Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Habib Abdoe'r Rahman Alzahier
Habib Abdoe'r Rahman Alzahier (Hadramaut, 1833 - 1896) was een Arabier die een rol speelde gedurende de Atjeh-oorlog.
Opleiding
De vader van Abdoe'r Rahman nam hem in 1834 mee naar Malabar waar hij (zijn moeder was vlak na zijn geboorte overleden) een nieuwe stiefmoeder kreeg. In 1837 werd hij door zijn vader naar Egypte gezonden om onderwijs te ontvangen in lezen en schrijven en vooral om geoefend te worden in het lezen en verklaren van de Koran. In 1842 keerde hij naar Malabar terug maar vertrok vandaar naar Kalikoet om in deze plaats zijn studies te voltooien. In 1848 liet zijn vader hem verschillende reizen maken langs de kusten van Indië, naar Ceylon en Arabië, om hierdoor zijn ontwikkeling te bevorderen.
Jonge jaren
Abdoe'r Rahman vestigde zich in Mokka en reisde vervolgens naar Mekka, naar Constantinopel en vervolgens terug naar Malabar; een paar jaar later verhuisde hij naar Hydrabad en werd goed ontvangen door de vorst aldaar. Abdoe'r Rahman bekeerde hem tot de islam en werd uit dankbaarheid benoemd tot Djamidar (bevelhebber over 1.000 soldaten); na elf maanden vroeg hij ontslag en vertrok naar Calcutta, waar hij zich vestigde als goudsmid en zijn fortuin maakte. In de jaren hierna bezocht hij Europa; hij bereisde Italië, Duitsland en Frankrijk en keerde over Constantinopel naar Brits-Indië terug. In Singapoera maakte hij kennis met de radja van Djohor, in wiens dienst hij trad; hij liet hier veel bouwen en wegen aanleggen en regelde het inwendige bestuur beter. Na anderhalf jaar verzocht hij om zijn ontslag en kreeg van de maharadja een bewijs van tevredenheid over de vele en belangrijke diensten die hij bewezen had.
Werkzaamheden te Atjeh ten tijde van de sultan
Van Djohor begaf Abdoe'r Rahman zich naar Poeloe Pinang, bleef er een maand, en vertrok met een schoener naar Pedir en verder, naar Atjeh. Hij vertoefde drie dagen in kampong Djawa (1864); door de sultan werd hij benoemd tot hoofd van de Grote Moskee. Indertijd heerste er veel tweespalt in het inwendige bestuur en veel verdeeldheid tussen de hoofden, terwijl het gezag van de sultan weinig te betekenen had. Door de invloed van Abdoe'r Rahman werd de macht van de sultan meer uitgebreid en menig verbetering in het bestuur ingevoerd. De sultan wilde, na zijn dood, de troonopvolging weer in de rechte linie brengen en wenste de zoon van de overleden sultan Soleiman Iskander toenkoe Mohamoet bij zich in de Kraton te hebben; de prins bevond zich toen te Lamtengah in de macht van toenkoe Moeda Bait. Abdoe'r Rahman voldeed aan deze wens door met een macht van 20.000 man naar die kampong te trekken en Mohamoet mee terug te nemen. Moeda Bait was over de verdwijning van de gevangene zeer vertoornd en zegde, samen met enkele andere hoofden, de gehoorzaamheid aan de sultan op. Toen Abdoe'r Rahman dit hoorde trok hij met een steeds aangroeiende macht door de in opstand zijnde streek en slaagde erin de aanhangers van toenkoe Moeda Bait over te halen hem naar Kota Dalam te volgen; hij rukte nu tegen Lamtengah op, nam toenkoe Moeda gevangen en richtte zich daarop tegen toenkoe Nauta, het enige hoofd dat nog weigerde zich naar de sultan te begeven. Allen onderwierpen zich uiteindelijk; ter beloning werd hij door de vorst benoemd tot hoofd voor de godsdienst en belast met het opperbestuur over Tjat Poetoe in de III Moekims. De vijanden van Abdoe'r Rahman trachtten hem bij de sultan in diskrediet te brengen hetgeen uiteindelijk lukte, waarop Abdoe'r Rahman zijn ontslag nam en naar Mekka vertrok. Hij verkreeg hier aanbevelingsbrieven van diverse hoogwaardigheidsbekleders en keerde hiermee naar Atjeh terug; de sultan stelde hem, op basis van die brieven, weer aan als hoofd van de godsdienst en van de Grote Moskee alsmede als hoofd van Tjat Poetoe. Niet lang hierna benoemde de sultan hem tot zijn wazir.
