Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

George Frederik Willem Borel

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.



rel=nofollow

George Frederik Willem Borel (Maastricht, 22 augustus 1837 - Bad Nauheim, 4 augustus 1907) was een Nederlands generaal-majoor, gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie, inspecteur van het militair onderwijs, ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse en begiftigd met de eresabel.

Familie

Borel, zoon van Jean Henri François Borel (1785-1865) en Henriette Wilhelmina Ruperti (1799-1838), trouwde in 1866 met Suzanna Elisabeth Marcella (1839-1910), een telg uit het geslacht Marcella, dochter van luitenant-kolonel Philippe Henri Marcella en kleindochter van generaal B.J.C. Dibbets. Haar broer was kapitein der genie en jaargenoot van Borel aan de Koninklijke Militaire Academie Guillaume Zenon Philidor Marcella. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Henri Jean François, de latere schrijver en toneelrecensent, Julie Desirée, later getrouwd met Eduard Ludwig Martin Kühr, ambtenaar in Nederlands-Indië en Eduard Arnold (1 januari 1877-21 december 1892), die op bijna 16-jarige leeftijd overleed.

De zoon van Henri Jean François, en dus Borels kleinzoon, was Lodewijk Borel, later acteur. Een neef, de zoon van Borels broer Harry Hubert, was George Borel, luitenant-ter-zee tweede klasse, die omkwam bij de ramp met de rammonitor Adder. Een andere neef, zoon van zijn broer Henri Ferdinand Borel, was de latere luitenant-generaal Jean Henri Borel. Eén van zijn vrienden was Hugo Beyerman, een andere was luitenant-kolonel J.J.W.E. Verstege.[1]

Loopbaan

Borel begon in 1852 zijn carrière als cadet bij de artillerie voor het Nederlands leger aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda, werd bij Koninklijk Besluit van 14 juli 1857 aangesteld als tweede luitenant bij het tweede regiment vestingartillerie en werd op 22 september 1857 voor de duur van vijf jaar gedetacheerd (Koninklijk Besluit van 17 september 1857 nummer 114) bij het wapen der artillerie van het Indische leger. Hij vertrok op 13 november vanuit het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk met een detachement suppletietroepen, sterk 150 onderofficieren en manschappen, onder bevel van de van verlof terugkerende kolonel Waleson, om de 14de van die maand in te schepen op de bark Tollens, in lading liggend te Rotterdam en bestemd voor Oost-Indië, alwaar hij op 18 februari 1858 aankwam.[2]

Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo

Bestand:Borel, GFW.tif
Borel als eerste luitenant ten tijde van de expeditie naar Bandjermasin

Borel werd in bij Koninklijk Besluit van 17 augustus 1859 tot eerste luitenant bevorderd en benoemd tot commandant van de expeditionaire artillerie bij de in dat jaar begonnen expeditie naar de Zuider -en Oostafdeling van Borneo. Na de herhaalde nederlagen door de vijand in het gebied van Martapoera geleden, werd het oorlogstoneel langzamerhand naar het noorden van het sultansrijk verplaatst. Door een geringe versterking van 4 officieren, 162 man infanterie en 20 artilleristen die (28 september) van Soerabaja waren aangekomen, was het de bevelhebber nu mogelijk, om het verzamelen van opstandelingen in meer verwijderde streken te beletten. Toen dus bekend werd dat een zekere Antaloedin, de leider der zaken ten noorden van de Allalak-rivier, een benting had opgeworpen, werd er te Mataraman zo geheim mogelijk een colonne verenigd, samengesteld uit honderd bajonetten, een houwitser en een handmortier met bediening, naast een detachement sappeurs met ambulance, die onder bevel van kapitein Van Oijen (20 oktober) naar Tjinta Poerie oprukte. Na een mars van zeven uren door alang-alangvelden en bos, waarbij men verplicht was ieder ogenblik het geschut te slepen door kleine riviertjes waarmee het terrein doorsneden was, moest er in de onversterkte kampong Tjinta Poerie Ketjil gebivakkeerd worden.

