Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Karel Willem Hendrik de Coenens
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
Karel Willem Hendrik de Coenens (Maastricht, 23 september 1832 - Semarang, augustus 1878) was een Nederlands luitenant-kolonel en ridder in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
De Coenens volgde de Koninklijke Militaire Academie en werd op 20 juli 1852 benoemd tot tweede luitenant, bestemd voor het Indische leger. Hij vertrok op 6 november van dat jaar met een detachement suppletietroepen van 150 onderofficieren en manschappen aan boord van het barkschip Nijverheid om naar Java te worden overgevoerd. Aldaar werd hij in oktober 1855 tijdelijk bij het korps sappeurs gedetacheerd en op 1 september 1856 bevorderd tot eerste luitenant bij het zevende bataljon te Meester Cornelis. De Coenens werd in maart 1858 overgeplaatst bij het dertiende bataljon en nam hiermee deel aan de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo.
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
Toen het bericht van de eerste mislukte overval te Bandjer aankwam, had majoor Verspyck onmiddellijk eerste luitenant de Coenens met 75 man van het 13de bataljon waarvan de helft Europeanen naar Amawang gezonden en last gegeven om de soldaten van het 13de bataljon, die zich lafhartig gedragen hadden, voor een krijgsraad terecht doen staan. Na het vernemen van de tweede vergeefse poging, droeg hij het overmeesteren van Goenoeng Madang aan majoor Schuak op, stelde nog ter zijner beschikking kapitein Brands der artillerie, eerste luitenant Graas, eerste luitenant Hamming, 50 bajonetten van het 9de bataljon infanterie en een houwitser en gelastte Schuak om, indien de bestorming van de benting met ladders of anderszins inderdaad ondoenlijk was, de benting in te sluiten en te trachten met kruitzakken een bres te maken. Voordat Schuak te Amawang aankwam had Koch echter een derde even vruchteloze poging gedaan om de benting te Goenoeng Madang te nemen en was tot dat doel (18 september) met 195 bajonetten, één houwitser, één drieponder en één mortier nog eens uitgerukt. Het geschut op 400 pas in batterij stellend, zonde hij eerste luitenant Verspyck met 50 bajonetten rechts, kapitein Weijting met Terwerda en 40 man links ter omtrekking, om bij het ontstaan van een bres direct te stormen.
Honderd man bleven bij het geschut om op de juiste tijd de frontaanval te doen. Om kwart voor 11 hoorde Koch het tirailleurvuur van de omtrekkende pelotons; een uur later kreeg hij rapport, dat zonder stormladders en zonder bres aan stormen niet te denken viel; wederom was verzuimd stormladders mee te nemen. Eerste luitenant Verspyck naderde zo bedekt mogelijk de borstwering tot op 30 pas, maar werd door twee schoten zwaargewond en kreeg bovendien twee gewonden. Zonder de goed bedekte vijand het minste nadeel te hebben gedaan, trokken de beide detachementen op de hoofdmacht terug. Koch liet nu onder dekking van De Coenens de 3 ponder en houwitser op 280 pas van de benting in batterij komen, om nogmaals te beproeven bres te schieten. De vijand richtte dadelijk zijn schoten in die richting, waardoor een artillerist gewond werd; en toen kapitein Koch, niettegenstaande de waarschuwing van De Coenens, zich bij het geschut plaatste om de uitwerking van het vuur gade te slaan, trof hem een kogel in de borst waardoor hij ogenblikkelijk de geest gaf. Toen de munitie grotendeels verbruikt was zonder enige uitwerking te hebben gedaan gelastte Weijting, die het commando had opgenomen, de terugtocht naar Amawang, dat men ’s avonds bereikte.
Expeditie naar Bali
De Coenens werd bij het garnizoensbataljon van Celebes en Onderhorigheden (dertiende bataljon) op 19 augustus 1861 bevorderd tot kapitein en bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1863 nummer 68 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen te Borneo in 1860. In oktober 1863 werd door de gouverneur bericht ontvangen dat het niet onmogelijk was dat gewapenden benden uit de Toeroetea-landen een inval zouden doen in de Zuider-districten; de waarschijnlijkheid hiervan werd echter door het bestuur betwijfeld. Desalniettemin werden er maatregelen genomen om bij een mogelijke inval de bevolking der Zuider-districten (Makassar) enige steun te geven en het gebied tegen aanranding te beschermen. Als gevolg hiervan stond dezelfde dag een detachement infanterie van 50 man gereed om onder de bevelen van De Coenens naar Takalar te marcheren.[1] De troepen keerden in november terug van dit oorlogstoneel in de Torathea-landen en De Coenens verkreeg de grote tevredenheid van de gouverneur over het optreden van de onder hem gestelde troepen. De Coenens verklaarde dat hij hun dapperheid en trouw moest roemen, dat zij bij de schok, die de eerste woeste aanval der Thoratheeërs te weeg had gebracht, als een muur bleven staan zodat hij er trots op was zulke manschappen onder zijn bevelen te hebben gehad. [2] De Coenens werd in januari 1864 overgeplaatst naar het zestiende, op 8 december 1865 bij het vijftiende en op 7 augustus 1866 bij het veertiende bataljon en nam deel aan de expeditie naar Bali in 1868.
Op 23 oktober debarkeerde 's morgens de marine-landingsdivisie onder commando van luitenant ter zee eerste klasse D. Schuurman, sterk 170 man en 6 officieren plus twee marineveldhouwitsers. Die dag werd doorgebracht in het kampement om alles klaar te maken, de wapens nog eens na te zien en andere kleinigheden. De volgende morgen om vier uur was het reveille en om 5 uur aantreden. Het veertiende bataljon ging voorop onder De Coenens met twee berghouwitsers en twee mortieren onder Cassa, daarop volgde de landingsdivisie met zijn twee houwitsers en daarna het elfde bataljon onder majoor F.A.C. Bloem, ook met twee berghouwitsers en twee mortieren, terwijl majoor C. Berens chef van de staf was. Na een mars van een half uur langs het strand werd de kampong Djemtjanik aangevallen; even voorbij deze kampong ontmoette de voorhoede uit de eerste en zesde compagnie in een klein ravijn een vijftigtal vijanden. Na een paar kartetsschoten erin gedaan te hebben stormden de troepen, met kolonel De Brabant aan het hoofd, op de vijand los; na een kort gevecht, waarbij luitenant De Nijs dodelijk gewond raakte, ging deze op de vlucht en marcheerden de troepen naar Djemtjarik en vervolgens naar Bandjar di atas en naar Bandjar di bowa. Hier vond een scherp gevecht plaats en pas laat die middag keerde men naar het bivak terug.[3]
De Coenens werd in 1874 bevorderd tot luitenant-kolonel en benoemd tot plaatselijk commandant te Soerabaja; hij nam het jaar daarop deel aan de Atjeh-oorlog en werd in april 1875 benoemd tot bivak-commandant van Kota Radja. In oktober van dat jaar vertrok hij wegens ziekte per Prins Alexander naar Batavia en verkreeg in juni van het jaar daarop eervol ontslag wegens volbrachte diensttijd met recht op pensioen. Hij kwam op 12 februari 1877 met de Baron Sloet van de Beele aan te Semarang en overleed aldaar in 1878.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|