Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Herman Willem van Oijen
Leeswaarschuwing | Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein) De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer. |
Herman Willem van Oijen | ||
Hendrik Willem van Oijen | ||
Hendrik Willem van Oijen | ||
Geboren | 4 januari 1819 Den Haag | |
Overleden | 10 april 1866 Den Haag | |
Land/partij | Nederland | |
Onderdeel | infanterie van het indische leger | |
Dienstjaren | 1841-1881 | |
Slagen/oorlogen | expedities naar de Palembangse Bovenlanden, expeditie in de baai van Tomori (Celebes) in 1856, expeditie tegen de Alfoeren van Mani, Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo | |
Onderscheidingen | Bestand:Ridder in de Militaire Willems-Orde.jpg Ridder en officier in de Militaire Willemsorde, Eresabel |
Herman Willem van Oijen (naam wordt ook wel gespeld als Van Oyen) (Den Haag, 4 januari 1819 - aldaar, 10 april 1866) was een Nederlands majoor der infanterie van het Indische leger en officier in de Militaire Willems-Orde, bezitter van de Eresabel.
Loopbaan
Van Oijen, zoon van Adriaan Leopold Balthazar Willem Cock van Oijen en Theodora Gijsberta van Hasselt, werd op 15 mei 1845 vanuit de rang van sergeant-majoor bij het dertiende bataljon benoemd tot tweede luitenant bij het tweede bataljon. Hij verkreeg in december 1849 een tweejarig verlof naar Nederland; Van Oijen werd op 18 juni 1851 bevorderd tot eerste luitenant en vertrok in mei 1852 per Elisabeth naar Europa, waar hij bij Koninklijk Besluit van 15 december 1852 nummer 42 werd benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen tijdens de expedities naar de Palembangse Bovenlanden in 1851. Hij keerde begin 1854 in Indië terug, werd weer geplaatst bij de infanterie (april van dat jaar) en op 5 maart 1855 bevorderd tot kapitein. Hij verkreeg bij Koninklijk Besluit van 8 december 1856 nummer 55 de Eresabel voor zijn verrichtingen tijdens de expeditie in de baai van Tomori (Celebes), in 1856.
Expeditie tegen de Alfoeren van Mani
De Alfoeren waren reeds langer vijandelijk gezind en Kakiaai, die wegens bedreven misdrijven sinds enige jaren door het gouvernement werd gezocht, had zich met zijn zonen aan het hoofd van de vijandelijke beweging gesteld en werd ondersteund door een aantal personen van de negorijen Ponlohy en Samroeroe; ook de negorijen Sanahoe, Mani Wasia, Wasia, Hoenitetoe en Sahoelauw hadden zich bij Mani aangesloten. Hierdoor in kracht toenemend breidden de Alfoeren hun vijandelijkheden aan de stranden uit en gingen zij zelfs zo ver dat zij zich niet ontzagen de Nederlandse kruisprauwen, die de kust nabij Elpapoeti bewaakten, te beschieten. In deze stand van zaken moest natuurlijk verandering komen en tot dat doel werden 500 man hulptroepen van Ternate en Tidote ontboden; dit aantal klom tot 1.460 omdat een aanzienlijk aantal Ternataanse en Tidorse onderdanen zonder daartoe opgeroepen te zijn zich bij de hulptroepen aansloten. Ook de Ceramse regenten kwamen op met 500 man hulptroepen. Op de 5de februari 1856 was deze troepenmacht te Elpapoeti verenigd. De achtste februari scheepten zich, aan boord van Zr. Ms. stoomschip Etna, in luitenant ter zee eerste klasse G. Roijer, de gouverneur der Molukse eilanden J.C.H.J. de Veer, luitenant-kolonel en benoemd militair commandant De Brabant, eerste luitenant-adjudant J.C. Hörner en daarnaast een detachement troepen van 29 onderofficieren en manschappen, onder bevel van (dan kapitein) Van Oijen.