Daar er voor het geschut geen opstelling mogelijk was, liet Van Oijen de volgende dag dadelijk stormlopen. Sergeant Sevenstern sneuvelde door een schot in het hoofd. Borel en luitenant Perelaer wierpen zich in de rivier, zwommen naar de overzijde en dreven de vijand op de vlucht. De kampong werd, tot straf voor de ondersteuning aan de vijand verleend en tot voorbeeld voor anderen, in de as gelegd. Daar de Allalak-rivier door verscheidene soengej’s contact had met de Antassan Ketjil en met de Bandjermasin-rivier, had de vijand zich voorgesteld van Tjinta Poerie als uitgangspunt de hoofdplaats te kunnen bedreigen; door de vermeestering van dat punt werd derhalve zijn plan verijdeld. Tijdens het oprukken der colonne Van Oijen, had men alle waterwegen waarvan velen reeds eerder versperd waren, zorgvuldig bewaakt; niettemin was de vijand na het gevecht spoorloos verdwenen. Van dit tijdstip was de omtrek van Mataraman niet veilig; ook nabij Karang Intan hadden nog ontmoetingen plaats die de vijand steeds noodlottig waren. De rust, het vrije contact van Bandjer met Martapoera zelf konden niet hersteld worden, want nog in het laatst van oktober 1859 beproefde demang Lehman een aanslag op het leven van kolonel Andresen.[3]

Borel nam tot december 1860 deel aan genoemde expeditie en onderscheidde zich onder meer ook gedurende de verovering van Tjinta Poeri op 21 oktober 1859, een versterking die op een zeer goed gelegen punt lag, dat omgeven was door een bijna ondoordringbaar moeras en door een ondoorwaadbare rivier. Officieren en manschappen gedroegen zich hierbij uitmuntend en met name Borel, Perelaer, officier van gezondheid Charlier, adjudant-onderofficier Serquet, sergeant Sevenstern (gesneuveld), kanonnier Barrond, sappeur Kahl en flankeur Dengens blonken uit. Borel werd bij Koninklijk Besluit van 18 februari 1861 nummer 82 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde tot beloning van diegenen die zich sinds het begin van de expeditie in de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, daarbij of bij het debarkement in de Kapoeas-rivier op 28 april 1860 hebben onderscheiden.[4] Op Borels verzoek werd hem toegestaan (oktober 1862) naar Nederland terug te keren, waarheen hij op 24 december vertrok met het stoomschip Batavia. Hij werd in Nederland ingedeeld bij het derde regiment vesting-artillerie (15 september 1863). Hij maakte op 27 juni 1865 deel uit van het organiserend comité van het jubileum van de instelling van de Militaire Willems-Orde te Leiden[5] en werd in april 1868 bevorderd tot kapitein derde klasse (naar ouderdom van rang). Hij verkreeg op 26 september 1869 het Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 19 februari 1869, werd op 26 augustus 1870 van het korps pontonniers in rang overgeplaatst bij het regiment veldartillerie en op 8 juli 1871 bevorderd tot kapitein der tweede klasse. Op 5 februari 1872 werd Borel benoemd tot instructeur bij het regiment veldartillerie.

Tweede expeditie naar Atjeh

Bestand:Versierde-muziekten.jpg
De Wijs en Borel (rechts en uiterst rechts) voor de muziektent te Atjeh op de verjaardag van de Koning

