Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Europese staatsschuldencrisis (geschiedenis)
De Europese staatsschuldencrisis of eurocrisis is de financiële crisis die eind 2009 uitbrak binnen de eurozone, nadat Griekenland, lid van de Europese Unie en van het eurogebied, zijn schulden niet meer zelfstandig dreigde te kunnen financieren. Dit gebeurde als uitloper van de twee jaar eerder uitgebroken kredietcrisis.
Sinds dat moment heerste op financiële markten regelmatig onrust of zelfs paniek. Na Griekenland volgden meer landen die technisch failliet dreig(d)en te gaan. Naar de mening van sommigen liep op een aantal momenten door deze staatsschuldencrises de monetaire unie (de euro) gevaar. Eerst circa medio 2014 was een situatie bereikt waarin van een voorlopig einde van deze crisis kon worden gesproken (behoudens ten aanzien van Griekenland).
Geschiedenis
Maart - mei 2010: crisis rond Griekse overheidsfinanciën
In januari 2010 leidden twijfels omtrent de Griekse overheidsfinanciën tot een sterke daling van de koersen van Griekse staatsleningen; begin februari 2010 daalden ook de koersen van Portugese en Spaanse staatsleningen (hoewel in mindere mate).[1] Het IMF raamde in februari 2010 dat de overheidsschuld van de landen van de G-20 in 2014 118% van het GDP zouden bedragen; vóór de crisis was dit circa 80%.[2] Vanaf februari 2010 kwam sovereign debt risk (het risico van leningen aan overheden) sterk in de belangstelling van de financiële markten te staan.[3] Deze spanningen kwamen onder meer tot uiting in de stijging van de prijzen van credit default swaps van staatsleningen van de landen aan wier soliditeit getwijfeld werd, zie nevenstaande grafiek.[4]
De Griekse overheidsfinanciën bleken in februari 2010 in een zeer deplorabele staat te verkeren. Het begrotingstekort over 2009 bleek 12,7% te bedragen (ruim het viervoudige van wat onder het Verdrag van Maastricht was toegestaan, hoewel alle landen boven die norm van 3% zaten), terwijl men met behulp van diverse complexe financiële transacties de situatie op zijn minst niet verhelderd had. Medio februari 2010 besloot de Griekse regering over te gaan tot diverse bezuinigingsmaatregelen, die tot (betrekkelijk omvangrijke) stakingen leidden. De Europese Unie verleende in februari geen financiële steun; men verlangde dat Griekenland uiterlijk medio maart 2010 de nodige stappen gezet zou hebben om het tekort binnen enkele jaren aanmerkelijk te reduceren. Eind februari werd een geplande emissie van een 10-jarige staatslening van € 5 miljard uitgesteld.[5] Op 3 maart 2010 werden additionele bezuinigingen aangekondigd.[6] De uitgestelde staatslening werd alsnog geëmitteerd en goed geplaatst.
Diverse politici, waaronder de Duitse bondskanselier Angela Merkel op 5 maart 2010,[7] spraken het vermoeden uit dat speculanten aan de crisis rond staatsleningen hadden bijgedragen door het gebruik van credit default swaps. In het geval van Griekenland leek dat echter niet zeer waarschijnlijk. De verhouding tussen de omvang van de credit default swaps (notional amount circa € 8 miljard) en de totale Griekse staatsschuld (ruim € 250 miljard) was niet van dien aard dat een speculatief gebruik van CDS'en tot grote marktverstorende effecten zou hebben kunnen leiden. Opmerkelijk was dat ook Griekse banken dit instrument bleken te hebben gebruikt. Op 23 maart 2010 werd bekend dat de Hellenic PostBank - nota bene eigendom van de Griekse staat - tussen augustus 2009 en oktober 2009 circa 15% van het uitstaande volume erin had gehad.[8][9]
Op 25 maart 2010 bereikten de landen van de eurozone een akkoord over (eventuele) steun aan Griekenland: indien Griekenland er niet in zou slagen om op de kapitaalmarkten leningen aan te trekken, zouden het IMF en de landen van de eurozone leningen verstrekken, waarbij het IMF (vermoedelijk) eisen zou stellen op het gebied van (verdere) bezuinigingen.[10][11][12] In de week van 5 april 2010 daalden de koersen van Griekse staatsleningen echter verder; de rendementsverschillen met Duitse staatsleningen (die binnen de eurozone als de meest veilige werden gezien) stegen tot recordhoogten.[13]
Op 11 april 2010 werd door de landen van de eurozone een standby-krediet van € 30 miljard toegezegd, tegen rentes die 3% hoger lagen dan de laagste in de eurozone geldende tarieven[14]. Griekenland emitteerde 6-maands en 12-maands schatkistpapier tegen resp. 4,55% en 4,85%[15], wat nog steeds als tamelijk duur kon worden beschouwd[16]. Op 20 april 2010 emitteerde Griekenland € 1,95 miljard driemaands-leningen op een rendement van 3,65%[17], wat eveneens als duur kon worden beschouwd.
In de week van 19 april 2010 escaleerden de problemen: Griekse staatsleningen daalden zeer sterk in koers, met name in het kortere segment, hetgeen aanleiding gaf tot grote twijfels over de vraag of Griekenland de eerstvolgende vervallende staatslening (op 19 mei 2010) wel zou kunnen terugbetalen. Op vrijdag 23 april kondigde de Griekse regering aan het IMF en de EU om (relatief goedkope) leningen te zullen verzoeken[18][19].
In de week van 26 april 2010 escaleerde de situatie rond de Griekse overheidsfinanciën in een steeds sneller tempo. Griekse staatsleningen daalden zeer sterk; de rating van Griekenland werd in één keer met 3 "notches" verlaagd tot "junk" (niet geschikt geacht voor normale beleggers)[20]. IMF-directeur Strauss-Kahn berichtte aan het Duitse parlement dat het steunpakket € 120 miljard zou kunnen bedragen, in plaats van de nog op 11 april genoemde € 30 miljard van de EU en € 15 miljard van het IMF[21]. Op zondag 2 mei werd op hoofdlijnen overeenstemming bereikt: Griekenland ging akkoord met een omvangrijk pakket aan bezuinigingen van in totaal € 30 miljard, waarmee het tekort in 2014 zou moeten zijn teruggedrongen van bijna 14% tot minder dan 3%. Men zou (onder meer) de BTW verhogen van 21% tot 23%, de dertiende en veertiende maand alsmede bonussen voor ambtenaren schrappen, de algemene pensioenleeftijd verhogen van 62 naar 67 jaar en accijnzen verhogen; IMF en de lidstaten van de EU zouden in drie jaar € 110 miljard aan driejaars-leningen verstrekken[22][23][24]. Het steunpakket was het grootste in de geschiedenis[25]. Hiermee werd een "default" op de per 19 mei 2010 vervallende staatslening van € 8 miljard voorkomen en wordt een catastrofale financiële crisis in ieder geval voorlopig afgewend. Het bezuinigingspakket kwam overeen met circa 13% van het BBP[26], waarmee het een van de meest stringente in de geschiedenis was[27].
Op 3 mei 2010 berichtte de ECB dat Griekse staatsleningen, ook al voldeden ze niet aan de minimumratingeisen, als onderpand voor liquiditeitsvoorschotten aan banken geaccepteerd zouden worden[28][29][30]. De aan Griekenland te verstrekken leningen bleken overigens achtergesteld te zijn bij bestaande leningen[31].
Het effect van dit pakket zou vermoedelijk zijn dat Griekenland gedurende enkele jaren geen beroep zou hoeven doen op de kapitaalmarkten, indien de bezuinigingen in een bevredigend tempo zouden worden doorgevoerd: iedere drie maanden zal het IMF rapporteren, en individuele lidstaten kunnen het verstrekken van verdere "tranches" afhankelijk stellen van die voortgang[32].
De dagen na de bekendmaking van de bezuinigingen werd in Griekenland op steeds grotere schaal gedemonstreerd[33][34]. Het Duitse Handelsblatt riep vooraanstaande Duitsers op om als teken van solidariteit Griekse staatsleningen te kopen[35].
Op 5 mei 2010 vielen bij ongeregeldheden in Athene drie doden toen een gebouw van Marfin Egnatia Bank in brand werd gestoken; betogers trachtten het parlementsgebouw te bestormen[36][37]. Op 6 mei 2010 ging het Griekse parlement akkoord met de voorgestelde bezuinigingen[38]. De Franse en Duitse parlementen gingen akkoord met de steunverlening, evenals de Nederlandse Tweede Kamer, die zich echter bezorgd toonde over de vraag of de te verstrekken leningen ooit terugbetaald zouden kunnen worden.
Op 14 juni 2010 verlaagde Moody's de rating van Griekenland met 4 notches van A3 tot Ba1, wegens de vrees dat de verwachte recessie, als gevolg van de bezuinigingen, juist zou leiden tot een zodanige daling van de belastingopbrengsten dat de betaling van de staatsschuld moeilijker zou worden[39]. Dit leidde ertoe dat Griekse staatsleningen per 1 juli uit een aantal obligatie-indices verwijderd werden. Hierdoor werden beleggers wier obligatieportefeuilles op die indices geënt waren genoopt tot verkoop van hun Griekse staatsleningen, hetgeen eind juni tot sterke koersdalingen leidde. In de daarop volgende dagen herstelden de koersen zich slechts gedeeltelijk.
Op 8 juli 2010 nam het Griekse parlement de voorgestelde hervorming van het pensioenstelsel op hoofdlijnen aan; de voorstellen omvatten een verhoging van de pensioenleeftijd van 60 tot 65 en een overgang van eindloon naar middelloon; demonstraties tegen deze plannen waren (relatief) beperkt[40].
De financiering van Griekse overheid bleef in de maanden na de crisis moeizaam: in juli 2010 werd voor het eerst sinds de crisis weer geleend, doch slechts voor korte perioden en hoge rentes. Opgemerkt dient te worden dat in elk geval bij één emissie (van € 1,95 miljard voor 3 maanden tegen 4,05%, op 20 juli 2010) het overgrote deel werd geplaatst bij Griekse banken, die dit, naar algemeen werd aangenomen, financierden door tegen onderpand van deze leningen geld bij de ECB te lenen tegen 1,00%: bij eerdere Griekse leningen waren parallelle bewegingen zichtbaar in de balans van de ECB[41].
Begin augustus 2010 lieten EU, ECB en IMF zich in positieve termen uit over de door de Griekse regering geboekte voortgang bij het bezuinigingsprogramma; dit kwam echter nog niet tot uiting in de wijze waarop de financiële markten Griekse staatsleningen waardeerden[42].
"Besmetting" van andere landen door de problemen rond Griekenland
Vanaf vrijwel direct na het bekend worden van het pakket steunmaatregelen aan Griekenland op 2 mei 2010 bleek dat de financiële markten vreesden dat ook andere landen problemen zouden kunnen krijgen aan hun verplichtingen te voldoen. Dit gold met name voor Portugal en Spanje: de koersen van hun staatsleningen daalden, en de prijzen van CDS'en op die debiteuren stegen. In dit verband werd de term "contagion" (besmetting) gehanteerd, onder meer door Axel Weber, president van de Bundesbank[43]. De Spaanse premier Zapatero verklaarde op 4 mei dat geruchten als zou Spanje (eveneens) een beroep op het IMF gaan doen "complete madness" waren[44].
Omvangrijk steunpakket van EU en IMF van 9/10 mei 2010
De EU-regeringsleiders overlegden op 7 en 8 mei over het oprichten van een noodfonds dat leningen zou kunnen verstrekken aan lidstaten die op de kapitaalmarkt niet of slechts tegen zeer hoge rente konden lenen, in combinatie met een aanscherpen van de sanctiemaatregelen van het Stabiliteits- en Groeipact[45][46]. Men beoogde hiermee een uitbreiding van de crisis rond Griekenland naar andere landen te voorkomen[47].
In de vroege ochtend van 10 mei 2010 presenteerden de EU-ministers van Financiën een reddingsplan van in totaal € 500 miljard, waarmee voorkomen moest worden dat landen als Portugal en Spanje (en potentieel ook andere landen) de facto van toegang tot de kapitaalmarkten zouden worden uitgesloten. Het voorzag in leningen door de Europese Commissie van € 60 miljard, en € 440 miljard aan leningen door een nog op te richten rechtspersoon (die dat geld zou aantrekken onder garantie van de EU-lidstaten); de aan de zwakke lidstaten te verschaffen leningen zouden gepaard gaan met stringente voorwaarden[48][49][50][51]. Voor de uitvoering hiervan richtte men op 7 juni 2010 een special purpose vehicle naar Luxemburgs recht op geheten European Financial Stability Facility; het gestorte aandelenkapitaal hiervan was bescheiden, doch de lidstaten stonden voor € 440 miljard borg voor de door deze rechtspersoon aan te trekken leningen[52][53]. Het IMF zei tot € 250 miljard toe[54]. (In september 2010 verkreeg het EFSF een AAA-rating[55] van de drie grote rating agencies[56].)
