Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Canonvorming van het Nieuwe Testament

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 1 dec 2011 om 16:35 (linkfix)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Christendom
(symbool van het christendom.)
..Pijlers
..Christelijke feesten
..Geschiedenis en tradities
..Onderwerpen
..Belangrijke personen
Zie ook het artikel Canon van de Bijbel

De canonvorming van het Nieuwe Testament is het proces dat uiteindelijk leidde tot de officiële vaststelling van de inhoud van het Nieuwe Testament. Aangenomen wordt dat reeds aan het eind van de 2e eeuw een canon bestond die niet veel van de huidige verschilde. De definitieve officiële canonisering vond echter plaats in de tweede helft van de 4e eeuw.

Om inzicht te krijgen in de manier waarop de canon van de Bijbel werd gevormd, is het noodzakelijk om ook te begrijpen hoe de afzonderlijke werken - die deze canon vormen - zijn ontstaan. Dit geldt vooral voor de evangeliën.

Ontstaan

Volgens de traditie

In de christelijke traditie word er van uit gegaan dat de Evangeliën en brieven in de eerste eeuw geschreven zijn. De geschiedenis ervan moet ongeveer zo gegaan zijn: Tijdens het optreden van Jezus waren er veel ooggetuigen en misschien werden er door sommigen zelfs aantekeningen van de gebeurtenissen gemaakt; van de parabels en wonderen van Jezus tot en met de kruisiging en opstanding van hem [1]. Aanvankelijk gebeurde de prediking van de apostelen en anderen, na de stichting van de eerste gemeente tijdens Pinksteren, mondeling. Toen er meerdere gemeenten waren gesticht in het Romeinse Rijk rezen er al snel problemen en onenigheden in deze nieuwe gemeenschappen van christenen die de apostelen, voornamelijk Paulus en Petrus, probeerden op te lossen door verschillende brieven te schrijven hierover en naar deze 'probleemgemeenten' te zenden. Dit waren rond de jaren 50 en 60 de eerste geschriften die verzameld werden en gekopieerd omdat men vond dat deze brieven ook voor andere gemeenten nuttig konden zijn. Rond dezelfde tijd of iets later werden er door medewerkers van de apostelen, zoals Lucas, Markus en Mattheus, schriftelijke verslagen verzameld en bewerkt en ooggetuigen ondervraagd over het leven en de leringen van Jezus. Dit werden de evangeliën die ook steeds werden gekopieerd en verdeeld over de diverse christelijke gemeenten. Het laatst is waarschijnlijk het evangelie van Johannes en Openbaringen geschreven tussen ongeveer 70 en 90.[2][3]

Evangeliën

De vier Evangeliën bevatten beschrijvingen van het leven van Jezus Christus. Bij een vergelijking van deze evangeliën valt op dat het Evangelie volgens Johannes sterk afwijkt van de drie andere. De evangeliën van Mattheüs, Marcus en Lucas bevatten veel beschrijvingen die in grote lijnen en soms zelfs woordelijk overeenkomen en worden daarom synoptische evangeliën genoemd. Deze overeenkomst wordt als volgt verklaard:

Synoptische evangeliën

Jezus leefde in Judea, een streek met een sterke orale traditie. Dat wil zeggen dat ooggetuigen van zijn leven nieuwe volgelingen mondeling vertelden over zijn leven en daden. Aangezien de vroegste christenen een spoedige wederkomst verwachtten, voelden zij geen behoefte een biografie van hun leider te schrijven. Zij bleven eenvoudig in Jeruzalem, wachtten op de wederkomst van Jezus en probeerden in de tussenliggende periode anderen ervan te overtuigen dat Jezus de Messias was door verhalen te vertellen over wat hij had gezegd en gedaan. Positief gesteld was dit een gebruikelijke manier om gegevens over Jezus' leven te bewaren. Deze vorm was echter vooral geschikt om Jezus' volgelingen te helpen bij hun verschillende handelingen. Negatief gesteld werden Jezus' woorden en daden uit hun context gehaald (Jezus' feitelijke leven en bediening) en geplaatst in een heel andere context (de prediking en leer van de discipelen).

De jaren verstreken en Jezus kwam niet terug. Op enig moment werden passages die regelmatig van pas kwamen bij het evangelisatiewerk opgeschreven. Sommige daarvan werden op onderwerp samengevoegd. Deze (nog altijd korte) passages worden pericopen genoemd. Dit zijn de bouwstenen van de synoptische evangeliën. Met de groei en verspreiding van het vroege Christendom groeiden ook deze pericopen en begonnen deze onderling te verschillen. Op een verder punt in de tijd werden deze pericopen samengevoegd tot proto-evangeliën. Deze term duidt werken aan die redelijk afgeronde verhalen inzake Jezus' leven beschreven, een serie pericopen, maar nog niet het volledige verhaal.