In de zomer van 1873, na de mislukte eerste expeditie naar Atjeh, verzocht de regering Borel om aan de tweede expeditie naar Atjeh deel te nemen, en aldus voor twee jaar bij het Indische leger gedetacheerd te worden. Aan hem werd de leiding opgedragen van het nieuwe getrokken belegeringsgeschut, waar men zich goede uitkomsten van voorstelde. Er werden ook verbeterde mitrailleuses gezonden, waarvan de werking zeer geroemd werd.[6] Het nieuwe getrokken belegeringsgeschut was gegoten en ontworpen door majoor Sluiter. Als model voor deze 12 cm. stukken had het 8.4 cm. geschut van Zwitserse vinding gediend; de stukken waren kort, licht en werkten goed, zoals bleek uit proeven aan het strand genomen.[7] Borel arriveerde te Batavia op 20 september 1873 per stoomschip Prins van Oranje (vertrokken op 6 augustus) met onder zijn bevelen een detachement van 18 onderofficieren en 288 manschappen en kreeg de leiding opgedragen van de excercities met het nieuw getrokken belegeringsgeschut.[8]

Uit de aard van mijn betrekking bracht ik verschillende uren van de dag aan de oostzijde van het bivak bij de omheining door om te observeren, wat er op de voorliggende vlakte, vlak achter de Pedirdijk en aan de rand der kampongs Pinang en Berauw voorviel. Herhaaldelijk ben ik ooggetuige geweest, dat de Atjehnezen bij het padiesnijden zeer brutaal tot dicht bij de versperring der legerplaats naderden, zonder tevoren hun klewangs te hebben afgelegd; de schildwachten lieten hen begaan, maar hielden hen scherp in het oog. De vergunning, door de opperbevelhebber generaal Van Swieten zowel aan onze bondgenoot Toekoe Nek als aan enige bewoners der III Moekims gegeven om de padie op de vlakte voor Penajoeng te oogsten, was een bron van voortdurende onrust. Het viel moeilijk de lieden van Toekoe Nek van de andere, niet bevriende, Atjehnezen te onderscheiden, zodat men dikwijls en misschien terecht meende vijanden tegenover zich te hebben. Meermalen hebben de veldwachtcommandanten mij verklaard dat zij de nadering van gewapende Atjehnezen niet zouden hebben gedoogd, wanneer er van hogerhand geen orders waren gegeven om niet op de padie-snijders te vuren, mits deze geen geweren bij zich droegen of blijken van vijandelijke gezindheid gaven.[9]

Bestand:Borel, GFW midden achter.tif
Borel te Atjeh, tweede van links achter

Na de verovering van de Kraton werd op de verjaardag van de Koning audiëntie verleend aan alle officieren. Enige dagen tevoren hadden Van Daalen, Borel, Marinkelle, Albarda, Von Bültzingslöwen, Van der Wijck, Kalshoven en De Wijs een commissie verenigd tot het organiseren van volksspelen en van een concert, teneinde vooral de mindere militairen op deze dag enig vermaak te verschaffen.[10] Borel bleef na het vertrek van de hoofdmacht te Atjeh achter onder opperbevel van kolonel Pel en nam deel aan de krijgsverrichtingen in het resterende deel van 1874 en de eerste maanden van 1875.

De grote gebreken die onze vestiging aankleefden, na het vertrek van generaal Van Swieten, werden door het gehele bezettingskorps evengoed gezien als door mij; dat ook kolonel Pel daar niet blind voor was, bewees hij door al zijn handelingen, want een vol jaar heeft hij eigenlijk niets anders gedaan dan de fouten en tekortkomingen van zijn voorganger te herstellen. Het is waar dat ik tweemaal vrijwillig naar Indië ben gegaan, de laatste maal uitsluitend met het doel om de oorlog tegen Atjeh mee te maken. Toen mij op de 23ste mei 1873 door de Minister van Oorlog graaf Van Limburg Stirum langs officiële weg de vraag werd gedaan of ik genegen was voor de tijd van 2 jaren bij het Oost-Indische leger te worden gedetacheerd, aarzelde ik geen ogenblik een bevestigend antwoord te geven en wel zonder enige voorwaarde te stellen, ondanks dat ik gehuwd was en ik mijn gezin in zorgwekkende toestand zou moeten achterlaten. Ter wille van het Vaderland en uit zuivere geestdrift voor de zaak offerde ik alles op wat mij lief was.[9] Borel verkreeg op 16 juni 1875 verlof om wegens ziekte en omdat de detacheringsduur van twee jaar verstreken was terug te keren naar Nederland; dat deed hij met de Prins Hendrik. Hij verkreeg bij Koninklijk Besluit van 12 november 1875 nummer 18 de Eresabel inzake de krijgsverrichtingen tegen Atjeh en wel voornamelijk gedurende het tijdvak tussen medio augustus 1874 en ultimo februari 1875.[11] Naast Borel kregen bij hetzelfde besluit ook majoor Van Zijll de Jong, kapitein Van Haaften en eerste luitenant H.G.J. van Hoogstraten de Eresabel. Borel verkreeg tevens bij Koninklijk Besluit van augustus 1876 de Atjeh-medaille 1873-1874 toegekend.