De eerste resultaten, reeds op maandag 10 mei 2010, waren dat koersen van Griekse, Portugese en Spaanse staatsleningen sterk stegen, maar dat kwam vooral omdat centrale banken in de eurozone direct begonnen met het kopen van die staatsleningen[57]; ook prijzen van credit default swaps daalden sterk[58]. Aan het eind van die week liepen de rendementen van leningen van de meest betrokken landen echter weer enigszins op. De ECB berichtte op 17 mei 2010 dat er op de voorafgaande vrijdag € 16,5 miljard aan leningen geleverd waren, en dat men vanaf dinsdag 18 mei voor een gelijk bedragen aan liquiditeiten aan het financiële systeem zou onttrekken (door deposito's van banken op te nemen) teneinde de hoeveelheid geld in het systeem gelijk te houden[59][60][61]. (Uit de wekelijks door de ECB gepubliceerde balansen van het Eurosysteem en het overzicht van de "open market operations" kon worden afgeleid dat tegenover de door de ECB gekochte staatsleningen inderdaad (ongeveer[62]) gelijke bedragen aan liquiditeit aan het financiële systeem onttrokken werden.) Deze deposito's hadden evenwel een looptijd van slechts één week, en voorts was opmerkelijk dat deze deposito's beleend konden worden bij de ECB[63]. Analisten beschouwden dit als slechts een eerste stap; het totaal aan op te kopen staatsleningen zou enkele honderden miljarden euro's kunnen bedragen. (Zo'n vaart bleek het echter niet te lopen: eind januari 2010 had de ECB circa € 77 miljard aan staatsleningen gekocht.)
In november 2010 werd de looptijd van de aan Griekenland verstrekte en nog te verstrekken leningen verlengd van 2015 tot 2021, tegen een bescheiden extra rente[64].
De aankoop van staats- en andere leningen door de ECB[65] wordt weergegeven in nevenstaande grafiek.
Verdere ontwikkelingen
De crisis rond Griekenland leidde tot de vraag of de verschillen in het beheer van de overheidsfinanciën niet dienden te worden verkleind, alsmede of hierop sterker preventief toezicht zou moeten worden uitgeoefend. Duitsland ging hierin het verst, met een op 17 mei 2010 gedane suggestie dat de begrotingen van de lidstaten vooraf op Europees niveau zouden moeten worden beoordeeld. De meeste andere landen vonden dit te ver gaan[66]. De Duitse beurstoezichthouder verbood op 18 mei 2010 "naked short selling" van euroland staatsleningen, almede het ongedekt schrijven van CDS'en daarop, tot eind maart 2011[67]. In de financiële pers werden twijfels geuit omtrent de effectiviteit ervan (omdat de bevoegdheid van BaFin tenslotte beperkt was tot Duitse beurzen) alsmede omtrent de wenselijkheid ervan[68][69]. Andere landen bleken geen plannen te hebben het Duitse voorbeeld te volgen[70]. Bondskanselier Merkel verklaarde in de Bundestag dat niet alleen de euro, doch heel Europa in gevaar was[71]. Deze bezorgdheid werd door de Franse minister van Financiën Lagarde niet gedeeld[72].
Een uitgelekt Duits strategiedocument van medio mei 2010 voorzag in diverse maatregelen tegen EU-lidstaten die de begrotingsregels zouden blijven schenden: tijdelijk tot permanent verlies van toegang tot EU-structuurfondsen, tijdelijk verlies van stemrecht in de Raad, en een procedure voor een ordelijke insolventie van EU-lidstaten[73].
Aankondigingen van bezuinigingen in diverse Europese landen
Vanaf mei 2010 kwamen diverse overheden met forse bezuinigingsplannen, mede ingegeven door de wens om te voorkomen dat men het volgende onderwerp van negatieve belangstelling van internationale obligatiebeleggers zou zijn en er problemen zouden kunnen ontstaan met het aantrekken van financiering. De bezuinigingen hadden veelal voor een groot deel betrekking op versobering van het pensioenstelsel en de sociale zekerheid[74]. Deze bezuinigingen zouden echter kunnen leiden tot een mogelijk aanmerkelijke groeivertraging, hetgeen op zich reeds weer een bedreiging voor het herstel van de overheidsfinanciën van de betrokken staten[75]. De aangekondigde maatregelen leidden regelmatig tot protesten en stakingen. Zo werd in Frankrijk op 27 mei 2010 gestaakt tegen plannen de pensioenleeftijd (60 jaar) te verhogen[76]. Het maatschappelijk draagvlak bleek niet overweldigend: het Spaanse parlement nam op 27 mei 2010 de voorgestelde bezuinigingen aan, doch met slechts één stem verschil (169 tegen 168 stemmen). De Duitse regering kondigde begin juni 2010 een bezuinigingspakket van € 80 miljard aan. Medio juni 2010 lekten plannen uit van de Franse regering de pensioenleeftijd te verhogen van 60 jaar tot 62 jaar[77][78][79]. De Britse regering kondigde op 22 juni 2010 een pakket bezuinigingen aan, bestaande uit onder meer bevriezing van ambtenarensalarissen en van pensioenen, verlaging van departementale uitgaven, en een verhoging van de VAT (BTW) van 17,5% tot 20%; voorts werd een belasting op banken aangekondigd[80]. Het doel was om in het begrotingsjaar 2014/2015 weer een sluitende begroting te hebben.
Naarmate de crisis voortduurde kwam de hervorming van pensioenstelsels in diverse landen steeds meer op de voorgrond te staan. Hierbij wordt opgemerkt dat in diverse landen niet slechts de "eerste pijler" maar ook de "tweede pijler" werd gefinancierd met een omslagstelsel. (Zie Pensioenfonds voor een uitleg van deze begrippen.) Door de vergrijzing en door de scherpe verslechtering van de overheidsfinanciën namen de (huidige en begrote toekomstige) kosten daarvan sterk toe. Tevens speelde mee dat in sommige landen voor diverse beroepen een aanmerkelijk lagere pensioenleeftijd gold[81]. Plannen om de pensioenleeftijd te verhogen, leidden regelmatig tot stakingen, onder meer in Griekenland (zeer frequent, zie hierboven) en Frankrijk (in september 2010[82]). Op 29 september hield het Europees Verbond van Vakverenigingen grote demonstraties in Brussel en andere steden.[83]
Effecten op Europese interbancaire geldmarkt
Vanaf juni 2010 leidden twijfels omtrent de kwaliteit van leningen in de portefeuilles van banken (wederom, na de crisis van de herfst van 2008) tot toenemende spanningen op de interbancaire geldmarkt. Banken werden steeds meer terughoudend elkaar geld te lenen, en gaven er in toenemende mate de voorkeur aan hun overschotten bij de ECB en andere centrale banken te stallen, tegen (per juni 2010) 0,25% per jaar, in plaats van ze aan andere banken tegen een hogere rente uit te lenen. De aldus van de geldmarkt uitgesloten waren aangewezen op faciliteiten van de CB tegen een rente van 1%[84]. De weekstaat van de ECB liet per 18 juni echter weer een duidelijke daling zien.
Opmerkelijk was dat de diverse bezuinigingen, alsmede de steunprogramma's, niet leidden tot het terugkeren van het vertrouwen van de financiële markten: de door beleggers verlangde rendementen op leningen aan de betrokken landen bleven ook daarna op hoge tot zeer hoge niveaus liggen. Duidelijk was dat indien het vertrouwen in de soliditeit van een debiteur is aangetast, het een buitengewoon moeizaam en tijdrovend proces is om dit weer in die mate terug te winnen dat de verlangde rendementen weer op het niveau van vóór die crisis liggen.
Opmerkelijk was voorts dat de leningen van recent tot de EU toegetreden lidstaten, hoewel ze veelal een lagere rating hadden, op gelijke rendementen werden verhandeld als leningen van de "mindere" oudere lidstaten. Zo werd op 6 september 2010 een lening van de Tsjechische Republiek (Moody's-rating A1) tot 2021 geëmitteerd op een rendement dat 0,11% lager lag dan dat van een vergelijkbare Italiaanse staatslening (rating Aa2)[85]. De staatsschuldquote van de Tsjechische Republiek was aanmerkelijk lager dan die van Italië, iets dat wel in het rendement doch niet in de rating tot uitdrukking kwam.
Naarmate Europese banken, met name Griekse, Portugese en Ierse banken, meer problemen ondervonden om hun liquiditeitsbehoefte op de interbancaire geldmarkt te dekken, wendden ze zich op steeds grotere schaal tot de ECB[86].
Effecten van de bezuinigingen
De forse bezuinigingsmaatregelen leidden in diverse landen tot een sterke daling van de binnenlandse bestedingen, hetgeen, mede via dalende belastingopbrengsten, de schuldquote nog deed verslechteren[87]. Zo kromp de Ierse economie in het tweede kwartaal van 2010 onverwacht met 1,2%[88]. In reactie hierop daalden de koersen van Ierse staatsleningen aanmerkelijk, en namen de prijzen van CDS'en op Ierse staatsleningen sterk toe. De problemen rond de Ierse overheidsfinanciën werden in hoge mate nog verergerd door de kosten van de steun aan Ierse banken, met name Anglo Irish Bank, die vrijwel als een bodemloze put werd beschouwd. Per eind september had de Ierse regering € 22,9 miljard uitgegeven aan Anglo Irish Bank[89]. Op 30 september 2010 presenteerde de Ierse regering aanvullende steunmaatregelen (in de vorm van extra kapitaalsinjecties in Anglo Irish Bank en Irish Nationwide) die de totale kosten op circa € 45 miljard zouden brengen. In een worstcasescenario zou dit kunnen oplopen tot € 50 miljard[90][91]. De extra uitgaven leidden tot een explosieve toename van het begrotingstekort: van 11% tot 32% van het GDP. De gevolgen voor de conjunctuur van de diverse bezuinigingen konden zeer fors zijn: zo waren de Griekse detailhandelsverkopen in december 2010 13,2% lager dan in december 2009. Verder bleek een deel van de Griekse bevolking zijn ongenoegen te uiten door zwart te rijden in het openbaar vervoer en tolheffing te saboteren[92].
November 2010: crisis rond Ierse overheidsfinanciën en Ierse banken
Vanaf eind oktober 2010 leidden wederom opkomende zorgen over de financiën van de zwakkere eurolanden tot dalende koersen van hun staatsleningen en oplopende CDS-prijzen. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat een aantal vooraanstaande analisten en beleggers hun twijfels uitspraken over de haalbaarheid van de diverse bezuinigingsplannen[93], die zouden leiden tot een sterke aantasting van de groei, hetgeen zou leiden tot aanmerkelijk lagere belastinginkomsten. De staatsschuld als percentage van het BNP zou daardoor gedurende meerdere jaren nog blijven stijgen. Voorts speelden minder vertrouwenwekkende uitlatingen van een Griekse politicus een rol. Tenslotte kan gewezen worden op plannen voor wijziging van het Verdrag van Lissabon, waarbij bij volgende steunoperaties van bestaande houders van staatsleningen een financieel offer gevraagd zou worden[94]. De sterk dalende koersen van Ierse staatsleningen noodzaakten de Ierse regering tot een versnelde publicatie van de hoofdlijnen van de begroting voor 2011, met bezuinigingen van € 6 miljard[95]. In de week van 8 november 2010 escaleerden de zorgen rond de Ierse overheidsfinanciën. EU-commissaris Rehn bezocht Dublin, doch ontkende dat een Iers beroep op het EFSF aanstaande was. De koersen van Ierse staatsleningen daalden zeer sterk; de rendementen stegen tot recordniveaus. Het rendement op de 10-jaars lening steeg van 7,94% op dinsdag 9 november tot 8,54% op woensdag 10 november[96]. De koersen van Portugese staatsleningen daalden eveneens. De Franse president Sarkozy ondertekende de nieuwe pensioenwet[97]. De ministers van Financiën van een aantal EU-lidstaten verklaarden op 12 november 2010 dat eventuele steunverlening aan Ierland door het EFSF niet gepaard zou gaan met een gedwongen bijdrage van zittende houders van staatsleningen[98]. Hierop stegen de koersen van Ierse staatsleningen. Uit een enquête van Bloomberg bleek echter dat een groot aantal respondenten een default van eurozone-landen waarschijnlijk achtte: Griekenland 71%, Ierland 51%, Portugal 38%[99]. De financiering van Ierse banken bleek echter problematisch te zijn: per eind oktober 2010 had men in totaal € 130 miljard bij de ECB geleend[100].
Medio november 2010 raakten de problemen rond Ierland in een (verdere) stroomversnelling. Opmerkelijk was dat de Ierse regering zich (aanvankelijk) op het standpunt stelde geen behoefte te hebben aan steun: men had genoeg liquide middelen om eerst medio 2011 nieuwe leningen te moeten aantrekken. De EU-lidstaten drongen echter aan op steun, met name om de Ierse banken te saneren[101]. De vrees dat Portugal ook getroffen zou worden, was zichtbaar in een scherpe stijging van de tarieven die men op de geldmarkt moest betalen: voor 12-maands leningen 4,81% op 17 november 2010, wat op 3 november 2010 nog 3,26% was. De EU-regeringsleiders besloten op dinsdag 16 november 2010 een missie naar Ierland te sturen (met experts van de EC, de ECB en het IMF) die de problemen zou inventariseren.
Op donderdag 18 november 2010 verklaarde de Ierse regering zich bereid, steun te vragen ten bedrage van enkele tientallen miljarden euro's; men hoopte dat hiermee het vertrouwen van de markten zodanig zou terugkeren dat die lening niet nodig zou blijken te zijn[102][103]. Besprekingen begonnen direct[104].