Uiteindelijk werd het eerste evangelie geschreven. De meeste onderzoekers denken dat dit Marcus was, kort na 60. Tussen 70 en 90 werden ook Matteüs en Lucas geschreven.[4] Een belangrijke theorie is dat deze evangeliën zich (ook) baseerden op een gezamenlijke bron, de zogenaamde bron Q.

Het is van belang te benadrukken dat we niet weten hoe dit exact is gegaan. We herleiden dit proces vanuit het eindproduct. We weten dat de uiteindelijke auteurs pericopen verplaatsten, want in het ene evangelie verschijnen ze in de ene en in het andere evangelie in een andere context. We herleiden dat dit in de voorgaande tientallen jaren gebeurde. We weten niet (zeker) dat er fysiek pericopen bestonden, we herleiden dit aan de hand van het feit dat het materiaal soms chronologisch, soms op onderwerp in de evangeliën verschijnt.

Het beschikbare materiaal toont aan dat de evangeliën anoniem werden geschreven en zonder toeschrijving aan een auteur bleven tot het midden van de tweede eeuw.[5]

Evangelie volgens Johannes

Zowel de verhaallijn als de aan Jezus toegeschreven uitspraken in Johannes verschillen sterk van de synoptische evangeliën:

  • De synoptische evangeliën verhalen veelvuldig van exorcisme, Johannes niet één keer.
  • In de synoptische evangeliën weigert Jezus een "teken" van zijn autoriteit te verschaffen[6], terwijl dit in Johannes juist één van de belangrijkste kenmerken is.[7]
  • Het belangrijkste thema van de synoptische evangeleën is Gods Koninkrijk, terwijl dit in Johannes slechts één keer voorkomt in 3:3-5.
  • Een uiterst belangrijk verschil tussen de synoptische evangeliën en Johannes is het verschil in stijl. Waar de synoptische evangeliën spreken in termen van "is als" ("Gods Koninkrijk is als" ... het volgende verhaal), spreekt Johannes meestal in de beroemde vorm "ik ben" (zoals in 6:35 en 15:1). Zo bevat Johannes ook geen verhalen, geen handelingen die illustreren hoe God met mensen handelt. Net als er geen parabelen als in de synoptische evangeliën voorkomen in Johannes, komen er geen metaforen voor in de synoptische evangeliën zoals in Johannes.
  • De bediening van Jezus lijkt zich in de synoptische evangeliën binnen twaalf maanden af te spelen, terwijl in Johannes deze minimaal twee jaar duurde.
  • Johannes plaatst het merendeel van Jezus' leven in Judea, de synoptische evangeliën in Galilea.
  • In de synoptische evangeliën is de "zuivering van de Tempel" de belangrijkste aanleiding voor Jezus' executie, terwijl deze in Johannes aan het begin van zijn bediening wordt geplaatst, zonder belangrijk gevolg.[8]
  • In de synoptische evangeliën is het proces tegen Jezus formeel, voor het Sanhedrin, getuigen worden verhoord, Jezus wordt verhoord en de hogepriester formuleert een officiële aanklacht. In Johannes (18:12-40) wordt Jezus privé verhoord door Annas en Kajafas (de dienstdoende hogepriester), zonder formele aanklacht of getuigenverhoor.

De verschillen zijn zo groot dat het onmogelijk is om aan te nemen dat er twee tradities waren, waarbij iedere traditie 50 procent weergaf van wat Jezus zei, vrijwel zonder overlap. In de afgelopen 150 jaar moesten onderzoekers dus kiezen. Vrijwel unaniem wordt aangenomen dat de leringen van de historische Jezus moet worden gezocht in de synoptische evangeliën en dat in Johannes een vroege, doorgewerkte theologie kan worden aangetroffen, waarin overpeinzingen worden aangetroffen over de persoon en het werk van Christus, weergegeven in de eerste persoon, alsof Jezus ze zo heeft gezegd.

Andere evangeliën

Bovenstaande secties concentreren zich op de evangeliën die het uiteindelijk "gemaakt" hebben tot de canon van het Nieuwe Testament. Andere, vooral gnostische evangeliën werden niet authentiek bevonden en stammen met name uit de tweede en derde eeuw:

Dit is slechts een greep uit de thans bekende evangeliën. Het is niet onwaarschijnlijk dat er tussen 50 en 300 honderden werden geschreven. Sommige daarvan maken ontegenzeggelijk gebruik van dezelfde pericopen als de synoptische evangeliën, zoals het Evangelie van Thomas. Andere voegen zich meer in de traditie van Johannes of heel andere tradities.