Latere loopbaan

Bestand:Borel, GFW. Gouverneur KMA.jpg
Kolonel Borel als gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie

Borel keerde op 11 juni 1875 naar Nederland terug en werd, bij de reorganisatie van het wapen, geplaatst bij het tweede regiment vesting-artillerie. Hij sprak in de vergadering van de Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap van woensdag 5 februari 1879 over De Indische brigade, haar samenstelling, bewapening en bestemming; en eindigde deze voordracht met de woorden: mijne heren, ik eindig mijn voordracht met de oprechte wens dat de Indische brigade, zo zij ooit tot stand mocht komen, niet alleen moge strekken tot verhoging van ons weerstandsvermogen, maar ook tot een waarborg te meer voor het blijvend en rustig bezit van onze prachtige koloniën, waarmee Nederlands bloei en welvaart zo nauw zijn verbonden. Het primaire doel van Borel voor het inzetten van genoemde brigade was om spoedig een einde te kunnen maken aan de dan al jaren voortwoekerende Atjeh-oorlog.[12] Op 28 oktober van dat jaar werd Borel toegevoegd aan de commandant van de Bereden Artillerie en in augustus 1880 nam hij zitting als permanent lid van de vaste commissie belast met het houden van examens voor de onderofficieren ter verkrijging van de officiersrang. Anderen leden waren onder meer generaal-majoor P.M. Netscher, voorzitter, luitenant-kolonel H.E.J. Heijmans, luitenant-kolonel H.F.C. Hardenberg, majoor H.C. van Erp Taalman Kip en majoor W.A. Alting von Geusau. Daarop volgde in 1884 zijn benoeming tot majoor, plaatsing bij het Derde Regiment Veldartillerie en in 1887 zijn aanstelling tot luitenant-kolonel.

Bestand:Borel,-GFW3.jpg
Borel in de rang van generaal-majoor, inspecteur van het militaire onderwijs

Onder auspiciën van de hoogleraar Militair Strafrecht, Mr. H. van der Hoeven, werd in 1888 een door minister van Justitie Ruijs de Beerenbrouck, minister van Marine Dyserinck en minister van Oorlog Bergansius benoemde commissie ingesteld om de haalbaarheid en juistheid van een ontwerp van een militair strafwetboek te onderzoeken. Deze commissie bestond uit de advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof, mr. P. Verloren van Themaat (voorzitter), C.H. Bogaert, H.P.J. Hennus, kolonel der infanterie, H.A. Schippers, kapitein-luitenant ter zee, Borel, luitenant-kolonel der artillerie, P.F. van Wage, officier van administratie der eerste klasse van de zeemacht en G.J.W. Koolemans Beijnen, kapitein der infanterie. Deze commissie splitste zich aanvankelijk in twee subcommissies, een voor de landmacht en een voor de zeemacht, respectievelijk bestaande uit de bovengenoemde officieren. Nadat door ieder der subcommissies in februari 1889 een uitvoerig schriftelijk rapport was uitgebracht, werden in de maanden maart-juli daaropvolgend de ingediende onderwerpen onderzocht in een dertigtal te Utrecht gehouden vergaderingen der gehele commissie, op uitnodiging van de regering ook bijgewoond door mr. H. van der Hoeven. Dit resulteerde in een uitvoerig verslag,[13] waarop het uiteindelijke boekwerk Militair Straf -en Tuchtrecht van mr. H. van der Hoeven gebaseerd was[14]. Borel was in 1890 vicevoorzitter van het bestuur van de vereniging die zich ten doel stelde te zorgen voor de ridders der Militaire Willems-Orde beneden de rang van officier, hun weduwen en kinderen te Roermond.[15]