De steun zou overigens niet zozeer voor de Ierse staat bedoeld zijn, als wel bestemd om te worden doorgeleend aan Ierse banken. Bij de Ierse terughoudendheid om steun te vragen, kan opgemerkt worden dat Ierland eerst sinds 1922 (volledig) onafhankelijk is. Er werd regelmatig verwezen naar de in de Eerste Wereldoorlog gehanteerde slogan "We serve neither King nor Kaiser but Ireland". Deze financiële hulp zou nu juist voor een groot deel afkomstig zijn van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. De reden dat nu juist deze landen aandrongen op het aanvaarden van steun kan gezocht worden in de grote bedragen die banken in die landen aan Ierse banken geleend hadden: een default van Ierse banken zou tot grote problemen voor hun eigen banken leiden. Een tweede aspect betrof de (zeer lage) Ierse vennootschapsbelasting, waarmee men een groot aantal grote ondernemingen bewogen had zich in Ierland te vestigen: de Ierse regering vreesde dat van Europese zijde zou worden aangedrongen op een aanmerkelijke verhoging daarvan[105]. Het besluit van de Ierse regering deze steun te aanvaarden, werd opgevat als een "inleveren" van de nationale soevereiniteit[106].
"Tussen de bedrijven door" bleek nog dat de Oostenrijkse regering de volgende termijn (ad € 190 miljoen) van het steunpakket aan Griekenland, in december uit te betalen, niet wilde vrijgeven omdat Griekenland over 2011 een hoger tekort zou gaan hebben dan in mei 2010 was afgesproken[107]. Hierop stegen de prijzen van CDS'en op Griekenland zeer sterk.
Op zondag 21 november kondigde de Ierse regering aan een steunaanvraag te gaan doen[108][109]. Reeds enkele dagen later kondigde men € 15 miljard aan bezuinigingen aan, met onder meer belastingverhogingen, een verlaging van het minimumloon en kortingen op uitkeringen[110]. Opmerkelijk was dat de aankondiging van het Ierse reddingsplan niet tot effect had dat de koersen van Ierse staatsleningen daalden. (Bij de bailout van Griekenland in mei 2010 was dit, hoewel slechts kortstondig, wel het geval geweest.)
Vanaf eind november 2010 werd met een zekere regelmaat geschreven over de vraag of het mogelijk en wenselijk zou zijn voor de zwakkere eurolanden, de euro te verlaten[111].
Op zondag 28 november 2010 werd bekend dat het reddingspakket voor Ierland € 85 miljard zou bedragen, waarvan € 67,5 miljard van het IMF en de EU, het European Financial Stability Fund, het EFSF en bilaterale leningen, en € 17,5 miljard van het eigen nationale pensioenfonds[112].
De te betalen rente zou afhankelijk zijn van de rente die het IMF zou hanteren bij het opnemen van termijnen ervan, plus een opslag die zou toenemen naarmate er meer geleend werd; indien het gehele bedrag in november 2010 zou zijn opgenomen zou de rente circa 5,80% hebben bedragen[113][114].
Aanscherping voorwaarden voor steunverlening bij toekomstige reddingsoperaties
In dezelfde vergadering van de EU-ministers van Financiën van 28 november 2010 werd overeenstemming bereikt over het afdwingen van een bijdrage van zittende obligatiehouders bij volgende steunoperaties. Voor staatsleningen uitgegeven vanaf medio 2013 zouden gelijkluidende bepalingen worden geïntroduceerd, inhoudende dat met obligatiehouders collectief kan worden onderhandeld over een financieel offer bij herstructurering, tot verlaging ("haircut") van de hoofdsom toe. De steun voor Europese instellingen zou in rangorde voorgaan boven houders van staatsleningen[115]. Deze bepalingen zouden kunnen worden ingeroepen indien het IMF en de EC zouden concluderen dat een EU-lidstaat, gelet op de omvang van de schulden, als insolvent zou moeten worden beschouwd[116].
Toenemende zorgen om Portugal en Spanje
Vrijwel direct nadat over de steunoperatie voor Ierland overeenstemming bereikt was, verplaatste de (negatieve) belangstelling van de financiële markten zich naar Portugal en Spanje[117]. De prijzen van CDS'en van deze landen liepen reeds op maandag 29 november duidelijk op[118][119]. Aan het einde van die week herstelden de koersen van deze staatsleningen zich weer enigszins.
December 2010: toenemende meningsverschillen; later enige ontspanning
In december 2010 was in steeds sterkere mate sprake van grote meningsverschillen over het te volgen beleid. Enerzijds was dit het geval binnen de ECB, waar men van mening verschilde over de vraag of doorgegaan moest worden met het opkopen van staatsleningen van de zwakkere eurolanden, nadat in de voorgaande weken per week tussen € 1 miljard en € 2 miljard per week was gekocht[120]. Anderzijds verschilden de ministers van Financiën van de euro-lidstaten van mening of het EFSF (reeds dan) moest worden uitgebreid, aangezien verwacht werd dat bij een voortgaand beroep daarop het bestaande noodfonds van € 750 miljard te klein zou blijken te zijn. Voorts verschilde men van mening over de merites van het uitgeven van "euro-obligaties", waarbij landen gezamenlijk geld zouden lenen (en het rentetarief daarop dus voor de zwakkere landen voordelig, doch voor de sterkere landen nadelig zou zijn)[121]. Met name Duitsland was mordicus tegen uitbreiding van het EFSF[122]. Op 16 december 2010 vergaderden de EU-regeringsleiders over een wijziging van het EU-verdrag dat het EFSF een permanente status zou moeten geven[123]. Men bereikte overeenstemming; de verdragswijziging moest uiteraard nog door de parlementen van de lidstaten worden goedgekeurd[124]. De omvang van het EFSF werd niet gewijzigd.
Reeds in het begin van 2011 bleek dat de bezorgdheid van beleggers niet was afgenomen: de koersen van Portugese staatsleningen daalden tot historische dieptepunten[125]. Ook koersen van Belgische staatsleningen daalden, als gevolg van de politieke crisis aldaar[126]. Halverwege januari 2011 trad een zekere verlichting in, mede als gevolg van het door de ECB opkopen van staatsleningen. Op het eind van januari 2011 trad een verdere ontspanning op, waar overigens geen concrete aanleiding voor aanwezig bleek aangezien er nog geen structurele oplossing voor de problemen leek te zijn: koersen van staatsleningen van perifere eurolanden stegen significant, en CDS-prijzen op die landen daalden. Het EFSF plaatste (met groot succes: de lening werd 9 x overtekend) een lening van € 5 miljard ten behoeve van de steunverlening aan Ierland[127].
Uitbreiding EU-steunpakket in maart 2011
Op 11 t/m 13 maart 2011 bereikten de Europese regeringsleiders overeenstemming over de hoofdlijnen van een uitbreiding van het pakket steunmaatregelen:[128][129][130][131][132]
- Griekenland kreeg een korting van 1% op de rente op de te verstrekken leningen, mits er voor € 50 miljard geprivatiseerd zou worden, en tevens als "beloning" voor de getroffen bezuinigingsmaatregelen.
- De uitbreiding van het EFSF werd definitief.
- Het EFSF kon ook rechtstreeks staatsleningen kopen (in plaats van het emitteren van leningen en het doorlenen van de opbrengst daarvan).
Ierland zag het verzoek tot verlaging van de rente niet gehonoreerd: de andere EU-lidstaten verlangden een substantiële verhoging van het Ierse vennootschapsbelastingtarief (op dat moment 12,5%, zijnde het laagste in de EU en voor vele grote ondernemingen een reden om zich in Ierland te vestigen), waartoe Ierland niet bereid was. ECB-president Trichet toonde zich matig tevreden met de maatregelen: hij had, blijkens uitlatingen tegen journalisten, er de voorkeur aan gegeven dat het EFSF ook de rol van de ECB bij het opkopen van bestaande leningen had overgenomen. (De ECB had op dat moment circa € 77 miljard aan leningen opgekocht, doch steeds aangegeven dit als een noodmaatregel te beschouwen die niet tot de taak van de ECB behoorde.) Commentatoren achtten de aan de bereikte overeenstemming ten grondslag liggende ramingen omtrent het Griekse begrotingsoverschot en BNP-groei optimistisch en meenden dat men hiermee het probleem slechts vooruitgeschoven had[133].
Eind maart 2011: opnieuw toenemende zorgen over Portugal, uitmondend in verzoek om IMF- en EU-steun
Eind maart 2011 namen de zorgen over de staat van de Portugese overheidsfinanciën sterk toe. De Portugese regering viel over aangekondigde bezuinigingsplannen; de druk op Portugal om zich tot het EFSF te wenden nam toe. De ratings van Portugal werden in korte tijd sterk verlaagd; de koersen van Portugese staatsleningen daalden sterk. De (door de Portugese staat te betalen) rendementen stegen tot de hoogste niveaus sinds de invoering van de euro: het 5-jaars rendement steeg tot 9%[134][135]. Begin april 2011 daalden de koersen van Portugese staatsleningen verder; een veiling van kortlopend papier slaagde slechts tegen zeer hoge prijzen. Op 6 april kondigde de Portugese regering aan zich tot het IMF en de EU te zullen wenden voor een steunpakket dat door analisten op dat moment geschat werd op circa € 75 miljard[136][137]. Hierop herstelden de koersen zich weer enigszins[138], doch niet voor lang.
Het IMF waarschuwde in zijn World Economic Outlook van april 2011 dat de financiële positie van diverse Europese overheden zorgwekkend was, en kon overslaan op het bankwezen in andere landen in de eurozone:[139]
„Downside risks to the outlook continue to prevail. In the near term, continued strains in more vulnerable euro area sovereigns and banks pose a significant threat to financial stability and growth, as discussed in Chapter 1 of the April 2011 Global Financial Stability Report. This is mainly due to continuing weakness among financial institutions in many of the region’s advanced economies and a lack of transparency about their exposures. Financial institutions and sovereigns are closely linked, with spillovers occurring in both directions. Substantial cross-border linkages, as well as financial spillovers through higher risk aversion and lower equity prices, could generate a slowdown in growth and demand that would hinder the regional and global recoveries.”
Op 4 mei 2011 werd bekend dat Portugal met de Europese Commissie, de ECB en het IMF een steunpakket van € 78 miljard was overeengekomen, in ruil voor (verdergaande) bezuinigingen en privatiseringen[140][141].
April 2011 en daarna: zorg over mogelijke "debt restructuring" van Griekse staatsleningen, uitmondend in akkoord
Vanaf april 2011 werd steeds meer rekening gehouden met de mogelijkheid van een "debt restructuring": een sanering van staatsschulden van Griekenland, Ierland en Portugal. Hierbij werden diverse scenario's voor mogelijk gehouden, die alle tot gevolg hadden dat de contractueel vastgelegde betalingen van bestaande staatsleningen verlaten zouden worden, uiteraard steeds in het nadeel van de houders van die staatsleningen. Dit zou een inbreuk op de contractuele verplichtingen betekenen, doch de houders van die staatsleningen zouden (naar aangenomen werd) weinig keus hebben: de juridische afdwingbaarheid zowel als het feitelijke verhaal van hun vorderingen zou problematisch kunnen zijn.
De volgende mogelijkheden werden genoemd:
- Het verlagen van het nominal bedrag van de lening ("haircut");
- Het verlengen van de looptijd van de lening, met behoud van de bestaande coupon;
- Het verlagen van de coupon van de lening;
- Een combinatie van deze mogelijkheden, met name van de laatste twee.
De directe aanleiding voor deze zorgen was de omstandigheid dat de vanaf 2013 door het Europees Stabiliteitsmechanisme te verstrekken leningen in rangorde boven bestaande staatsleningen zouden worden gesteld, alsmede dat in Europees verband was besloten om in de leningsvoorwaarden (van staatsleningen van alle landen in de eurozone) bepalingen op te nemen omtrent onderhandelingen met een collectiviteit van schuldeisers, waarbij een met een meerderheid daarvan bereikte overeenstemming opgelegd kon worden aan de overige crediteuren ("collective action clauses"). Een verdere aanleiding was gelegen in de inmiddels opgedane ervaringen met de steunpakketten voor Griekenland en Ierland: die hadden niet tot een (blijvende) verlaging van de door deze landen te betalen rentetarieven geleid[142].
Uiteraard wordt tot een dergelijke herstructurering slechts in uiterste noodzaak overgegaan: de houders van bestaande staatsleningen lijden een dermate groot verlies dat de bereidheid van beleggers, nieuwe staatsleningen te kopen gedurende een aanmerkelijke periode[143] is aangetast.
Medio april 2011 nam de crisis in intensiteit toe. De onmiddellijke aanleiding waren uitspraken van twee Duitse ministers (gevolgd door een Bundesbank-functionaris en een adviseur van bondskanselier Merkel), erop neerkomende dat men geen bezwaar had tegen een "vrijwillige schuldsanering" van Griekse staatsschulden[144]. Hierop daalden koersen van met name Griekse staatsleningen (doch ook Ierse, Portugese en Spaanse) zeer sterk. Opmerkelijk was dat de ECB geen steunaankopen deed. In Spanje ontstond een protestbeweging, bekend als "15-M", naar de datum waarom deze van start ging (15 mei).