Brieven

Net als evangeliën circuleerden er vanaf ongeveer 100 talloze "brieven" die - al dan niet terecht - werden toegeschreven aan apostelen, zoals Paulus en Petrus, maar ook van Jakobus, Judas en Brief van Barnabas. Vanaf het begin is er discussie geweest over het gezag van de Brief aan de Hebreeën en wie de auteur daarvan was.

Apocalyps (Openbaring) van Johannes

Apocalyptiek is een typisch, grondig judaïstisch verschijnsel. Binnen deze traditie circuleerden vanaf ongeveer 100 ook diverse apocalypsen, waarvan de Openbaring van Johannes het uiteindelijk heeft "gemaakt" tot canoniek.

Marcion

Marcion was een gnostische schrijver aan het begin van de tweede eeuw. Hij kon niet leven met al die verschillende versies van de evangeliën. Bovendien was hij van mening dat het "ware evangelie" was vertroebeld, dus "zuiverde" hij de tekst van Lucas en kwam met een nieuw evangelie. Naast dit ene evangelie koos Marcion tien (wederom "gezuiverde") brieven van Paulus uit als "canoniek". De Hebreeuwse Bijbel verwierp hij volledig. Dit was zijn "Bijbel". In zekere zin trof deze actie van Marcion de christelijke gemeenschap als donderslag bij heldere hemel. Er was eenvoudig nooit een vraag geweest over het al dan niet terechte gezag van evangeliën, brieven of openbaringen. Opeens werd het dringend noodzakelijk vast te stellen welke werken "juist" waren en welke vervalsingen of op andere wijze onwaardig in de kerken gebruikt te worden. We kunnen ons van dit proces alleen een voorstelling maken door de brieven te lezen die de "kerkvaders" schreven en ontvingen.

Na Marcion

Rond 155 meldde Justinus het bestaan van vier evangeliën. Tussen 170 en 180 zette Tatianus in zijn Diatessaron de vier evangeliën naast elkaar. In deze periode werden de andere geschriften van het Nieuwe Testament ook al genoemd. Tussen 150 en 180 bestond dus een verzameling van nieuwtestamentische geschriften met apostolisch gezag. De samenstelling verschilde per kerk. Vanaf 180 verschijnen de evangeliën plotseling met verwijzing naar de naam van de (toegeschreven) auteur. Rond 180 noemde Theophilus van Antiochië dertien brieven van Paulus.

In de jaren die volgen begint meer overéénstemming te ontstaan over de canon. Ireneüs erkent rond 185 alle boeken van het Nieuwe Testament met uitzondering van Hebreeën, Filemon, Judas, 2 Johannes en 3 Johannes. Hippolytus van Rome erkent rond 200 dezelfde boeken als Ireneüs. Er is een document gevonden, de 'Canon Muratori', gedateerd rond 170, met een lijst van boeken van het Nieuwe Testament. Deze lijst bevat alle boeken, met uitzondering van Hebreeën, 1 Petrus, 2 Petrus en 3 Johannes. Tertullianus erkent rond 200 alle boeken, behalve Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Clemens van Alexandrië erkent in diezelfde tijd alle boeken van het Nieuwe Testament, maar daarnaast ook apocriefen en heidense geschriften. In zijn omgeving was kennelijk nog geen duidelijke canon. In de grotere kerken was alleen nog onduidelijkheid over Hebreeën, Jakobus en 2 Petrus. Canoniciteit werd bepaald aan de hand van veronderstelde apostolische oorsprong, gebruik in de officiële liturgie en overeenstemming met de apostolische traditie. De boeken die pretendeerden onderdeel te zijn van het Nieuwe Testament, toegeschreven werden aan een apostel en in de eerste eeuwen tot stand waren gekomen, maar om uiteenlopende redenen niet opgenomen werden in de canon, heten apocriefen. Geschriften die in de canon werden opgenomen, maar die niet volledig teruggaan op de apostelen worden pseudepigrafen genoemd. Vanaf 210 ontstaat er discussie over Hebreeën, Jakobus, Judas, 2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Openbaring. Deze boeken werden soms deuterocanoniek genoemd.

De Griekse kerk

In de Griekse kerk twijfelde men vooral aan Jakobus, Judas, 2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Openbaring. Origenes beschouwde Hebreeën, Jakobus, Judas, 2 Petrus en 2 en 3 Johannes als geïnspireerd, maar niet algemeen aanvaard. De overige boeken, dus ook Openbaring, beschouwt hij wel als algemeen aanvaard. In de strijd tegen het millennarisme trok Dionysios de apostolische oorsprong van Openbaring in twijfel. Eusebius van Caesarea maakte ook onderscheid tussen algemeen aanvaarde en door de meesten aanvaarde boeken. Hoewel daar nogal wat twijfel over was, beschouwde hij Openbaring ook als algemeen aanvaard.