Met ingang van 1 november 1891 werd Borel benoemd tot gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie en op 17 november 1891 bevorderd tot kolonel. Bij Koninklijk Besluit van 29 augustus 1892 verkreeg hij het officierskruis van de Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden. In januari 1893 werd hij benoemd tot voorzitter der commissie, belast met het instellen van een onderzoek inzake de hogere vorming van officieren bij de landmacht.[16] Hij werd op 27 februari 1894 benoemd tot inspecteur van het militair onderwijs. Na op 21 augustus 1895 tot generaal-majoor te zijn bevorderd werd hij met ingang van 1 januari 1898 op zijn aanvraag gepensioneerd. Hij was lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, afdeling natuur- en geneeskundige wetenschappen (sinds 1893).[17]

Papieren oorlog

Twee jaar na zijn terugkeer in Nederland schreef Borel een zeer kritisch boek over de politiek, gevoerd tijdens de tweede Atjeh-expeditie, Onze vestiging in Atjeh, dat hij echter pas in 1878 uitgaf omdat hij hoopte maar niet echt geloofde (in 1876) dat de situatie daar verbeteren zou. In 1878 was die hoop echter nog steeds niet verwezenlijkt. Opperbevelhebber der tweede expeditie, generaal van Swieten, schreef zijn boek De Waarheid over onze vestiging in Atjeh vervolgens naar aanleiding van Borels boek. Borel verweerde zich tegen beschuldigingen, jegens hem door Van Swieten geuit, in zijn naschrift Drogredenen zijn geen waarheid (1880). De stroom van documenten over en weer die volgde op de tweede Atjeh-oorlog werd de papieren oorlog genoemd. De documenten waren niet alleen voor of tegen Van Swieten gericht maar gingen ook over de rol van gouverneur-generaal Loudon, zijn beslissing om de oorlog aan Atjeh te verklaren en zijn beslissing om een reeds gepensioneerde generaal terug te roepen op de zo belangrijke post als opperbevelhebber en regeringscommissaris der tweede expeditie en daarvoor gekwalificeerde actief dienende hoofdofficieren (generaal Verspyck) te passeren. De documenten van de papieren oorlog staan genoemd bij generaal van Swieten. De zoon van Borel, schrijver Henri Borel, zei over zijn vader: mijn vader schreef, nog maar kapitein der artillerie zijnde, in 1878 een kritisch werk, Onze vestiging in Atjeh, waarin hij het beleid en de tactiek van generaal van Swieten scherp veroordeelde en dat in die tijd groot opzien baarde in militaire en koloniale kringen. Het was een daad van ongehoorde durf in die tijd, een kapitein die een generaal onder wie hij gedetacheerd te Atjeh gediend had, zó scherp maar oprecht durfde te kritiseren. Hij heeft er véél door moeten lijden maar ook veel vrienden door gekregen. Ik mag wel eindigen met hulde te brengen aan de moedige criticus die mijn vader was.[18]