In de loop van mei 2011 namen de problemen rond Griekenland crisisachtige vormen aan. Eind mei was sprake van een patstelling: het IMF wilde de volgende tranche van (hun deel van) het steunpakket van 2010 eerst vrijgeven als de financiering van Griekenland voor de komende 12 maanden zou zijn verzekerd; de EU-lidstaten waren hiertoe niet bereid. De door een team van inspecteurs van IMF, EU en ECB uit te brengen voortgangsrapportage werd uitgesteld (hetgeen uitzonderlijk was), hetgeen geruchten voedde dat de inhoud van het rapport negatief zou zijn. De ECB stelde zich op het standpunt dat de geherstructureerde leningen (waarvoor de term "reprofiling" werd bedacht) niet als onderpand voor voorschotten van de ECB zouden kunnen worden gebruikt. Voor banken die voor hun financieringsbehoefte (deels) aangewezen waren op de ECB zou medewerking aan zo'n "reprofiling" dus zeer nadelig zijn. Anderzijds werd aangenomen dat banken de nadelige effecten van reprofiling niet direct in hun bedrijfsresultaten zouden hoeven te tonen, doch over de gehele looptijd van de (verlengde) lening konden "uitsmeren"[145][146].
Diverse partijen (politici en centrale bankiers) namen regelmatig wisselende standpunten in. De koersen van Griekse staatsleningen daalden gestaag verder; de handel erin kwam vrijwel tot stilstand. De president van DNB, Nout Wellink, verklaarde publiekelijk dat de Grieken hun schuld met rente zullen gaan terugbetalen.[147][148]
De Griekse bevolking, zich geconfronteerd ziende met de gerede kans op nog meer forse bezuinigingen, reageerde met regelmatige stakingen en andere acties, ook tegen aangekondigde privatiseringsplannen[149].
Op vrijdag 3 juni 2011 werd bekend dat Griekenland een principe-akkoord had bereikt over de uitbetaling van de volgende tranche van het bestaande steunpakket, alsmede over een volgend steunpakket, onder "strikte voorwaarden"[150]. In de week daarop bleek echter dat dit akkoord nog diverse vragen onbeantwoord liet. Met name de vraag of van "private" crediteuren (met name banken) een financieel offer gevraagd diende te worden, en welke vorm dit moest aannemen, leidde tot felle discussies tussen diverse betrokkenen. Met name tussen de Duitse regering en de ECB bleken grote meningsverschillen te bestaan.
In de daarop volgende week (van 13 juni 2011) bleken er tussen de diverse partijen nog grote meningsverschillen te zijn. (Met name de vraag of van private crediteuren -dus niet overheden- een financieel offer gevraagd diende te worden was aan de orde; uiteindelijk werd hiervoor de oplossing gevonden dat men hem zou vragen dit vrijwillig te doen, in de vorm van een verlenging van de looptijd van bestaande leningen, tegen dezelfde (bepaald niet marktconforme) coupon.) De positie van de Griekse regering verzwakte door het vertrek van twee parlementsleden van de PASOK-partij. De kans op een faillissement op zeer korte termijn nam sterk toe; de koersen van Griekse staatsleningen daalden sterk. (Tweejaars-leningen bereikten even een rendement van 30%!)
In de week van 20 juni 2011 overleefde de Griekse regering met een kleine meerderheid een vertrouwensvotum; het standpunt van het IMF was op dat moment echter dat men voor de door het IMF verlangde bezuinigingen een breed gedragen steun wenste. Aan het eind van de week gingen de EU-regeringsleiders in beginsel akkoord met een tweede steunpakket, onder voorwaarde dat het Griekse parlement de bezuinigingen zou goedkeuren. (Een stemming hierover was op dat moment voorzien voor 28 juni; in hoeverre ook de EU een goedkeuring door de oppositie wenste ging in het rumoer van de besluitvorming verloren.) Besprekingen met banken omtrent de vrijwillige medewerking aan verlenging van bestaande leningen gingen direct van start; of een modus gevonden zou kunnen worden die zowel zou leiden tot een significant economisch voordeel voor Griekenland als zou voldoen aan de door de ECB gestelde eis dat dit niet zou worden beschouwd als een "event of default" bleef onduidelijk. Ook bestond op dat moment onduidelijkheid of de uitbetaling van de juli-tranche van het eerste steunpakket zou plaatsvinden.
Op woensdag 29 juni nam het Griekse parlement met een krappe meerderheid (155 stemmen voor, op 298 uitgebrachte stemmen) bezuinigingsvoorstellen van in totaal € 28 miljard aan; de uitslag bleef in feite tot de stemming zelf onzeker[151][152]. Tijdens de parlementaire behandeling vonden (soms ernstige) rellen plaats[153][154][155]. Met dit besluit leek de weg vrij voor de uitbetaling van de volgende tranche van € 12 miljard van het eerste noodpakket: zonder dit bedrag, zo werd algemeen aangenomen, zou de Griekse overheid medio juli geheel zonder geld zitten. Franse banken en de Franse regering presenteerden een (vrij complex) plan voor de invulling van die "vrijwillige medewerking" dan onder meer voorzag in een vervangen van de helft van vervallende staatsleningen door leningen voor 30 jaar, met een coupon die deels afhankelijk was van de toekomstige groei van het Griekse GDP[156]. Het plan werd in de financiële markten gematigd positief ontvangen, doch betwijfeld werd of dit een oplossing zou bieden voor het probleem dat Griekenland in feite insolvent was[157]. Op 30 juni werd een uitvoeringswet aangenomen, tevens omvattende de fiscale plannen voor 2012 - 2015.
Juli 2011
Ratingverlaging Portugal
Op 5 juli 2011 verlaagde Moody's de rating van Portugal met vier "notches" tot beneden "investment grade". Dit leidde tot een golf van verkopen van Portugese staatsleningen[158]. (Ook Ierse staatsleningen daalden sterk.) Op de financiële markten ontstond de vrees dat Portugal genoodzaakt zou worden een tweede steunpakket aan te vragen, en dat alsdan op houders van Portugese staatsleningen druk zou worden uitgeoefend om eveneens mee te werken aan een vrijwillige verlenging van bestaande leningen. Een dergelijk scenario werd ook voor Ierland mogelijk geacht[159]; zelfs ten aanzien van Italië en Spanje werden beginnende twijfels geuit. In de loop van juli namen deze zorgen toe, hetgeen leidde tot aanmerkelijke koersdalingen van Spaanse en Italiaanse staatsleningen. De Italiaanse regering presenteerde een pakket bezuinigingen van € 42 miljard, dat opmerkelijk snel door het parlement werd aangenomen.
Ratingverlaging Italië
Door ongelukkige uitspraken van premier Berlusconi van Italië tijdens een politieke ruzie binnen de regering, zakte het vertrouwen van de beleggers in Italië en paste de kredietbeoordelaar Moody's de kredietstatus van Italië naar beneden aan. In reactie hierop heeft het Italiaanse parlement versneld bezuinigingsmaatregelen ingevoerd om het vertrouwen terug te winnen.
21 juli: Europees topberaad
Op 21 juli 2011 bereikten de zeventien lidstaten van Economische en Monetaire Unie overeenstemming over een nieuw pakket van 109 miljard euro dat tot 2014 aan Griekenland ter beschikking wordt gesteld. Het bedrag komt zowel ten laste van de gezonde eurolanden, het Internationaal Monetair Fonds als ook private partijen, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen. Ook is afgesproken dat het noodfonds voor de euro (het EFSF) flexibeler zal worden ingezet. Zowel Griekenland, Ierland als Portugal kunnen voortaan tegen een laag tarief van 3,5 tot 4% lenen. De looptijd van de Griekse leningen zal tot 15 jaar worden verlengd. Al met al betekenen de maatregelen een verlichting van de Griekse staatsschuld zonder dat er van een 'event of default' sprake is. Daarnaast kunnen in het kader van de EFSF voortaan staatsobligaties worden opgekocht van andere landen, die in de toekomst mogelijk nog in problemen kunnen gaan komen.
De Nederlandse premier Rutte toonde zich ingenomen met het resultaat. Hij sprak van goed nieuws voor de Nederlandse spaartegoeden en pensioenen. Hij was met name verheugd dat de private partijen een deel van de financiering voor hun rekening nemen. Ook staat Nederland achter het initiatief om in overleg te treden met het Europees Parlement over strengere maatregelen tegen landen die zich in onvoldoende mate aan de begrotingsregels van de Europese Unie houden.[160]
De wijze waarop de financiële sector (voor circa € 37 miljard) zou bijdragen (waarbij werd gesteld dat Griekenland een "exceptional and unique solution" vergde) bleef tamelijk vaag: een grote Zwitserse bank noemde dit "amorphous". Analisten wezen er op dat dit niet betekende dat de private sector Griekenland een dergelijk bedrag zou "schenken", doch dat dit de vermoedelijke omvang was van het bedrag aan Griekse staatsleningen dat "doorgerold" zou worden. Een analist kwam tot de conclusie dat de netto-bijdrage van de financiële sector op € 4,2 miljard geraamd kon worden. Voor het probleem van de "selective defaults" leek een oplossing gevonden te zijn. Het resultaat werd door de financiële markten in hoofdzaak positief ontvangen[161]; de markten wezen er echter op dat voor een succes op langere termijn een sterke groei in de perifere landen noodzakelijk bleef alsmede dat de extra activiteiten van het EFSF tot een verzwaring van de garanties van de sterkere eurolanden leidden, en daarmee uiteindelijk tot mogelijke extra lasten voor die landen[162]. CDS'en op Griekenland daalden op 22 juli met circa 500 bp[163]. De aanvankelijke euforie begon echter reeds in de middag van vrijdag 22 juli weg te ebben.
Vanaf augustus 2011: Hernieuwd opkopen van staatsleningen door ECB; vertraging in besluitvorming
Een scherpe daling van de koersen van Italiaanse en Spaanse staatsleningen in de loop van juli 2011 leidde ertoe dat de ECB vanaf begin augustus op opmerkelijk grote schaal[164] staatsleningen, vooral Italiaanse, ging opkopen. Dit leidde eerst tot een grote koersstijgingen (het rendement van 10-jaars Italiaanse en Spaanse staatleningen daalde op 8 augustus met circa 100 basispunten), doch in de weken daarna liep het rendement, ondanks vrijwel dagelijkse steunaankopen, weer merkbaar op. De in juli in aller ijl door de Italiaanse regering gepresenteerde bezuinigingsplannen van € 45 miljard werden meerdere keren herzien, waarbij het eindbedrag iedere keer lager werd[165]; enkele dagen later werd echter een pakket van € 54 miljard gepresenteerd en door de Senaat aangenomen[166]. Medio september nam ook het Huis van Afgevaardigden het voorstel aan.
De problemen rond Griekenland werden in de loop van augustus steeds complexer. Het programma voor de omwisseling van Griekse staatsleningen, waarbij banken een "substantiële" bijdrage zouden moeten leveren aan de sanering van de Griekse overheidsfinanciën, bleek in uitgewerkte vorm tamelijk complex. Voorts bleek Finland slechts genegen tot medewerking aan de tweede steunpakket indien Griekenland zekerheid zou stellen voor de te verstrekken leningen. Dit leidde tot ongenoegen en vertraging in de uitwerking. Een commissie van het Griekse parlement rapporteerde op 1 september 2011 dat de Griekse budgettaire situatie "rampzalig" was; de voorzitter van deze commissie trad daags erop af nadat de minister van Financiën had verklaard dat de commissie geen enkel begrip van economie had. De privatisering van Griekse staatseigendommen bleek reeds vertraging te ondervinden[167].
Het aankopen van (met name Italiaanse) staatsleningen bleek intussen slechts ten dele effect te sorteren: het kon niet verhinderen dat er regelmatig dagen (of delen van dagen) met forse koersdalingen plaatsvonden. Dit beleid bleek binnen de top van de ECB tot (zeer) grote conflicten te hebben geleid: op 9 september nam bestuurslid Jürgen Stark onverwacht ontslag, naar algemeen werd aangenomen omdat hij zich hiermee niet kon verenigen.
De (theoretische) rendementen Griekse staatsleningen namen, overigens zonder omzet van betekenis, toe tot volstrekt ondenkbare niveaus: zo zou een nog zes maanden lopende lening op 13 september 2011 een rendement hebben (uitgaande van de veronderstelling dat op de aflossingsdatum hoofdsom en rente inderdaad ontvangen zouden worden) van ruim 170%.
In september 2011 nam de druk gestaag toe: de uitwerking van de besluiten van de eurotop van 21 juli bleek moeizaam te gaan. De mogelijkheid van een "beheerst faillissement" van Griekenland werd niet meer als "ondenkbaar" of "uitgesloten" beschouwd, ook niet door (diverse) politici[168]. Een overleg van de eurogroep (de Europese ministers van Financiën) op 16 september leidde niet tot een uitweg uit de diverse patstellingen. De algehele toename van de spanning op de kapitaalmarkten kwam tevens tot uiting in de stijging van CDS-prijzen: die op Italië stegen tot boven 500 basispunten. De kans op een faillissement van Griekenland werd steeds meer als reëel beschouwd[169][170]. In het weekend van 24 en 25 september werden plannen aangekondigd voor een zeer omvangrijke uitbreiding van het EFSF. Hierna trad een zekere ontspanning in. Diverse parlementen keurden de uitbreiding (van juli 2011) van het EFSF goed. De uitbetaling van de oktober-tranche van het eerste Griekse steunpakket ad € 8 miljard bleef onzeker; de inspecteurs van ECB, EU en IMF hadden medio september hun werk opgeschort en kwamen eerst eind september weer terug doch vonden toen de toegang tot diverse ministeries geblokkeerd door demonstrerende Griekse ambtenaren.
