Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Missionarissen van Scheut
De Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria (Latijn: Congregatio Immaculati Cordis Mariae, afkorting CICM), ook bekend als Missionarissen van Scheut, is een katholieke congregatie van religieuze missionarissen. De congregatie werd in 1862 door de Vlaamse priester Theophiel Verbist (1823-1868) gesticht. Het motto van de congregatie luidt: Cor unum et anima una. (Eén van hart en één van geest.) Handelingen 4,32.
Achtergrond
De missionarissen van Scheut worden zo genoemd omdat hun eerste woning gelegen was aan de Ninoofsesteenweg in een wijk van Anderlecht, Scheut en Scheutveld genoemd. Daaraan herinnert ook de Duitse benaming: die Scheutvelder Missionare. Thans voert nog een laan, de Scheutlaan, naar deze wijk van de gemeente Anderlecht in het huidige Brussels Gewest.
De congregatie legde zich toe op het vormen en uitzenden van priesters die het geloof willen prediken bij de niet-christenen, voornamelijk in China. Begin 1865 belastte de Romeinse Congregatie voor de evangelisatie van de volkeren de missionarissen van Scheut met de missionering van Binnen-Mongolië, in het noorden van China. Na herhaaldelijk aandringen van koning Leopold II aanvaardde de congregatie uiteindelijk ook missionarissen te sturen naar het apostolisch vicariaat van de Kongo-Vrijstaat. De eerste missionarissen vertrokken in 1888. Later zou het hele gebied van Centraal-Afrika een vruchtbare bodem blijken te zijn voor de evangelisatie.
Sedert het midden van de 20e eeuw traden kandidaten van niet-Europese origine in de congregatie in. Dit leidde tot vernieuwde naamkeuze; meestal spreekt men thans over CICM-missionarissen. In de Verenigde Staten heeft men het dan weer over de Missionhurst Missionaries, naar de plaats van het centrale huis in Arlington, VA.
Op 1 januari 2002 telde de groep 1173 leden, afkomstig uit verschillende landen en continenten, verspreid over 25 landen in vier continenten. Op 1 januari 2018 waren dat er nog 797, verspreid over 24 landen in vier continenten.[1] In Afrika werken ze in de landen Angola, Congo-Kinshasa, Kameroen, Nigeria, Senegal, Tsjaad en Zambia. In Amerika vindt men hen in Brazilië, Dominicaanse Republiek, Guatemala, Haïti, Mexico en de Verenigde Staten. In Azië in de Filipijnen, Hongkong, Indonesië, Japan, Mongolië, Taiwan en Singapore en in Europa in België, Nederland, Frankrijk en Italië.
Het huidig generalaat of algemeen bestuur staat onder leiding van algemeen overste Tim Atkin.
Vlaanderen
Eind 2017 vormde de scheutisten de grootste groep mannelijke religieuzen in Vlaanderen. Op dat moment telde de Vlaamse tak van de congregatie nog 174 leden. De meeste daarvan waren bejaarde missionarissen.[2]
In het Missiehuis van Scheut op de Ninoofsesteenweg 548 te 1070 Brussel is ook een China-museum ingericht dat op afspraak te bezoeken is.
Chinese missie
De congregatie werd gesticht voor de evangelisatie van China. Een aantal van deze missionarissen, waaronder Ferdinand Hamer, kwam tijdens de Bokseropstand om het leven.
De Propaganda Fide had Mongolië toegewezen aan de congregatie. Op 25 augustus 1865 vertrokken de eerste scheutisten allereerst naar Rome. Verbist, Van Segvelt, Vranckx, Hamer en Paul Splingaerd, een knecht, werden door paus Pius IX in een speciale audiëntie ontvangen. Via Caïro en Hongkong reisden ze verder naar Shanghai, alwaar ze per opiumschip naar de Noord-Chinese kust werden gebracht. Op 5 december 1865 bereikten zij hun voorlopige doel, een katholiek dorpje in Mongolië, dat zij overnamen van de Franse Lazaristen.