De dertiende rukte luitenant-kolonel De Veer op, vergezeld van luitenant-kolonel De Brabant en eerste luitenant-adjudant Hörner met daarnaast 200 man hulptroepen, een mortier en een detachement troepen, sterk 25 man, onder bevel van Van Oijen. Bij aankomst voor de hoofdversterking van Sanahoe vonden zij die reeds door de hulptroepen vermeesterd. Deze hadden, door zich aan de takken en wortels vast te klemmen, de steile wanden van het bergjuk weten te beklimmen en de versterking genomen, terwijl de vijand nog bijtijds op de vlucht was gegaan. Sanahoe werd in brand gestoken en daar er geen vijand meer in de omtrek te bekennen viel, keerde men de volgende dag naar Paulohy terug.[1] Van Oijen werd in juni 1858 overgeplaatst van het garnizoensbataljon in de Molukken bij het derde bataljon en nam daarmee deel aan de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo.
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
Na de herhaalde nederlagen door de vijand in het gebied van Martapoera geleden, werd het oorlogstoneel langzamerhand naar het noorden van het sultansrijk verplaatst. Door een wel is waar geringe versterking van 4 officieren, 162 man infanterie en 20 artilleristen die (28 september) van Soerabaja waren aangekomen, was het de bevelhebber, kolonel Andresen, nu mogelijk om het verzamelen van opstandelingen in meer verwijderde streken te beletten. Toen het dus bekend werd dat een zekere Antaloedin, de leider der zaken ten noorden van de Allalak-rivier, een benting had opgeworpen, werd er te Mataraman zo geheim mogelijk een colonne verenigd, samengesteld uit honderd bajonetten, een houwitser en een handmortier met bediening, naast een detachement sappeurs met ambulance, die onder bevel van Van Oijen (20 oktober 1859) naar Tjinta Poerie oprukte.
Na een mars van zeven uren door alang-alangvelden en bos, waarbij men verplicht was ieder ogenblik het geschut te slepen door kleine riviertjes waarmee het terrein doorsneden was, moest er in de onversterkte kampong Tjinta Poerie Ketjil gebivakkeerd worden. Daar er voor het geschut geen opstelling mogelijk was, liet Van Oijen de volgende dag dadelijk stormlopen. De dappere sergeant Sevenstern sneuvelde door een schot in het hoofd. De Luitenants Borel en Perelaer wierpen zich in de rivier, zwommen naar de overzijde en dreven de vijand op de vlucht. De kampong werd, tot straf voor de ondersteuning aan de vijand verleend en tot voorbeeld voor anderen, in de as gelegd. Daar de Allalak-rivier door verscheidene soengej’s contact had met de Antassan Ketjil en met de Bandjermasin-rivier, had de vijand zich voorgesteld van Tjinta Poerie als uitgangspunt de hoofdplaats te kunnen bedreigen; door de vermeestering van dat punt werd derhalve zijn plan verijdeld. Tijdens het oprukken der colonne Van Oijen, had men alle waterwegen waarvan vele reeds eerder versperd waren, zorgvuldig bewaakt; niettemin was de vijand na het gevecht spoorloos verdwenen.
Van Oijen werd bij Koninklijk Besluit van 18 februari 1861 bevorderd tot ridder in de Militaire Willems-Orde derde klasse voor zijn verrichtingen te Borneo. Hij was daar onder meer commandant van de troepen te en boven Martapoera en waarnemend assistent-resident van de afdeling Martapoera. Van deze functie werd hij op zijn verzoek op 30 december 1861 eervol ontheven en overgeplaatst van het zevende naar het tiende bataljon op 29 juni 1862. Op 29 juli van datzelfde jaar werd hij bevorderd tot majoor en overgeplaatst bij het zeventiende bataljon (Fort de Kock). In juni 1863 werd Van Oijen overgeplaatst bij het vijftiende bataljon, in maart 1864 bij het tiende bataljon en op 31 maart 1865 eervol ontslagen uit de dienst met behoud van recht op pensioen; hij vertrok in augustus van dat jaar met de Aeolus van Batavia naar Nederland en overleed het jaar daarop te Den Haag.
Karel van der Heijden schreef in 1862 een artikel genaamd De Zuid- en Oostkust van Borneo in de Militaire Spectator. Dit artikel ging over de tocht van Amoenthay over Lampekong en Pringien naar de vijandelijke versterkingen van Batoe Mandie en het veroveren van de op die weg gelegen bentings; deze tocht stond onder bevel van kapitein Van Oijen.
Bronnen, noten en/of referenties
|