7 oktober 2011: Zwitserland stelt een maximumkoers voor de Zwitserse frank vast
De Zwitserse economie heeft veel last van de hoge koers van de Zwitserse frank die als vluchthaven wordt gebruikt door beleggers. De Zwitserse centrale bank zal nu onbeperkt euro's opkopen met nieuwe gedrukte Zwitserse franken om de koers op maximaal 1,20 € voor een euro te beperken. Sindsdien is de balans van de centrale bank een stortplaats voor euro's geworden.[171] In januari 2015 liet de Zwitserse centrale bank onverwacht deze koppeling los waardoor de koers van de munt sterk steeg.[172]
Oktober 2011: verdere verdieping van de crisis; besluit tot kwijtschelding van deel schulden
In oktober 2011 verdiepte de crisis zich verder. De Frans-Belgische groep Dexia bleek ernstige liquiditeitsproblemen te ondervinden en kreeg wederom staatssteun (wat in 2008 ook al gebeurd was). Circa € 100 miljard aan dubieuze leningen zouden worden ondergebracht in een "bad bank"; de Belgische regering nam de Belgische retail-tak over voor € 4 miljard; de Belgische, Franse en Luxemburgse regering verstrekten in totaal € 90 miljard aan garanties. De Franse president Sarkozy en de Duitse bondskanselier Merkel kondigden begin oktober aan, eind oktober een veelomvattend plan voor de definitieve oplossing van de crisis te zullen presenteren, doch verschaften nog geen details. Enkele dagen later presenteerde EU-commissievoorzitter Barroso eveneens een als alles omvattend en definitief bedoeld plan. Geruchten over een voorgenomen afwaardering van Griekse staatsleningen werden steeds vaker vernomen. Scheidend ECB-president Trichet sprak op 10 oktober 2011 van een "systemische dimensie" van de crisis:[173]
„The crisis has reached a systemic dimension. Sovereign stress has moved from smaller economies to some of the larger countries. The crisis is systemic and must be tackled decisively.”
De procedure van parlementaire goedkeuring van de uitbreiding van het EFSF werd op 13 oktober 2011 afgerond, toen het Slowaakse parlement dit alsnog goedkeurde, nadat een der oppositiepartijen twee dagen eerder door toen tegen te stemmen de regering ten val had gebracht.
- Grieks vermogen vlucht het land uit
Uit vrees voor een Grieks uittreden uit de euro, waarbij de euro’s op Griekse banken plotseling veel minder waard zouden zijn, hadden in oktober 2011 Griekse particulieren al 200 miljard euro’s van Griekse bankrekeningen naar Zwitserse gebracht[174]. Dit verplaatste Griekse geld kan (groten)deels zwart geld zijn, maar er kan evengoed ‘wit’ geld bij zitten.
Griekenland zou door het afsluiten van een belastingverdrag met Zwitserland alsnog over dat veronderstelde zwarte geld belasting kunnen heffen[174]. Volgens Horst Reichenbach, het hoofd van de Griekenland-taskforce van de Europese Unie, staat Zwitserland hier niet onbereidwillig tegenover[174].
Uitgebreid EU-topberaad eind oktober 2011; G20 begin november 2011
Eind oktober 2011 werd in diverse Europese gremia herhaald en uitgebreid vergaderd. De onmiddellijke aanleiding was het Trojka-rapport[175] dat waarschuwde dat de Griekse economie zodanig verslechterd was dat zonder (omvangrijke) kwijtschelding van schulden tot in lengte van jaren steun nodig zou zijn:
„The assessment shows that debt will remain high for the entire forecast horizon. While it would decline at a slow rate given heavy official support at low interest rates (through the EFSF as agreed at the July 21 Summit), this trajectory is not robust to a range of shocks. Making debt sustainable will require an ambitious combination of official support and private sector involvement (PSI). Even with much stronger PSI, large official sector support would be needed for an extended period.In this sense, ultimately sustainability depends on the strength of the official sector commitment to Greece.”
Overlegd werd met name over een kwijtschelding van Griekse schulden, waarbij 60% genoemd werd: ook de bijdrage van de private sector zou deze omvang moeten krijgen. Als gevolg van een dergelijke schuldreductie zouden Europese banken extra kapitaal moeten aantrekken, waarvoor een bedrag van € 100 miljard genoemd werd. De discussie (met name tussen Duitsland en Frankrijk) spitste zich toe op de vraag welke rol het EFSF hierbij zou moeten hebben. Voor de vormgeving van de uitbreiding van de omvang van het EFSF werden tamelijk complexe varianten bedacht[176]. Op Italië werd druk uitgeoefend om eerder toegezegde (en door het parlement besloten) bezuinigingen te concretiseren.
In de nacht van 26 op 27 oktober 2011 werd na 8 uur vergaderen door de regeringsleiders van de eurozone een akkoord bereikt[177]. De Griekse staatsschulden (voor zover in handen van de private sector) zouden met 50% gekort worden; het EFSF werd "geleveraged" tot € 1000 miljard[178]; de institutionele structuur zou versterkt worden; het eigen vermogen van de Europese banken zou met € 106 miljard versterkt moeten worden. De reacties op de financiële markten waren aanvankelijk positief, doch niet van lange duur: een emissie van Italiaanse staatsleningen op vrijdag 28 oktober was niet echt een succes[179]. Enkele dagen later, op 31 oktober 2011, kondigde de Griekse regering (geheel onverwacht[180]) een referendum over het steunpakket en de daarmee samenhangende bezuinigingen aan[181]. Dit leidde tot een forse commotie op de financiële markten en ongenoegen bij de Europese regeringsleiders[182]. Op 3 november liet de Griekse premier dit plan weer varen, nadat de EU en het IMF de uitbetaling van verdere steun opschortten.
Bij de vergadering van de G20 op 3 en 4 november 2011 bleken de niet-Europese landen niet genegen om de EU de omvangrijke hulp te geven waarop de EU gehoopt had. Italië accepteerde (onder grote druk) toezicht van het IMF[183] bij het doorvoeren van bezuinigingen.
De Griekse regering en de oppositiepartij ND bereikten op 6 november overeenstemming over het vormen van een overgangsregering die vervroegde verkiezingen zou uitschrijven[184][185]. Eerst na meerdere dagen onderhandelen werd overeenstemming bereikt over de benoeming van voormalig ECB-bestuurder Lucas Papademos tot premier. Op 18 november 2011 presenteerde de nieuwe Griekse regering een begroting waarin een afname van het begrotingstekort werd verwacht van 9% in 2011 tot 5,4% in 2012, met name op basis van de beide steunpakketten van de EU en van het IMF[186]. Onderhandelingen met de private crediteuren over de vormgeving van de "haircut" van 50% leidden nog niet tot resultaat.
8 tot 16 november 2011 en later: regeringscrisis in Italië
Op 8 november 2011 kondigde de Italiaanse premier Berlusconi aan te zullen aftreden zodra de (reeds enkele maanden eerder aangekondigde) bezuinigingen door het parlement zouden zijn aangenomen. De dag erop stortten Italiaanse staatsleningen volledig in, met koersdalingen van circa 4% in enkele uren: het rendement op 10-jaars leningen steeg rond het middaguur tot ruim 7,45%[187][188]. Later op de dag trad, door omvangrijke steunaankopen van de ECB, een zeker herstel op. De dagen erna herstelden Italiaanse staatsleningen zich weer grotendeels, op het vermoeden dat nu een regeringswisseling afgedwongen zou kunnen worden. Dit bleek, na enkele dagen van onzekerheid en geruchten, het geval te zijn: het Italiaanse parlement nam de bezuinigingsvoorstellen aan (de Senaat op 11 november, het Huis van Afgevaardigden op 12 november); direct hierna trad Berlusconi af om plaats te maken voor Mario Monti, voormalig EU-commissaris[189]. Deze presenteerde op woensdag 16 november een kabinet dat geheel uit niet-politici bestond, en waarin hijzelf zowel premier als minister van Financiën was. Op de financiële markten had dit slechts een zeer kortstondig positief effect: de ECB moest frequente en omvangrijke steunaankopen blijven doen om het rendement op 10-jarige Italiaanse staatsleningen niet boven 7% te laten stijgen. De door de Italiaanse regering aan het eind van de week gepresenteerde begroting leidde tot demonstraties. Op 23 november trad een nieuwe fase in toen zelfs Duitsland moeite had om kapitaal aan te trekken.[190], waarbij gelijktijdig ook de Nederlandse rente sterk opliep. Op 25 november werden de ratings van Portugal, Hongarije[191] en België verlaagd.
De eerste dagen van december 2011 trad een duidelijke ontspanning op, naarmate sprake leek van een toenadering tussen Duitsland en Frankrijk over de wenselijkheid van een verscherpt toezicht op de begrotingsdiscipline van de lidstaten en de (centrale) rol van de Europese Commissie en de (ondersteunende) rol van de ECB daarbij.
België
De rente op de Belgische staatsleningen liep hoog op door het ongeduld van internationale beleggers wegens de langdurige regeringsformatie. De kredietstatus werd verlaagd, net op het moment dat een regeringsakkoord werd bereikt. Bij de laatste uitgifte van staatsleningen voor de internationale beleggingsmarkt, liep de rente op tot 5,5%. Daarnaast werden echter ook kasbons voor het publiek uitgeven. Aftredend premier Leterme deed een oproep aan de Belgen om het land te ondersteunen door deze kasbons te kopen. Dit is een groot succes geworden. Hierbij werd 5,7 miljard euro opgehaald aan een relatief lage rente rond 4%[192]. Door dit signaal van vertrouwen in de eigen economie aan de internationale beleggers, is de rente op Belgische staatsobligaties aanzienlijk gedaald.
Ook problemen buiten de eurozone
Ook Europese landen met hoge schulden buiten de eurozone hebben het vertrouwen van de beleggers verloren. Hongarije heeft grote schulden en heeft hulp bij het IMF en Europa gevraagd. Veel hypotheken werden in euro's afgesloten, maar door de devaluatie van de lokale munt zijn die onbetaalbaar geworden. Met een wet werden deze hypotheken verplicht omgezet in de lokale munt. Europese banken lijden hierdoor veel schade.
Het Verenigd Koninkrijk heeft naar verhouding ongeveer net evenveel staatsschulden als Griekenland opgebouwd. De regering heeft echter tijdig zware bezuinigingen uitgevoerd waardoor het vertrouwen van de beleggers is behouden en de rente laag is gebleven. Door de overheidsbezuinigingen is er echter nauwelijks groei meer en zijn extra bezuinigingen nodig. De verwachte termijn voor het budgettair evenwicht is nu verschoven van vijf jaar naar zeven jaar.
De staatsschuldencrisis ook buiten Europa
Naast Europa, hebben de meeste westerse landen en Japan grote staatsschulden opgebouwd. De tot nu toe gebruikte stimuleringsmaatregelen (lage rente, belastingsverminderingen, extra overheidsuitgaven en geld bijdrukken (quantitative easing)) om de consumptie te verhogen, hebben weinig of geen effect meer. Door deze maatregelen worden de schulden alleen maar groter. De Europese staatsschuldencrisis is een onderdeel van een wereldwijde krediet/schuldencrisis.
Eurotop 8 en 9 december 2011
Op de eurotop van 8 en 9 december werd (na circa 10 uur vergaderen) overeenstemming bereikt over een nieuw verdrag (alleen tussen de zeventien landen van de eurozone, waar de andere tien landen zich bij konden aansluiten), met als doel een aanzienlijk strengere begrotingsdiscipline: men diende de eis van een sluitende begroting in de nationale grondwet op te nemen; sancties bij overschrijding zouden zo veel mogelijk automatisch zijn. Het Hof van Justitie zou erop kunnen toezien. Het zijn echter wel de eurolanden zelf die landen die de regels overtreden voor de rechter moeten brengen. Tevens werd de inwerkingtreding van het ESM "naar voren gehaald" tot juli 2012[193]. Hiermee werd een in principe verstrekkende stap gezet: tot dan toe was de begroting de vrijwel exclusieve bevoegdheid van iedere lidstaat geweest, terwijl de in het Verdrag van Maastricht voorziene sancties nooit waren opgelegd. De vraag rees echter wel, of op nationaal niveau vereiste goedkeuringen (door de nationale parlementen of in referenda) nog belemmeringen zouden kunnen opwerpen.[194]
December 2011: € 489 miljard driejaars-leningen van de ECB aan het bankwezen
Op 21 december 2011 wees de ECB € 489 miljard toe aan driejaars-leningen aan een groot aantal Europese banken, tegen een rente die gelijk was aan de refi rate gedurende de looptijd (in december 2011 was dit 1,00%). Dat deze faciliteit zou worden verstrekt, was al enkele weken bekend: de ECB had dit aangekondigd enkele dagen na de eurotop van 8/9 december 2011. De bedoeling was dat banken dit zouden gebruiken voor de aanschaf van (vooral Italiaanse en Spaanse) staatsleningen; het vermoeden werd geuit dat op de banken druk was uitgeoefend om dit te doen, doch onduidelijk was toen nog of het beoogde effect bereikt zou worden.[195][196][197] Bij het bedrag van € 489 miljard dient opgemerkt te worden dat dit deels diende ter vervanging van aflopende eerdere faciliteiten. De banken konden zo risicoloos korte staatsleningen van hun land kopen, waardoor de korte rentes van de Zuid-Europese staten sterk ging dalen.
Succesvolle uitgifte Italiaanse staatsobligaties
Op 28 december 2011 plaatste Italië voor negen miljard euro aan staatsobligaties tegen 3,25% rente. Dat is de helft van de 6,5% rente die een maand eerder nog betaald moest worden.[198] Een emissie van 10-jaars obligaties op 29 december was met een rendement van 6,98% een duidelijk minder succes.
