Jan Frederik Daniël Bouricius
Jan Frederik Daniël Bouricius | ||
Jan Frederik Daniël Bouricius in 1880 | ||
Jan Frederik Daniël Bouricius in 1880 | ||
Geboren | 23 juli 1799 Arnhem | |
Overleden | 4 mei 1859 a/b Zr.Ms. De Ruyter nabij Westereilanden | |
Land/partij | Nederland | |
Onderdeel | Koninklijke Marine | |
Dienstjaren | 1810-1859 | |
Onderscheidingen | Ridder en officier in de Militaire Willems-Orde, commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en commandeur in de Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus. |
Jan Frederik Daniël Bouricius (Arnhem, 23 juli 1799 - aan boord van Zr. Ms. fregat De Ruyter nabij de Westereilanden, 4 mei 1859) was een Nederlands vice-admiraal, commandant en inspecteur van de zeemacht in Nederlands-Indië, adjudant in buitengewone dienst van koning Willem III en onder meer ridder in de Militaire Willems-Orde derde en vierde klasse.
Familie
Bouricius was een lid van het in het Nederland's Patriciaat opgenomen geslacht Bouricius en een zoon van mr. Roeland Jan Bouricius (1751-1824), burgemeester van Arnhem en lid van gedeputeerde staten van Gelderland, en Eleonora Christina Frederica Eytelwein (1768-1838). Hij trouwde in 1826 met jkvr. Johanna Christine Frederica Elisabeth de Vaynes van Brakell (1802-1884), lid van het adellijke geslacht De Vaynes van Brakell. Zij kregen acht kinderen. Een schoonzoon was Gerhardus Fabius (1806-1888), een zoon was Roeland Jan Adriaan Bouricius (1833-1888), beiden ook Ridders in de Militaire Willems-Orde.[1]
Loopbaan
Vroege loopbaan
Bouricius werd op 4 september 1810 benoemd tot elève op het Instituut voor de Marine te Enkhuizen; op 6 maart 1812 werd hij overgeplaatst naar de école speciale et impérinte de la marine te Brest, waarvan hij op zijn verzoek op 8 maart 1814 werd ontslagen. Bouricius keerde naar Nederland terug en werd in juli 1814 benoemd tot adelborst tweede klasse bij de dan heropgerichte Nederlandse marine; hij werd in november van dat jaar benoemd tot adelborst der eerste klasse. Op 16 juni 1816 werd Bouricius bevorderd tot luitenant-ter-zee titulair en van het schip Diana overgeplaatst op het fregat Frederica Sophia; op 27 augustus van dat jaar woonde hij de bombardementen op Algiers bij en commandeerde hij de eerste divisie in de kuilbatterij van eerder genoemd schip.
Op 1 oktober 1817 werd Bouricius benoemd tot effectief luitenant-ter-zee tweede klasse en op 1 juli 1825 bevorderd tot luitenant-ter-zee eerste klasse. Hij vertrok op 12 januari 1827 met de Waterloo met aan boord een detachement expeditionaire troepen naar Oost-Indië; dit schip verloor tijdens een noodweer in de Noordzee het tuig en zwalkte vervolgens gedurende 42 dagen stuurloos rond om op 23 februari mastloos Sheerness binnen te varen. Op 5 augustus 1831 werd het gevecht bij Hazegras geleverd met kanonneerboten nummer 41 en 42, die onder het bevel van Bouricius stonden. Bouricius werd op 4 september van dat jaar, op voordracht van het Departement van Oorlog, door Z.M. de koning benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde en op 1 april 1838 bevorderd tot kapitein-luitenant-ter-zee. Hij nam in 1840 deel aan de expeditie naar Sinkel, op Sumatra's Westkust, en keerde in 1843, als commandant van de dan afgekeurde brik De Meermin, naar Nederland terug.
Latere loopbaan
Op 28 april 1846 ontving hij uit handen van Z.M. koning Willem II de Orde van de Nederlandse Leeuw te Amsterdam en op 1 januari 1847 werd hij bevorderd tot kapitein-ter-zee. Bouricius vertrok op 16 maart 1849 met de derde Balische expeditie van Batavia en commandeerde het marine-landingsbataljon tijdens die expeditie. Op 5 januari 1850 werd hij bevorderd tot ridder in de Militaire Willems-Orde derde klasse, benoemd tot adjudant van Z.M. de Koning en op 1 januari 1852 bevorderd tot schout-bij-nacht; gelijktijdig volgde zijn benoeming tot directeur en commandant der marine te Willemsoord. Op 18 september 1852 werd hij aangesteld als commandant van het eskader dat naar de Middellandse Zee vertrok.
Op 25 februari 1854 werd Bouricius benoemd tot commandeur in de Sardinische Orde van St. Mauritius en St. Lazarus en in augustus van dat jaar aangesteld als commandant en inspecteur van de marine in Oost-Indië. Op 1 januari 1857 werd hij bevorderd tot vice-admiraal en datzelfde jaar benoemd tot commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij nam begin 1859 ontslag uit deze functie. Bouricius scheepte zich aan boord van Zr. Ms. De Ruyter in om terug naar Nederland te keren; bij zijn inscheping was het gehele te Batavia aanwezige korps zeeofficieren aanwezig en daarnaast waren er veel hoofd- en subalterne officieren, ambtenaren en vrienden aanwezig om hem een gelukkige thuisreis toe te wensen.[2] Bouricius overleed op de terugtocht naar Nederland aan boord van Zr. Ms. fregat De Ruyter; hij werd te Vlissingen begraven met alle aan zijn rang verbonden militaire eerbewijzen. Voor de kist was op de equipagewerf een katafalk opgesteld, die 's ochtends daar tentoongesteld bleef om later door de officieren van de marine naar de met vier paarden bespannen lijkwagen gedragen te worden, die aan het begin van de werf was geplaatst.
De trein zette zich, onder 17 saluutschoten van Hr. Ms. fregat De Ruyter in beweging. Ook een commissie uit het gemeentebestuur nam deel aan deze plechtigheid. De slippen werden gedragen door vier vlagofficieren, ridders in de Militaire Willems-Orde derde klasse. Aan het graf werd de lijkrede gehouden door directeur der marine Smits van der Broeke; de plechtigheid eindigde 's avonds met nog een dergelijk saluut, ter ere van de admiraalsvlag, die op het fregat gehesen werd.[3] Bouricius was ridder en officier in de Militaire Willems-Orde, commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en commandeur in de Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus.
Bronnen, noten en/of referenties
|