thans ingenomen stelling; de grens tussen de XXV en XXII moekims werd afgesloten door een postenketen; daarbinnen was het de bevolking verboden wapens te dragen.
Atjeh onder het bestuur van generaal Wiggers van Kerchem
Bij het aantreden van generaal Wiggers van Kerchem was de toestand nog weinig bevredigend; de veiligheid liet zeer te wensen over; de Atjehnezen voerden inmiddels de guerrilla-oorlog en in Groot-Atjeh kon nog niet aan onderwerping of zelfs maar aan toenadering van de kant van de vijand worden gedacht.
Konvooien en patrouilles stonden voortdurend bloot aan onverwachte aanvallen; wie zich buiten de poorten waagde liep gevaar overvallen en vermoord te worden; de lijken van de personen die op een dergelijke manier om het leven waren gebracht vertoonden talloze klewanghouwen of waren verschrikkelijk verminkt. Soldaten die in handen van de vijand vielen werden vaak gruwelijk gemarteld zodat de manschappen liever zelfmoord pleegden dan in handen van die vijand te vallen. Er werden zware diensten gevorderd en daarnaast maakten ernstige ziekten, doorgaans ook de cholera, talrijke slachtoffers. Op 21 maart werd een transport onder eerste-luitenant W. van Heeckeren van Molecaten bij Atoe overvallen; de officier werd gewond en vijf manschappen sneuvelden; omdat de Atjehnezen vooral de zuidoostkant van de uitgestrekte linie bestookten, vond Wiggers van Kerchem het nodig dat daar een hoofdofficier werd aangesteld die hij het bevel over die stelling zou kunnen opdragen; kolonel van der Heijden (sinds 1 april commandant van de Zuid-Oosterlinie) werd met die taak belast. In de nacht van 2 op 3 mei werd Lampagger overvallen; op de noorderkant drong de vijand de nog niet goed versterkte post binnen en overviel de manschappen. Kapitein J.W.C.C. Hoynck van Papendrecht, luitenant N. van de Roemer en vijf inlandse soldaten sneuvelden; zestien mannen en vijf vrouwen werden zwaargewond. Waren hoofden en bevolking van de IV en VI Moekims nog in het geheel niet te vertrouwen, ook in de IX Moekims was de toestand steeds gevaarlijk en het besluit werd genomen dit gebied met colonnes van voldoende sterkte te doorkruisen en van vijanden te zuiveren. Hiervoor werden drie colonnes bestemd, onder de bevelen van majoor Diepenheim, overste Engel en kolonel van der Heijden. De operaties zouden geleid worden door generaal Wiggers van Kerchem zelf, die de eerste colonne zou volgen. Deze actie leidde tot een nieuwe vestiging, Biloel-Zuid, die al dadelijk door de vijand bestookt werd.
Verder militair optreden
Omstreeks deze tijd trad Habib Abdoe'r Rahman Alzahier, die eerst pogingen had aangewend om door het Nederlandse gouvernement te worden gebruikt, als leider van de tegenstand in Groot-Atjeh op. Steeds was Pedir aangemerkt als de voornaamste en meest invloedrijke staat van Atjeh en Onderhorigheden; daarom besloot de Indische regering aldaar een assistent-resident te plaatsen, de heer L. de Scheemaker, en ter bescherming werd daar een versterking gebouwd, waarvoor een geschikt punt aan het strand, in contact met de Pedir-rivier, werd uitgekozen. De houding van de Pedirezen was zo vijandig dat majoor van Teijn met een compagnie van het 8ste bataljon naar Pedir gezonden werd. Pas in juli van het jaar 1876 kon het voornemen ten uitvoer worden gebracht om de IV en VI Moekims van vijandelijke bendes te zuiveren en ter bescherming van de goedgezinden een post te Krueng Raba op te richten. Twee colonnes van 300 man, onder de majoors Diepenheim en Lubeck werden voor dit doel aangewezen; aan de opdracht werd voldaan en de bouw van de post niet belemmerd. Toch werden diezelfde maand weer patrouilles overvallen op de 14de en de 28ste van die maand.
De eerste september rukten drie colonnes onder majoor Ruempol, Burgers en Jeltes uit van Kota Radja naar Ulee Kareung; overste Van Bennekom had het algemene bevel, terwijl generaal Wiggers van Kerchem met de chef van de staf de verdere operaties zou leiden; Ondanks dat de vijand hardnekkig tegenstand bood werden Tonga en Lamnyong bereikt; die dag sneuvelde zeven man en werden drie officieren en 42 minderen gewond (waaronder kapitein Hamakers). Op de 26ste september bleek de vijand overal verslagen, werden er 22 vuurmonden veroverd en werd bij Kajhu een post gebouwd, waarna overste Ruempol met zijn manschappen weer naar Kota Radja terug kon keren. Omdat Wiggers van Kerchem de staatkundige inzichten van de Indische regering niet bleek te delen, werd hij de zesde november eervol van zijn functies ontheven, vervangen door generaal-majoor Diemont en ging men over tot de onderwerping van Tanjung Seumantoh (de troepen stonden hier onder leiding van kapitein Schoggers) en Simpang Olim, op de oostkust van Sumatra, die nog steeds vijandig waren. Aan het einde van 1876 was de Nederlandse positie in Atjeh wat veiliger geworden.
Militair optreden onder generaal-majoor Diemont
Op de 25ste januari 1877 werd er weer uitgerukt om de kuststreek van Kuala Gigieng tot Kuala Lue in handen te krijgen (het laatste gedeelte van het plan van generaal Pel, dat nog niet uitgevoerd was); Lamnga werd zonder tegenstand bezet en nu werd de vijand belet langs het strand van Pedir naar Kuala Lue en verder, naar de XXII Moekims, te gaan; nu dit plan geheel uitgevoerd was moest worden overwogen welke gedragslijn verder behoorde te worden gevolgd. Daartoe bracht gouverneur-generaal van Lansberge een bezoek aan Atjeh; een aantal radja's en hoofden kwamen te Kota Radja om de landvoogd hulde te bewijzen en in een toespraak werden zij aangespoord om mee te werken tot een vredelievende vestiging van het Nederlandse gezag en werd een wederopbouw van de Mesigit toegezegd. Er werden akten van erkenning uitgereikt aan de hoofden van de kuststaten, die deze nog niet ontvangen hadden, namelijk Simpang Olim en Kluang; Rigaih, Teunom, Teluk Kruet en Sabee. Verder werd het inlandse bestuur in de XXV Moekims geregeld. Begin 1877 bedroeg de sterkte van het bezettingsleger 351 officieren en 9.235 minderen en deze strijdmacht kon niet worden verminderd omdat de kuststaten, vooral Samalangan, de kracht van de Nederlandse wapens nog moesten voelen. Alsnog werd besloten tot de bouw van een groot militair hospitaal te Pante Perak, waar 2.000 zieken te verplegen waren. Inmiddels was in de maand april 1877 Analaboe bezet en een tocht ondernomen naar Lhoong, Baba Awe en No, aan de zuidkust, die in onderwerping kwamen. Generaal-majoor Diemont moest wegens ziekte op 30 juni het bevel overgeven aan kolonel van der Heijden, die, in afwachting van nadere regeling, optrad als waarnemend militair en civiel gouverneur in Atjeh.
Zie ook Atjeh-oorlog: 1877-1881, onder leiding van Karel van der Heijden voor het vervolg over dit onderwerp |
Portaal KNIL |
Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)
Bronnen, noten en/of referenties
|
Strijdperken in de Atjeh-oorlog |
---|