Januari 2012: voortslepende onderhandelingen over Griekse schulden; sterke koersdalingen Portugese staatsleningen
In januari 2012 werd voortdurend[199] verder onderhandeld over de sanering van de Griekse staatsschuld. Niet alleen was de omvang van de bijdrage van de private sector een punt, naarmate de tijd verstreek werd steeds meer druk uitgeoefend op de ECB om ook een deel van de vorderingen op Griekenland te schrappen.[200] In de tweede helft van januari 2012 daalden Portugese staatsleningen sterk in koers op toenemende zorgen van beleggers: het herstel van de Portugese economie liet ernstig te wensen over (ook door de omvang van de opgelegde bezuinigingen) zodat de schuldquote alleen maar toenam. De kans dat houders van Portugese staatsleningen binnen afzienbare tijd ook met een "haircut" zouden worden geconfronteerd werd gestaag groter geacht.[201] Eind januari lag het rendement van de tienjarige Portugese staatslening, ondanks steunaankopen door de ECB, op ruim 16%. (De dagen erop trad een zeker herstel in, tot circa 14%.)
Februari 2012: Tweede Griekse steunpakket en tweede LTRO
Op 20 februari is bij een Europese top van ministers van Financiën, na eerdere pogingen in de maand een definitief akkoord gegeven voor een steunpakket van 130 miljard euro aan Griekenland. Dit zal in tranches uitbetaald worden en is afhankelijk van het stipt volgen van de Europese afspraken. Daarnaast is toegezegd dat de banken 100 miljard euro zullen afschrijven op hun obligaties.
Er werd na 13 uur vergaderen een complex compromis bereikt: Griekenland zou in beginsel het tweede steunpakket van € 130 miljard krijgen, mits tot aanvullende bezuinigingen werd besloten en ook eerder aangekondigde maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd werden; de private crediteuren gingen akkoord met een verdere "haircut" dan eerder afgesproken, en de (formeel nog steeds vrijwillige) medewerking van de private crediteuren zou afgedwongen kunnen worden.[202] Bij deze onderhandelingen werd uitgegaan van ramingen die er in voorzagen dat de Griekse staatsschuldquote in 2020 zou uitkomen op 120,5%, doch in een strikt vertrouwelijk doch uitgebreid uitgelekt rapport van de "trojka" werd gesteld dat bij een tegenvallende ontwikkeling dit circa 160% zou kunnen zijn. De ECB en de nationale centrale banken zouden worden ontzien, doch de toekomstige koerswinsten (het verschil tussen de aflossing tegen 100% en de door hen betaalde aankoopkoers) en de coupons zouden door hen worden uitgekeerd aan hun aandeelhouders (de nationale overheden) die dit dan naar eigen inzicht konden besteden.[203] Tevens werd besloten tot strengere controle op de besteding van de steun: er zou een "permanente aanwezigheid" van controleurs zijn, en een deel van de steun zou in een speciaal fonds gestort worden waaruit betalingen aan crediteuren gedaan zouden worden.[204] De vereiste wetgeving werd reeds dinsdagavond bij het Griekse parlement ingediend: men diende in luttele dagen een uitgebreid pakket aan maatregelen aan te nemen: onder andere verlaging van minimumloon en pensioenen, hervorming van het belastingstelsel en liberalisering van een groot aantal beroepen. Een deel van deze maatregelen was overigens reeds (veel) eerder door de Griekse regering toegezegd. Voorts zou in de grondwet worden vastgelegd dat betaling van crediteuren voorrang had boven bekostiging van overheidsdiensten. Op 29 februari wees de ECB € 530 miljard toe op de tweede 3-jaars LTRO[205], waar 800 banken op hadden ingeschreven.[206]
Afwaardering Griekse staatsobligaties
Er werd een akkoord bereikt dat de banken (formeel) vrijwillig een 53,5% [207] afwaarderen op de nominale waarde van de Griekse staatsobligaties. Deze PSI (Private Sector Involvement) werd uitgevoerd in de vorm van een inruilbod waarop beleggers (banken) zich vrijwillig kunnen inschrijven. De obligaties werden ingeruild tegen nieuw uit te geven Griekse staatsleningen met looptijden van 11 tot 30 jaar (samen 31,5%) en een lage doch in de loop der tijd iets stijgende rente, en kortlopende obligaties voor 15% van de nominale waarde ten laste van het EFSF. Aan de Griekse staatsleningen waren warrants gekoppeld die een uitkering zouden doen indien de Griekse economie in de toekomst voldoende zou groeien. De Griekse wetgeving werd aangepast: er werden -met terugwerkende kracht!- collective action clauses aan de leningsvoorwaarden toegevoegd. De beleggers dienden zich voor 9 maart uit te spreken omtrent hun instap. De omruil zou dan op 12 maart uitgevoerd worden voor de obligaties uitgegeven onder Grieks recht, en op 5 en 6 april voor de obligaties onder Japans en Engels recht.[208]
De afwaardering was een succes met ongeveer 85% van de obligatiehouders die mee deden. Daar er meer dan driekwart van het kapitaal mee deed, kon ook nog eens 11% van de overblijvende obligatiehouders verplicht worden om mee te doen. In marktwaarde waren de obligaties al onder de 50% van de nominale waarde gedaald. Op die basis leden de obligatiehouders geen of weinig verlies met de inruil.
De toezichthouder ISDA (International Swaps and Derivatives Association) bepaalde dat de gang van zaken rond de schuldsanering als een "credit event" diende te worden beschouwd, waardoor de op Griekse staatsleningen afgesloten credit default swaps (CDS-contracten; verzekeringen tegen faillissementen) tot uitbetaling dienden te komen. Op 19 maart vond een veiling plaats ter bepaling van de "restwaarde" van (oude) Griekse staatsleningen: deze bleek op 21,5% te liggen. De koersvorming van de nieuwe Griekse staatsleningen gaf aan dat beleggers nog niet overtuigd waren dat de Griekse overheidsfinanciën deugdelijk gesaneerd waren: de rendementen liepen, na enkele dagen, van 20% (voor de 10-jaars lening) tot 16,5% (voor de 30-jaarslening). De waarde van de warrants was nagenoeg nihil.
Bij de herstructurering van de Griekse staatsschuld bleek dat de ECB voor zichzelf (en de nationale centrale banken die feitelijk het opkopen van staatsleningen deden) een uitzonderingspositie had bedongen: men wenste niet mee te werken aan het afschrijven op de Griekse staatsleningen.[209]
Begin april 2012: wederom toenemende zorgen omtrent Spanje
Vanaf begin april 2012 ontstonden wederom toenemende zorgen over de Spaanse overheidsfinanciën. De oorzaken waren de snel afkoelende economie[210], de hoge werkloosheid, de financiële positie van de Spaanse regio's, de nog steeds verslechterende huizenmarkt en de vraag of de geplande bezuinigingen[211] niet tot een verdere "afknelling" van de economie zouden leiden. Het rendement op Spaanse 10-jaars leningen steeg (met overigens forse fluctuaties) van 5,35% eind maart tot tegen de 6% op 13 april: een niveau waarop gespeculeerd werd of de ECB zou gaan ingrijpen, of zelfs Spanje een verzoek om steun zou moeten doen aan de EU en het IMF. De Spaanse regering ontkende echter in alle toonaarden dat dit nodig zou (gaan) zijn. Het rendement op Italiaanse staatsleningen steeg ook, maar minder.
Eind mei kwamen de Spaanse overheidsfinanciën weer in het nieuws na problemen met de onroerendgoedportefeuille van de Spaanse bank Bankia: er bleek een kapitaalinjectie van € 19 miljard nodig te zijn, doch over de uitwerking daarvan werden in enkele dagen tijd diverse plannen gepresenteerd.[212] Het rendement op Spaanse 10-jaarsleningen was wisselend, doch steeg in de laatste dagen van mei 2012 af en toe tot boven 6,5%. Van direct ingrijpen van de ECB was echter, voor zover te traceren viel, geen sprake.
Eind april 2012: bezuinigingen versus groei?
Vanaf eind april 2012 ontstond een discussie over de vraag of de bezuinigingen niet te zeer de groei afknelden. Vrijwel alle landen in de eurozone leken niet in staat om in 2013 een overheidstekort van 3% van het GDP te halen, laat staan in 2012. De Spaanse regering was hierin het meest expliciet, doch diverse andere landen "morrelden" eveneens aan het nog zeer recent afgesloten nieuwe begrotingsverdrag. Eind april leek alleen Duitsland nog voorstander van een onverkort vasthouden aan die norm, en leek de Europese Commissie bereid om de regels te versoepelen[213][214]; de Nederlandse regering bleek, na de val van het kabinet-Rutte, in staat om in enkele dagen een akkoord te bereiken waarin aan een tekort van 3% (in 2013) werd vastgehouden.
Parlementsverkiezingen in Griekenland op 6 mei 2012
De Griekse parlementsverkiezingen leidden tot een sterk gefragmenteerde zetelverdeling die niet leidde tot een snelle regeringsvorming. De bestaande gelegenheidscoalitie van PASOK en ND bleek twee zetels tekort te hebben voor een meerderheid.[215] Een poging van ND-leider Samaras een regering te vormen strandde reeds de tweede dag, evenals een poging van Syriza-leider Tsipras, en daarna van PASOK-leider Venizelos. Ook een Griekse regering van nationale eenheid bleek niet mogelijk: op donderdag 17 mei 2012 werd een interim-regering geïnstalleerd die als voornaamste taak had opnieuw verkiezingen uit te schrijven; deze werden gepland op 17 juni 2012.
Grexit
Als gevolg van de crisis in Griekenland kwam begin 2012 de term Grexit in gebruik, die verwees naar de eventuele vrijwillige of gedwongen uitstap uit de eurozone. Een samentrekking van Greece en exit. Sommige commentatoren gebruikten nadien ook de term Spexit, die verwees naar Spanje. Sommige kranten wijdden reeds in mei 2012 een volledige bijlage aan de titel Grexit. Met daarin een bespreking van de gevolgen van een uitstap, alsook interviews met economen, professoren, de man in de straat en politici.
Vanaf mei 2012: discussies over Eurobonds
Vanaf mei 2012 werd in toenemende mate tussen Europese regeringsleiders gediscussieerd over de merites van eurobonds: staatsleningen die door alle landen van de eurozone gezamenlijk zouden worden uitgegeven, en waarvoor men hoofdelijk aansprakelijk zou zijn. Het effect zou zijn dat de daarvoor te betalen rente op het gemiddelde van de eurozone zou uitkomen, zo niet lager (door de aanwezigheid van de aansprakelijkheid van de sterke eurozonelanden). De sterkere landen waren fel tegenstander; het aantal landen dat voorstander was, nam echter gestaag toe.
9 juni 2012: steun aan Spanje voor het saneren van Spaanse banken
De grote problemen van de Spaanse banken leidden vanaf mei 2012 tot toenemende problemen rond de financiering van de Spaanse staatsschuld. In mei bleek dat Bankia omvangrijke staatssteun nodig had: de geraamde omvang liep in korte tijd op van € 4,5 miljard tot € 19 miljard. Ook de financiering van Spaanse regio's stuitte op problemen: de door hen te betalen rentes liepen op tot onhoudbare niveaus. Van diverse zijden werd druk uitgeoefend op Spanje om hulp te vragen, en op Europa om hulp te bieden. Het probleem hierbij was dat Spanje alleen hulp voor de bankensector wilde, zonder een "compleet" steunprogramma zoals Griekenland, Ierland en Portugal dat hadden, met alle daaraan verbonden voorwaarden en "inmenging" van de trojka, terwijl het EFSF (c.q. het toen bijna operationele ESM) alleen voorzag in een dergelijke vorm van steun ("alles of niets"), en steun alleen aan staten kon worden verleend, dus niet rechtstreeks aan banken. Uiteindelijk werd op 9 juni een vorm gevonden waarbij aan de bezwaren over en weer tegemoet leek te worden gekomen. Spanje zou van het EFSF (c.q. het ESM) tot € 100 miljard kunnen lenen, formeel te lenen door het Spaanse bankensaneringsfonds Fondo de Reestructuración Ordenada Bancaria, doch met garantie van de Spaanse regering; er zouden geen verdere hervormingen en herstructureringen hoeven plaats te vinden; het IMF zou geen financiële steun verlenen doch slechts uitgenodigd worden assistentie te verlenen.[216][217][218] De exacte hoogte van het bedrag zou worden bepaald nadat consultants Roland Berger en Oliver Wyman hun rapport daarover uitgebracht hadden, hetgeen naar verwachting op 21 juni zou gebeuren.
Het effect van dit reddingsplan viel tegen: op maandag 11 juni reageerden de financiële markten aanvankelijk positief, doch reeds na enkele uren daalden Spaanse staatsleningen (evenals Italiaanse) naarmate meer twijfels rezen over de invulling en het effect van het plan. Met name de omstandigheid dat de te verstrekken leningen formeel zouden leiden tot een toename van de Spaanse staatsschuld, en dat deze in rangorde boven bestaande leningen zouden worden gesteld ("seniority") werd als negatief ervaren.[219] Op woensdag 13 juni verlaagde S&P de rating van Spanje tot het laagste niveau boven "junk", nadat de andere ratingbureaus al eerder tot (ongeveer) dit niveau verlaagd hadden.