Abdoe'r Rahman stelde de sultan nu voor de Hollanders in Atjeh toe te laten om handel te drijven en er werd besloten om hem als vertegenwoordiger van de sultan naar de gouverneur-generaal te Batavia te zenden; terwijl deze voornemens nog niet uitgevoerd waren, kwam het stoomschip Djambi ter rede van Atjeh aan en werden besprekingen gevoerd; de vijanden van Abdoe'r Rahman stelden dat hij Atjeh aan de Hollanders verkocht had; intussen stierf de sultan en ontstond er onenigheid over de troonopvolging; Abdoe'r Rahman hield intussen als regent de teugels in handen; uiteindelijk werd, door de krachtige steun van Panglima Polim, toeankoe Mohamoet tot sultan verheven, onder bepaling, dat Abdoe'r Rahman als groot-vizier namens en voor de sultan het rijk besturen zou. Daar een oorlog met Nederland steeds dreigender werd en de binnenlandse onlusten steeds toenamen vertrok hij weer van Atjeh via Pinang naar Mekka; vandaar ondernam hij een reis naar Constantinopel, waar hij door de sultan zeer goed ontvangen werd en begiftigd werd met de ridderorde der Osmania.
De Atjeh-oorlog
Bij terugkomst van Abdoe'r Rahman in Arabië ontving hij van de gezamenlijke hoofden der III Sagies een brief, waarin medegedeeld werd, dat de oorlog met Holland uitgebroken en sultan Mohamoet overleden was, en waarin hem tevens een volmacht voor zeven jaar werd verleend om de bemiddeling van Europese hoven in te roepen voor de oorlog, waarin Atjeh gewikkeld was. Hij nam de opdracht aan, reisde andermaal naar Europa en bezocht Constantinopel en Parijs, waar hij vergeefse pogingen aanwendde om de gouvernementen te bewegen aan Atjeh hun bijstand te verlenen. Alleen de Porte beloofde zedelijke steun; zij zou de koning van Nederland ten gunste van de Atjehnezen schrijven. Kort daarna echter liet zij door Murad Efendi aan Abdoe'r Rahman weten dat de Atjehnese kwestie door de Europese mogendheden bij overeenkomst geregeld was, zodat Turkije zich niet bevoegd achtte in deze oorlog tussenbeide te komen. Hij begaf zich nu weer naar Singapoera en zond van daar uit een schrijven aan de gouverneur-generaal, waarin hij zijn bemiddeling aanbood tot herstel van de orde en van de vrede te Atjeh. Omdat de regering kennelijk niet met hem wilde onderhandelen besloot hij gevolg te geven aan zijn plan om naar Atjeh terug te reizen en de Atjehnezen zijn hulp aan te bieden. Alhier kon Abdoe'r Rahman vervolgens over 2.000 man beschikken en trok daarmee naar Simpang Olim en Kerti, waar zijn macht opnieuw aangroeide en hem grote bedragen aan geld werden aangeboden. Toen hij te Pedir aankwam had hij al 10.000 man onder zijn bevelen.
Abdoe'r Rahman werd nu tot leider van de oorlog benoemd; op dit moment waren echter Kajoeleh, Biloel en Lambaroe reeds in handen van de Nederlanders. Hij voerde viermaal de Atjehnezen tegen de Nederlandse troepen aan; drie keer in de XXVI Moekims en eenmaal in de IV Moekims. Er werd nu besloten om door een inval in de IV Moekims te doen Oeleh Leh en Kota Radja te bedreigen (zie de Atjeh-oorlog: 1877-1881, onder leiding van Karel van der Heijden); de Atjehnese benden werden door generaal Karel van der Heijden van verschillende kanten aangetast, waarop de verovering van Sinalob volgde; Abdoe'r Rahman zond een brief naar het gouvernement en stelde zich ter beschikking daarvan en op 13 oktober 1878 vond zijn officiële onderwerping te Kota Radja plaats.
De onderwerping van Abdoe'r Rahman
De voorwaarden, waarop Abdoe'r Rahman zich onderwierp, waren voor hem niet ongunstig; hij beloofde zich te zullen beschouwen en gedragen als aan het Nederlandse gezag verbonden en nooit meer iets te ondernemen, wat ten nadele van Nederland, zijn overzeese bezittingen of van de Nederlandse onderdanen strekken zou. Het gouvernement van zijn kant verbond zich hem levenslang een maandgeld van 1.000 dollars (2.500 gulden) uit te betalen en hem met al zijn vrouwen en verdere gevolg per oorlogsschip naar Arabië te doen transporteren. Zowel in het bivak als aan boord van Zr. Ms. Stoomschip Curaçao, dat hem naar Arabië zou brengen, werd Abdoe'r Rahman op de meest voorkomende wijze ontvangen en behandeld. De 24ste november verliet de Curaçao de rede van Oeleh Leh. Bij zijn vertrek ontving hij een saluut van 11 schoten, waartoe de gouverneur had besloten, omdat er alles aan gelegen was het bewijs te leveren dat Abdoe'r Rahman geenszins, zoals gezegd werd, door Nederland werd ontvoerd. De 5de december vertrok hij van Colombo, waar op zijn verzoek de Curaçao een tijd langer stil had gelegen omdat er juist een groot Mohammedaans feest werd gegeven dat hij graag wilde bijwonen; de 28ste januari kwam hij te Mekka aan.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|