In zijn Paasbrief van 367 noemde Athanasius alle boeken van het huidige Nieuwe Testament, zonder enig onderscheid. Met uitzondering van Openbaring kregen de boeken al snel algemene erkenning. De discussies over Openbaring duurden nog enkele eeuwen, totdat de canoniciteit ervan onder invloed van het westen langzaamaan werd erkend.

De Syrische kerk

Binnen de griekssprekende Syrische kerk ging de canonvorming ongeveer op dezelfde manier als in de andere Griekse kerken. Lucianus van Antiochië[9] ontkende de canoniciteit van Openbaring. Uiteindelijk was het Johannes van Damascus die in de achtste eeuw de complete canon erkende.

In de Oost-Syrische kerk, waar men Syrisch sprak, was de Diatessaron van Tatianus nog tot de vijfde eeuw het officiële evangelie. Toen werd de nieuwe Syrische bijbelvertaling, de Peshitta, in gebruik genomen. Deze bevatte de boeken van het Nieuwe Testament, met uitzondering van Judas, 2 Petrus, 2 en 3 Johannes en Openbaring. Halverwege de vijfde eeuw scheurde de Syrische kerk in tweeën. Een deel volgde Nestorius en vormde de Oost-Syrische of Nestoriaanse Kerk, de rest werd miofysitisch onder leiding van Jacobus Baradaeus en vormde de Syrisch-orthodoxe Kerk van Antiochië, die ook Jacobieten werden genoemd. De Nestorianen bleven de onvolledige canon gebruiken, terwijl de Jacobieten alle boeken erkenden.

De Latijnse kerk

In de Latijnse kerk zijn lang twijfels geweest over de canoniciteit van Hebreeën, 2 Petrus, 2 en 3 Johannes, Jakobus en Judas. Rond 250 erkende Novatianus alle boeken behalve deze zes en 1 Petrus. Cyprianus erkende 1 Petrus wel, maar de zes genoemde boeken niet. De canon van Cheltenham, van rond 360, erkent alle boeken, behalve Hebreeën, Jakobus en Judas.

De twijfels gingen vooral over de apostoliciteit van de brieven. Onder invloed van de Griekse kerk werden ze echter uiteindelijk erkend. Hilarius van Poitiers erkende voor 367 de volledige canon. Zo ook Ambrosius van Milaan, Hiëronymus en Augustinus in de loop van de vierde eeuw. Tijdens het derde concilie van Carthago in 397, werd de canon officieel door de Latijnse kerk vastgelegd.

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • (en) H. von Campenhausen (1972): The Formation of the Christian Bible, Sigler Press, Mifflintown (ISBN 1-888961-02-3)
  • F. van Segbroeck: Het Nieuwe Testament leren lezen
  • Prof. Dr. Frederic Fyve Bruce (1977): De betrouwbaarheid van de geschriften van het Nieuwe Testament, Uitgever Internationale Bijbelbond - Telos Nederland (ISBN 90 324 9501 1) - Vertaling van (1946): Are the New Testament documents reliable?
  • De canon van het Nieuwe Testament door F.F. Bruce (volledige Nederlandse online-versie)
  • A.S. van der Woude: Bijbels Handboek
  • J. van Bruggen: Het kompas van het christendom: ontstaan en betekenis van een omstreden Bijbel
  • W.J.J. Glashouwer en W.J. Ouweneel: Het ontstaan van de Bijbel
  • G. van den Brink: Van koinè tot canon: de overlevering van het Nieuwe Testament
  1. º zie verder hierover ook Bron Q
  2. º Ernst Aebi, Korte inleiding tot de bijbelboeken, internationale bijbelbond 1978, ISBN 9032395629
  3. º Prof. Dr. Frederic Fyve Bruce (1977): De betrouwbaarheid van de geschriften van het Nieuwe Testament, Uitgever Internationale Bijbelbond - Telos Nederland (ISBN 90 324 9501 1) - Vertaling van (1946): Are the New Testament documents reliable?
  4. º Over de datering van de synoptische evangeliën, zie E.P. Sanders en M. Davies (1989): Studying the Synoptic Gospels, blz. 5-21
  5. º E.P. Sanders en M. Davies (1989): Studying the Synoptic Gospels, blz. 7-15, 21-24
  6. º Zie bijvoorbeeld Marcus 8:11 e.v.
  7. º Zie bijvoorbeeld Johannes 2:11, 23; 3:2; 4:48, 54; 6:2, 14; 7:31; 9:16; 11:47; 12:8, 37; 20:30
  8. º Johannes 2:13-22
  9. º newadvent.org
rel=nofollow
rel=nofollow