Nieuwe verkiezingen in Griekenland op 17 juni 2012
Na deze verkiezingen werd een coalitieregering gevormd door ND, PASOK en Democratisch Links, waarmee men een duidelijke meerderheid in het parlement had. De start van de werkzaamheden werd evenwel vertraagd doordat premier Samaras in het ziekenhuis werd opgenomen, en de minister van Financiën reeds na enkele dagen ontslag nam om gezondheidsredenen. Intussen was wel bekend wat de hoofdlijnen waren van de door Griekenland gewenste wijzigingen in het afgesproken programma: men wenste twee jaar langer over de hervormingen te doen, wilde het afgesproken ontslag van 150.000 ambtenaren afblazen, en wilde de doorgevoerde kortingen op pensioenen en werkloosheidsuitkeringen terugdraaien.
25 juni 2012: steunaanvraag van Cyprus
Op 25 juni 2012 vroeg Cyprus EU-steun aan voor een bedrag dat geraamd werd op 6 tot 10 miljard euro. De oorzaak was het instorten van het Cypriotische bankwezen, dat veel geld had verloren op zijn Griekse staatsleningen. (Opmerkelijk was dat Cyprus vanaf 1 juli 2012 het voorzitterschap van de EU gaat bekleden.)
Eurotop 28 en 29 juni 2012
Op deze eurotop werd na ruim 13 uur vergaderen op vrijdag 29 juni 04.00 een compromis bereikt dat op diverse punten sterk afweek van de weinig hooggespannen verwachtingen van de financiële markten:
- De steun voor Spaanse banken zou (alsnog) direct door het EFSF c.q. het ESM aan die banken verstrekt worden, dus niet via de Spaanse overheid, waarmee de Spaanse staatsschuld niet met dat bedrag zou toenemen;
- Deze steun zou niet "senior" zijn aan andere vorderingen;
- Alvorens deze steun verleend zou kunnen worden, zou er een eenvormig Europees bankentoezicht komen; de steun zou verleend worden met inachtname van diverse voorwaarden (waarbij de EU-regels over staatssteun genoemd werden);
- Het EFSF/ESM zouden ook bestaande staatsleningen kunnen kopen, waarmee men de rol van de ECB overnam; de ECB zou wel als "agent" voor EFSF/ESM kunnen optreden;[220]
- Voor staatssteun aan landen die al met hervormingen en bezuinigingen waren begonnen, zou een "compleet" pakket van controlemaatregelen (zoals bij Griekenland, Portugal en Ierland wel het geval was) vereist zijn, doch een lichter "Memorandum of Understanding";
- Voorts werd het groeistimuleringsprogramma van € 130 miljard goedgekeurd.
De reactie van de financiële markten op vrijdagochtend was zeer krachtig: Spaanse en Italiaanse staatsleningen stegen zeer sterk in koers, en Duitse en andere "core" staatsleningen daalden sterk. De reactie in de Noord-Europese landen was negatief: men had de indruk dat mevrouw Merkel bezweken was voor de op haar uitgeoefende druk, ten koste van haar belastingbetalers. Slechts op het punt van eurobonds was het Duitse standpunt overeind gebleven. Het effect van de eurotop bleek niet duurzaam: reeds een week later, op vrijdag 6 juli 2012, bereikte de Spaanse 10-jaarsrente weer kortstondig het niveau van 7%. Hierbij speelde een rol dat de ECB op 5 juli wel de refi-rate verlaagde van 1,00% tot 0,75%, doch geen verdere stappen aankondigde (met name niet de hervatting van het SMP-programma). Inmiddels was ook gebleken dat diverse politici een verschillende uitleg gaven aan het bereikte akkoord op hoofdlijnen: met name tussen Finland en Spanje speelde dit.
Sterke verschillen tussen rendementen van staatsleningen
Naarmate met name de crisis rond Spanje zich ontwikkelde, nam het verschil tussen de rendementen op staatsleningen van enerzijds de "core" eurozone-landen en anderzijds de periferen eurozone landen toe, vooral door een daling van de eerstgenoemde. Medio juli 2012 waren de rendementen voor kortlopende Duitse staatsleningen negatief, en slaagde Duitsland eer in voor dergelijke looptijden geld te lenen tegen negatieve rentes: beleggers waren bereid om meer te betalen voor leningen dan ze na 2 jaar zouden terugkrijgen. Voor korter lopende leningen slaagden ook andere landen (zoals Frankrijk) erin om tegen negatieve rentes te lenen.
Eind juli/augustus 2012: aankondiging van de ECB van nieuwe steunverlening
Eind juli 2012 kondigde ECB-president Draghi in een speech aan, alles te zullen doen wat nodig was ("whatever it takes") om het voortbestaan van de euro te verzekeren. De financiële markten vatten dit op als een toezegging om desnoods ongelimiteerd staatsleningen, vooral Spaanse en Italiaanse, te zullen opkopen. Bij de maandelijkse persconferentie na de vergadering van het ECB-bestuur op 2 augustus 2012[221] bleek dat dit middel voorlopig niet zou worden ingezet, doch dat de ECB in principe wel bereid leek om kortlopende staatsleningen op de secundaire markt op te kopen, indien en nadat het betreffende land een steunaanvraag zou hebben ingediend bij het EFSF of het ESM, en daarmee overeenstemming bereikt had over de daarbij horende voorwaarden. De heer Draghi stelde onomwonden dat het ESM geen bankvergunning zou krijgen (waarmee de mogelijkheid om liquiditeiten van de ECB te lenen tegen onderpand van door het ESM verstrekte leningen, hetgeen de potentiële omvang van het ESM zou verveelvoudigen, kwam te vervallen). In de weken daarna bleek dat over de merites van dit voornemen groot verschil van mening bestond: vooral Bundesbank-president en ECB-bestuurder Weidmann bleek een tegenstander.[222] De reactie op de financiële markten (na een kortstondige paniek omdat men op meer maatregelen gehoopt had) was een duidelijke ontspanning: de rendementen op Spaanse en Italiaanse staatsleningen daalden in de loop van augustus (redelijk) gestaag, met name voor korter lopende leningen. Er kwam een levendige stroom geruchten op gang als zou de ECB bij die aankopen bepaalde absolute niveaus ("yield targets") dan wel relatieve niveaus ten opzichte van Duitse staatsleningen ("spread targets") gaan aanhouden.
Augustus 2012: voortgaande discussies over Griekse schulden
In augustus 2012 trachtte de Griekse premier Samaras met name Duitsland en Frankrijk te bewegen tot een verlenging van de termijn voor het doorvoeren van de afgesproken hervormingen van 2014 tot 2016, nadat de Griekse regering er -met geruime vertraging- in geslaagd leek te zijn om de afgesproken bezuinigingen van € 11,5 miljard (plus € 2 miljard als gevolg van de voortgaande diepe recessie) in te vullen. Bondskanselier Merkel noch president Hollande bleken genegen tot veel concessies: de Griekse regering diende nu eerst haar verplichtingen na te komen. Men wenste eerst het rapport van de inspecteurs van de trojka omtrent de mate van voortgang van het hervormings- en bezuinigingsprogramma af te wachten, dat eerst eind september of begin oktober 2012 gereed zou zijn.
Ondertussen waren de arbeidskosten (per eenheid product) in Griekenland gedaald, met 4,5% t.o.v. 2011, een jaar waarin ze gedaald waren met 3,4% t.o.v. 2010 (8% op 2 jaar). De interne devaluatie was in volle gang.[223]
6 september 2012: aankondiging ECB van ongelimiteerd opkopen staatsleningen
Op 6 september 2012 kondigde de ECB aan bereid te zijn ongelimiteerd staatsleningen op de secundaire markt[224] op te kopen -voor welk programma de naam Outright Market Transactions (OMT) werd gelanceerd- onder de volgende voorwaarden:[225]
- Steunaanvraag bij EFSF/ESM vereist ("conditionality"): De ECB zou eerst in actie komen nadat het betrokken land een steunaanvraag had ingediend en over de voorwaarden daarvan overeenstemming bereikt had. De ECB zou aankopen kunnen stopzetten (of zelfs aangekochte leningen weer verkopen) als het land zich niet aan de voorwaarden bleek te houden.
- Bereik ("coverage"): Het programma had betrekking op toekomstige steunaanvragen, en op lopende steun (Griekenland, Ierland, Portugal) indien die landen weer toegang hadden tot de kapitaalmarken. Aankopen zouden voornamelijk ("focused") betrekking hebben op looptijden van 1 tot 3 jaar. Er werd niet vooraf een maximumbedrag bepaald.
- Rangorde ("seniority"): De ECB verklaarde expliciet af te zien van een voorrangspositie ten opzichte van andere crediteuren.[226]
- Sterilisatie: Deze aankopen zouden volledig ("fully") worden gesteriliseerd: door de aankopen zouden liquiditeiten in de markt vloeien, doch gelijke bedragen zouden, door banken geld bij de ECB te laten stallen, uit de markt worden genomen.
- Transparantie: De ECB zou wekelijks het totaal van de aangekochte leningen publiceren, en maandelijks details per land.
Het bestaande (doch niet actieve) aankoopprogramma ("SMP") werd beëindigd; de in dat kader aangekochte leningen zouden tot de expiratie worden aangehouden. Expliciete niveaus waarop de ECB zou ingrijpen, werden niet genoemd. Hoewel deze faciliteit formeel voor alle eurozone-landen beschikbaar zou zijn, was duidelijk dat het met name gericht was op Spanje.
Het besluit werd genomen met een tegenstem van Bundesbank-president en ECB-bestuurder Weidmann, die enkele uren deze stap afkeurde in een in zeer scherpe bewoordingen gesteld persbericht. De reactie op de financiële markten was zeer positief: Spaanse staatsleningen stegen zeer sterk in koers, hoewel de Spaanse premier Rajoy zei geen steunaanvraag te overwegen. In de weken daarna bleek dat de koersen van Spaanse staatsleningen (ook met langere looptijden dan de door de ECB genoemde maximale 3 jaar) redelijk stand hielden, hetgeen tot gevolg had dat een Spaanse steunaanvraag uitbleef, ondanks uitnodigingen van diverse zijden (onder meer de Franse president Hollande). Intussen verslechterde tevens de financiële positie van diverse Spaanse regio's: bij een steunfonds van € 18 miljard was eind oktober voor bijna hetzelfde bedrag aan steunaanvragen ingediend.[227] De macro-economische ontwikkeling was teleurstellend, met een voortgaande krimp van de economie en een oplopende werkloosheid.
Oktober/november 2012: hernieuwde zorgen omtrent Griekenland
Vanaf circa begin oktober 2012 ontstonden nieuwe zorgen over de houdbaarheid van de Griekse overheidsfinanciën. Uit hoofde van de voorwaarden verbonden aan het tweede steunpakket aan Griekenland (van februari 2012, zie hierboven) diende Griekenland een groot aantal hervormingen en (soms zeer drastische) bezuinigingen door te voeren. De beide verkiezingen (zie hierboven) hadden reeds tot vertraging geleid, doch ook daarna trad verdere vertraging op. De Griekse economie bleef intussen in een snel tempo krimpen. Het gevolg was dat de verwachte daling (op termijn: beoogd was 120% in 2020) van de Griekse staatsschuldquote steeds meer als onhaalbaar werd gezien: uit de schaarse berichten kon worden opgemaakt dat men nu eerder circa 180% verwachtte. Als gevolg van het niet doorvoeren van de afgesproken (c.q. opgelegde) maatregelen werd een volgende tranche van het steunpakket van circa € 31,5 miljard voorshands niet uitbetaald: hierdoor kon de afgesproken sanering van het Griekse bankwezen niet plaatsvinden. De conflicten tussen de Griekse regering en de Trojka leidden ertoe, dat de inspecteurs van de trojka enkele malen hun werk stillegden. Eind oktober bleek in het Griekse parlement nog slechts een minieme meerderheid de regering te steunen: een uitvoeringswet voor privatiseringen haalde slechts een nipte meerderheid.
Van Griekse zijde werd aangedrongen op een tweede ronde afwaarderingen van Griekse staatsschulden, ditmaal door de "officiële sector": de diverse steunverlenende eurozone-lidstaten. Ook de ECB, houder van naar schatting circa € 40 miljard aan Griekse staatsleningen, zou daaraan moeten meedoen. Van met name Duitse zijde werd het tegenvoorstel gedaan, Griekenland geld te lenen om daarmee uitstaande Griekse staatsleningen op de markt op te kopen.[228] Tegen afwaardering verzette de ECB zich omdat dit een (de ECB verboden) vorm van financiering van overheden zou inhouden; voor de betrokken eurozone-lidstaten zou dit betekenen dat de bij de steunverlening bestaande (en vaak uitgesproken) verwachting dat deze leningen uiteindelijk geheel zouden worden terugbetaald niet gerealiseerd zou worden. Suggesties om de looptijd van de leningen (wederom) te verlengen en de rente (wederom) te verlagen werden gedaan, doch tot besluitvorming kwam het, ook door het ontbreken van de rapportage van de trojka, tot eind oktober 2012 niet. Griekenland stelde dat als er medio november 2012 geen uitbetaling zou hebben plaatsgevonden, het land failliet zou gaan.