Afbeeldingen

Bibliografie

  • 1878. Een Vaderlands Belang in Het Vaderland. (1, 2 en 3 maart)
  • 1878. De Indische Brigade. Rede gehouden voor de Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap. 1878-1879. C. van Doorn en Zoon. Den Haag. Bladzijde 214-292
  • 1878. De Indische Brigade. De Militaire Spectator. Bladzijde 462-476.
  • 1878. Nog iets over “De Indische brigade”. Repliek aan R. De Militaire Spectator. Bladzijde 714-726.
  • 1878. Een Indische brigade. Het Nieuws van de Dag. (03-08-1878)
  • 1878. Onze vestiging in Atjeh. Critisch Beschreven. Den Haag. Thieme.
  • 1880. Drogredenen zijn geen waarheid. Naar aanleiding van het werk van Luitenant Generaal Van Swieten over onze vestiging in Atjeh. Den Haag. Henri J. Stemberg.
  • 1882. Een woord van protest en toelichting. De Militaire Spectator. Bladzijde 254-256.
  • 1899. Samensmelting der officierenkorpsen. Aan de hoofdredacteur van de Militaire Spectator. Militaire Spectator. Bladzijde 259-260 (brief eigenlijk gericht aan de (dan) anonieme "schrijver van deze brochure", Le Bron de Vexela).
  • 2009. Onze vestiging in Atjeh, drogredenen zijn geen waarheid. Uitgeverij Eburon. Delft. ISBN 978-90-5972-239-2. Heruitgave van 1878. Onze vestiging in Atjeh, critisch beschreven D.A. Thieme, Den Haag en 1880. Drogredenen zijn geen waarheid. Henri J. Stemberg, Den Haag.

Q2967832 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met George Frederik Willem Borel op Wikimedia Commons.

rel=nofollow
Voorganger:
H.F.C. Hardenberg
Gouverneur van de Militaire Academie
1891 - 1894
Opvolger:
C.L. van Pesch

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º Onder meer in het Algemeen Handelsblad: Generaal Borel bracht hulde aan de spreker (over de Militaire Willems-Orde) en wees op het belang dat daarin gesteld zou zijn door zijn overleden vriend, luitenant-kolonel Verstege; Borel was samen met Verstege actief geweest tijdens de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo en Verstege was "ingeroosterd" geweest voor de tweede expeditie naar Atjeh, ware het niet dat Verstege wegens ziekte verstek moest laten gaan.
  2. º Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage (03-11-1857)
  3. º 1865. W.A. van Rees. De Bandjermasinsche Krijg van 1859-1863. Twee delen. D.A. Thieme. Arnhem
  4. º De Noordbrabander (23-02-1861)
  5. º Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage (28-06-1865)
  6. º Het Nieuws van de Dag (12-08-1873)
  7. º Het Nieuws van de Dag (03-08-1873)
  8. º De Locomotief (23-09-1873)
  9. 9,0 9,1 1880. G.F.W. Borel. Drogredenen zijn geen waarheid.
  10. º Java-bode (16-03-1874).
  11. º Java-bode (27-12-1875.
  12. º 1878. De Indische Brigade. Rede gehouden voor de Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap. 1878-1879. C. van Doorn en Zoon. Den Haag. Bladzijde 214-292
  13. º 1891. H. van der Hoeven, C.H. Bogaert en H.P.J. Hennus.
  14. º 1903. H. van der Hoeven.
  15. º De Tijd (1-12-1890)
  16. º De Tijd, 27 januari 1893
  17. º Het Nieuws van de Dag (29-06-1893)
  18. º Henri Borel 60 jaar. De Sumatra Post (20-12-1929)
rel=nofollow
  • 1907. H.L. Maurer. In Memoriam. George Frederik Willem Borel. 22 augustus 1837 - 4 augustus 1907. De Militaire Spectator. Bladzijde 733-734.
  • 1907. H.L. Maurer. In Memoriam. George Frederik Willem Borel. Ridder der Militaire Willems-Orde vierde klasse, gepensioneerd generaal-majoor. Geboren 22 augustus 1837 te Maastricht, overleden 4 augustus 1907 te Bad Nauheim. Indisch Militair Tijdschrift. Bladzijde 949-950.
  • 1907. Generaal G.F.W. Borel overleden. Prins der Geïllustreerde Bladen.
  • 1908. Generaal-Majoor Borel overleden. Eigen Haard.
rel=nofollow