Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Frans van der Hulst

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Frans van der Hulst (’Hulstus’; overleden op 6 december 1530) was een lid van de Raad van Brabant. In 1522 werd hij als leek door keizer Karel V benoemd tot inquisiteur-generaal van de Nederlanden.

Loopbaan

Frans van der Hulst studeerde burgerlijk en kerkelijk recht aan de Universiteit van Leuven.[1]

Op 5 december 1505 werd hij benoemd als buitengewoon lid van de Raad van Brabant, en op 1 mei 1508 werd hij gewoon lid van de raad. In deze functie was hij een van de topambtenaren van keizer Karel V van het Heilig Roomse Rijk.

Hoewel hij een leek was, was hij bijzonder geïnteresseerd in het bestrijden van de ketterijen. Op 23 april 1522 werd hij door keizer Karel V aangesteld als keizerlijk inquisiteur-generaal in de Nederlanden. Dit was een ingrijpend precedent, want het was altijd de regel geweest dat enkel de paus iemand inquisitoriale macht kon verlenen.[2]

Als inquisiteur koos hij zich een staf gekwalificeerde medewerkers uit: de jurist Joost Laurensz (Josse Lauwereijns), Jacobus Latomus en Ruard Tapper, doctores in de godgeleerdheid aan de Universiteit van Leuven; de dominicaan Jacob van Hoogstraten en de karmeliet Niklaas van Egmond (Baechem), allebei inquisiteurs.

Omdat hij wat tegengewerkt werd door een aantal stadsmagistraten, die het recht behielden om zelf de rechtszaken op hun gebied te voeren, was Frans van der Hulst niet zo succesvol in het onderdrukken van de „ketterijen” als de keizer wel had gewenst. Toch werden verschillende protestanten geëxecuteerd.

Hij leidde het onderzoek naar Jacob Proost (Jacobus Praepositus), de Vlaamse augustijnenmonnik die lutherse zienswijzen begon te prediken in Antwerpen, en tegen de Antwerpse stadssecretaris Cornelius Grapheus, die een te luthers getinte inleiding schreef bij een theologische verhandeling van de in 1475 gestorven Jan Pupper van Goch. Grapheus zwoer publiekelijk alles af wat enigszins luthers klonk.[3] Praepositus slaagde erin naar Duitsland te vluchten.

Zestien paters augustijnen uit het augustijnenklooster in Antwerpen werden gearresteerd. Drie van hen hield onder druk vast aan hun lutherse opvattingen: Hendrik Voes, Jan van Esschen en Lambrecht Thorn. Voes en Van Esschen werden op 1 juli 1523 op de Brusselse Grote Markt ontwijd, en overgedragen aan het wettelijke gezag om op de brandstapel gezet te worden.[2] Zij waren de eerste protestantse martelaren. (Thorn vroeg bedenktijd en werd – op zijn minst tijdelijk – gespaard.)

Op 1 juni 1523 werd Van der Hulst door zijn voormalige studiegenoot Adriaan Florisz. Boeyens, die inmiddels paus Adrianus VI was, gepromoveerd tot algemeen pauselijk inquisiteur.[4] Op die manier hield de paus zelf de macht over de inquisiteurs.

Van der Hulst maakte zich door zijn gewelddadige acties zo gehaat, dat hij doodsbedreigingen kreeg. Toen hij naar Den Haag uitgenodigd werd, organiseerde Margaretha van Oostenrijk als veiligheidsmaatregel dat Van der Hulst in het Keizerlijk Huis zou mogen verblijven, maar Van der Hulst waagde zich daar niet heen.[5]

In een conflict met de Staten van Holland vervalste Van der Hulst in 1523 een akte om Cornelis Hoen in diskrediet te brengen. Toen dit aan het licht kwam, viel hij als inquisiteur in ongenade en werd in 1724 afgezet. Daarna stelde Margaretha van Oostenrijk met de goedkeuring van de keizer drie nieuwe kandidaten voor aan de paus, met de bedoeling dat de paus een van hen zou aanstellen. Tot hun verbazing werden alle drie de kandidaten op 17 juni 1524 door paus Clemens VII aangesteld als inquisiteur. Olivier Buedens nam zijn taak op zich in het graafschap Vlaanderen, Nicolaas Houzeau in Henegouwen en Nicolaas Coppin in Holland en Brabant.

Erasmus beschouwde Van der Hulst als een vijandig figuur en was blij dat hij afgezet werd.[1]

Weblinks

Verwijzingen