In januari 1866 werd Hamer door de algemeen-overste en pro-vicaris Verbist uitgezonden om samen met een Chinese priester het oostelijk deel van het missiegebied te verkennen en zich er als missionaris te vestigen. Van Segvelt werd pastoor van het oosten van Mongolië. De missie richtte zich niet direct op de Mongolen, maar met name op de Chinese boeren die gevlucht waren, omdat het in hun eigen land te gevaarlijk was.
Het kostte de missionarissen behoorlijk wat tijd om aan te passen. De taal moest geleerd worden, men kreeg te maken met extreem koude en lange winters en hete, korte zomers, vreemde gewoontes, ander eten en andere kleding. Met name de ouderen adapteerden weinig. Door hun Europese leefwijze leefden ze ongezond. In het voorjaar van 1867 stierf Van Segvelt aan vlektyfus en ook Verbist overleed binnen een jaar aan diezelfde ziekte. Nieuwe paters werden echter elk jaar opnieuw vanuit Scheut gestuurd.
Na een kort interim-bestuur van de Nederlandse ex-Lazarist Antoon Smorenburg benoemde men Hamer in 1869 tot waarnemend pro-vicaris en daarmee dus leider van de scheutisten in China. Nadat Bax in 1871 arriveerde, kon Hamer zijn taak als missionaris weer oppakken. Bax werd in 1874 als eerste scheutist door Rome tot bisschop benoemd.
In 1878 breidde Rome het missiegebied van de congregatie uit met de provincies Gansu, Qinghai en Sinkiang, alle in China. Op voordracht van algemeen-overste Vranckx benoemde Paus Leo XIII Hamer tot eerste bisschop van dit zeer uitgestrekte gebied. Er waren in het gebied velerlei problemen. Een zojuist ondrukte moslimopstand, miljoenen doden in de twaalf jaren voor de komst van de scheutisten, de niet-meewerkende autoriteiten, Hamer kon niet anders dan zijn best doen.
Mongolië werd opgesplitst in drie bisdommen in 1883. Alfons De Vos werd tot bisschop benoemd, maar slaagde er niet in om eenheid onder de missionarissen tot stand te brengen. In juli 1888 overleed De Vos plotseling en werd Hamer zijn opvolger. Hij keerde eerst terug naar Europa, waar hij in conflict kwam met de algemeen-overste Van Aertselaer over het te voeren beleid. Hamers eigen congregatie steunde hem niet meer en ook zijn confraters hadden nog maar weinig op met Hamers ideeën. Een van hen was Paul-Piet Hendriks, die na een conflict met de leiding van de congregatie in 1887 uit de congregatie werd ontzet.
Van Aertselaer stelde Alfons Bermijn in 1891 aan als missieprovinciaal zonder medeweten van Hamer. Bermijn verwierf grote bevoegdheden door wijzigingen in de statuten. Bermijns aanpak sloot aan op het westerse imperialisme. Bisschop Hamer wilde daarop ontslag nemen, maar dit werd na drie jaar wachten geweigerd door Rome. De problemen in de missie groeiden. Behalve de steeds terugkerende vlektyfus en andere ziekten, opstanden en hongersnood, waren er ook financiële problemen.
Bermijn en de zijnen, de IJzeren Brigade, stelden zich steeds meer agressief op tegenover de autoriteiten. Bermijn wil nog meer land afdwingen om af te kunnen staan aan Chinese bekeerlingen. Dat riep veel weerstand op wat er mede voor zorgde dat de situatie escaleerde, de Bokseropstand. Verschillende paters konden tijdig een veilig heenkomen vinden. Hamer en enkele anderen echter kozen te blijven en werden alzo martelaars.
Bekende Scheutisten
- Pieter Dierickx (1862-1946)
- Jozef Raskin (1892-1943)
- Serge Berten (1952-1982?)
Externe link
Bronnen, noten en/of referenties
|
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met CICM Missionaries op Wikimedia Commons.