Op 21 november 2012 was er een eurotop van ministers waarbij de Europese ministers wel toegaven dat Griekenland aan de voorwaarden voldeed maar er onenigheid was tussen het IMF en Europa over de langetermijnaanpak. Het IMF eist een schuldsanering, terwijl Europa meer voor een renteverlaging of uitstel van de terugbetaling is. De verwachting is dat Griekenland pas in december vers geld krijgt. In de tussentijd heeft Griekenland noodleningen gekregen.[229]
26/27 november 2012: herziening steunpakket Griekenland
In de nacht van 26 op 27 november 2012 bereikten de eurogroep en het IMF overeenstemming over een versoepeling van de steun aan Griekenland (na diverse eerdere marathonvergaderingen).[230] Formeel werd een "haircut" (afschrijving) van verstrekte leningen vermeden: een maatregel die voor diverse eurozone-lidstaten niet bespreekbaar was.
- De rente op de bestaande (verstrekte en toegezegde) leningen werd verlaagd met 100 basispunten (1%-punt). Dit gold niet voor Ierland en Portugal, die inmiddels zelf steun ontvingen.[231]
- De door het EFSF in rekening gebrachte fee voor het garanderen van leningen aan Griekenland werd verlaagd met 10 basispunten.
- De looptijd van de leningen werd verlengd met 15 jaar.
- De rente op leningen verstrekt door het EFSF werd voor 10 jaar kwijtgescholden.
- Inkomsten uit de door de ECB in het kader van SMP gekochte staatsleningen zouden door de lidstaten (aandeelhouders van de ECB) aan Griekenland worden doorgegeven en gebruikt worden voor het begrotingsjaar 2013. (Ook dit gold niet voor Ierland en Portugal.)
- Er werd een "debt buyback" (inkoop van bestaande leningen) van Griekse staatsleningen aangekondigd tegen de slotkoersen van 23 november 2012. (Niet geheel duidelijk werd in hoeverre een positief resultaat daarvan als voorwaarde gold voor het uitvoeren van de andere afspraken. Voor het IMF was dit in ieder geval een voorwaarde.)
Men verwachtte dat de Griekse schuldquote hiermee zou uitkomen op 175% in 2016, 124% in 2020 en "aanmerkelijk lager dan" 110% in 2022. Het pakket diende wel door een aantal nationale parlementen te worden goedgekeurd. De definitieve beslissing werd voorzien voor 13 december 2012. Na deze goedkeuring zou, op diverse tijdstippen, in totaal € 43,7 miljard worden betaald, waarvan € 23,8 miljard voor de herkapitalisatie van het Griekse bankwezen.
December 2012: terugkoop staatsschuld door Griekenland
In december 2012 heeft de Griekse staat voor € 31,8 miljard nominaal aan schuld teruggekocht. Houders van deze obligaties hebben de stukken aangeboden tegen een gemiddelde koers van 33,8% en accepteerden daarmee een fors verlies. Het waren Griekse banken en buitenlanders die, elk voor ongeveer de helft van het totale bedrag, obligaties hebben aangeboden. De Griekse staatsschuld daalt hiermee per saldo met iets meer dan € 20 miljard oftewel zo’n 9-10% van het bnp.[232] Deze terugkoopactie was een van de voorwaarden die het IMF stelde voor verdere noodleningen aan het land verstrekt zouden worden. Kort daarvoor hadden de ministers van Financiën uit de eurozone en het IMF de uitbetaling van de volgende tranche financiële steun ter waarde van € 44 miljard goedgekeurd.[233] Hiervan wordt € 34,4 miljard direct uitgekeerd na een geslaagde terugkoopactie. Een deel van dit bedrag is bestemd om de vermogenspositie van de Griekse banken te versterken. Het restant zal in het eerste kwartaal van 2013 worden overgemaakt, mits Griekenland blijft voldoen aan de gestelde eisen.
De marktrente op 10 jarige Griekse staatsobligaties is gedaald van 37% begin maart 2012 tot 11,745% op 14 januari 2013.[234]
December 2012: Akkoord omtrent een Europese bankunie
De Europese ministers bereikten op 13 december een akkoord waarbij de grote Europese banken onder toezicht van de ECB worden geplaatst. Dit had uitsluitend betrekking op banken met een balanstotaal van meer dan € 30 miljard, of een balanstotaal dat meer dan 20% was van het GDP van het land van vestiging; de overige banken zouden onder toezicht van de nationale toezichthouder blijven.[235](De ECB kreeg echter de bevoegdheid om die toezichthouders aanwijzingen te geven.) Veel landen hebben niet de financiële middelen om hun grootste banken te saneren. Aangaande plannen om het ESM in staat te stellen direct deel te nemen in het aandelenkapitaal van banken, werd niet op dat moment overeenstemming bereikt. De oorspronkelijk beoogde ingangsdatum van 1 januari 2013 werd niet gehaald.
De kredietstatus van Griekenland werd door Standard & Poor's met zes stappen verhoogd naar B-/B. (Eerder was die op "Selective default", in verband met de schuldomwisseling; ten opzichte van de rating daarvoor was sprake van een verhoging met twee stappen.)[236]
In december 2012 en januari 2013 was sprake van een duidelijke ontspanning, tot uiting komend in een aantal geslaagde emissies van Spaanse en Italiaanse staatsleningen, een dalende rente daarop, en een (beperkte) stijging van de rente op Duitse en andere "core" staatsleningen.
Vanaf eind januari 2013: vervroegde terugbetaling deel LTRO-leningen
Vanaf eind januari 2013 hadden banken de mogelijkheid om leningen van het eerste LTRO-programma terug te betalen. Hiervan werd direct gebruikgemaakt voor een bedrag van € 137 miljard; in de weken daarna voor (relatief) beperkte bedragen. Het balanstotaal van de ECB (zie grafiek elders in dit artikel) daalde hierdoor aanmerkelijk.
17/25 maart 2013: akkoord over steunpakket Cyprus
Reeds in juli 2012 had Cyprus formeel om steun gevraagd aan de EU en het IMF. Cypriotische banken hadden grote verliezen geleden op Griekse staatsleningen, en dreigden failliet te gaan. (De Cypriotische bankensector was, in verhouding tot de omvang van de Cypriotische economie, zeer groot.) Onderhandelingen over de voorwaarden voor deze steun verliepen zeer moeizaam, onder meer omdat de (toenmalige) communistische president Dimitris Christofias zich verzette tegen privatisering van overheidsbedrijven en afslanking van het ambtenarenapparaat. Een tweede geschilpunt had betrekking op (vermeend) zwart geld dat door vooral Russische rekeninghouders bij Cypriotische banken gestald werd; met name van Duitse zijde werd er bezwaar tegen gemaakt dat EU-steun daarmee aan dergelijke illegale activiteiten ten goede zou komen.
Eerst op zaterdagochtend 16 maart 2013 bereikte de eurogroep na 10 uur vergaderen een akkoord over het steunpakket voor Cyprus. De eigenlijke steun bedroeg € 10 miljard; voorts werd overeengekomen dat depositohouders bij Cypriotische banken een eenmalige belasting zouden betalen over de waarde van hun tegoeden, hetgeen € 5,8 miljard zou moeten opbrengen. Tegoeden tot € 100.000 zouden belast worden met 6,75%; tegoeden daarboven met 9,9%.[237][238][239][240] De banken op Cyprus werden op zaterdag 16 maart en de dagen daarna gesloten; geldautomaten waren leeg en overboekingen bleken niet te worden uitgevoerd.[241] Op dinsdag keurde het Cypriotische parlement met 36 stemmen tegen, 19 onthoudingen en 0 stemmen voor, het steunpakket af.[242]
In de dagen erna werd een alternatief plan ("plan B") ontwikkeld, waarbij een solidariteitsfonds zou worden gevormd, te voeden met leningen met de bezittingen van het staatspensioenfonds als onderpand, en met ontzien van depositohouders tot € 100.000 doch grotere heffingen op grotere bedragen. Geldopnames waren in de week op beperkte schaal mogelijk, hoewel bankkantoren gesloten bleven. Plan B werd op 23 maart met een minimale meerderheid door het parlement aangenomen.[243]
Op 25 maart 2013, werd een definitief akkoord bereikt die door alle partijen werd goedgekeurd. De volgende maatregelingen werden genomen:[244]
- Alle bankdeposito's tot 100.000 € worden beschermd.
- De probleembank Laiki werd onmiddellijk gesplitst, spaarders van deze bank verloren in principe alles boven een 100.000 €. Het "goede" deel ging naar de Bank of Cyprus. Het depositobedrag boven de 100.000 € en het slechte deel ging naar een "bad" bank.
- Spaartegoeden boven de 100.000 euro op de Bank of Cyprus werden bevroren en omgezet in een onverzekerde schuldvordering op de bank. Dit om de kapitaalratio van de bank aan te vullen tot 9%. De verwachting was dat deze rekeninghouders tot 40% van het tegoed boven de 100.000 kunnen verliezen.
De ECB ging de Emergency Liquidity Assistance voortzetten: de "geldkraan". Het Cypriotische parlement gaf aan de nationale bank alle volmachten gegeven om alle maatregelen te nemen om het akkoord uit te voeren, de kapitaalvlucht tijdelijk te beperken, de banken te reorganiseren en te saneren. Er werden kapitaalexport beperkingen genomen om kapitaalvlucht te vermijden. De tijdelijke beperkingen waren:
- Maximale geldopname van 300 € per dag. Kredietkaart betalingen op het eiland waren onbeperkt evenals betalingen via de bank op het eiland.
- Bij het verlaten van het eiland mocht maximaal 1000 € meegenomen worden.
- Voor bankoverdrachten naar het buitenland van meer dan 5000 € was er toestemming nodig. (Uiteraard mochten importeurs wel goederen importeren, het ging om kapitaalvlucht.) Reeds na korte tijd werden de maatregelen versoepeld.
In september 2013 zei de Cypriotische president Anastisiades te verwachten dat alle nog resterende restricties in januari 2014 zouden kunnen worden opgeheven.[245]
Mei 2013: diverse plannen voor bestrijding jeugdwerkloosheid
In mei 2013 werd in door diverse politici en anderen de reeds eerder sterk gestegen jeugdwerkloosheid als acuut probleem geduid. Van diverse zijden werden plannen aangekondigd om dit te bestrijden. Een koppeling werd gelegd met de omstandigheid dat het MKB in zuidelijke eurozone-landen moeilijker kredieten kon krijgen (en duurder).
29 mei 2013: Uitstel van bereiken 3%-norm voor Spanje, Frankrijk en Nederland
Op 29 mei publiceerde de Europese Commissie de "Country specific recommendations" uit: een lijst van aanbevelingen aan landen ten aanzien van bezuinigingen en hervormingen.[246] Spanje en Frankrijk kregen twee jaar langer de tijd om de nagestreefde doelstelling van een begrotingstekort van 3% te behalen; Nederland (dat dit in 2013 zou hebben moeten bereiken) kreeg één jaar extra.[247][248] De discussie over de merites van het vasthouden aan afgesproken (c.q. opgelegde) bezuinigingsdoelstellingen, versus het daarmee (in meerdere of mindere mate) soepel mee omgaan, leek daarmee in het voordeel van het laatste standpunt te zijn beslecht.
Juni 2013: voortgaande discussies over uniform bankentoezicht
In juni 2013 bleek dat de invulling van het in december 2012 bereikte akkoord omtrent de vorming van een bankenunie voor de gehele eurozone moeizamer ging dan verwacht. Vrijwel alle onderdelen van het akkoord bleken weer ter discussie gesteld te worden: zou het toezicht primair bij de nationale toezichthouders liggen, of bij de ECB; welke bevoegdheden zou de ECB hebben om nationale toezichthouders te "overrulen"; hoe moest het saneringsmechanisme worden ingericht: bij welke instelling moest dit worden belegd; welke bevoegdheden zou deze instelling krijgen; welke partijen zouden (in volgorde) moeten bijdragen? (Met name: vanaf welk moment zouden de Europese belastingbetalers, via bijdragen vanuit het ESM, risico moeten gaan lopen?
Deze vragen hingen samen met het "tumult" dat ontstaan was bij de crisis rond de Cypriotische banken, waarbij de aandeelhouders van die banken hun geld geheel verloren, en niet slechts obligatiehouders doch ook depositohouders een deel van hun geld kwijtraakten.[249]
Medio juni werd een gedeeltelijk akkoord bereikt omtrent de rol van het ESM: dit zou voor in totaal € 60 miljard direct aandelenkapitaal in zwakke banken kunnen verschaffen, doch onder tamelijk strenge voorwaarden en eerst nadat andere mogelijkheden om aandelen uit te geven uitgeput waren. Op 21 juni werd, na 20 uur vergaderen, geen verder akkoord bereikt.[250]
Zomer 2013: voorzichtige tekenen van afvlakking van de recessie in de eurozone; beperkte groei in een aantal landen
In de zomer van 2013 wezen diverse stemmingsindicatoren (met name purchasing managers indices) en later ook macro-economische cijfers op een afvlakking van de recessie in de meeste landen van de eurozone, zo niet een beperkte groei, met Griekenland als uitzondering.[251] [252] De werkloosheid in de eurozone leek zich (wederom met Griekenland als uitzondering) in de meeste landen te stabiliseren, overigens nog op een historisch hoog niveau. De "spread" (het rendementsverschil) tussen staatsleningen van perifere landen en Duitsland daalde merkbaar.[253] Staatsschuldquotes bleven stijgen, en een groot aantal problemen (zoals de vertraging rond de totstandkoming van een bankenunie) was nog niet opgelost, doch de markten besteedden daar weinig aandacht aan.
September 2013: hernieuwde politieke problemen in Italië
In Italië ontstonden in september 2013 wederom politieke problemen die het voortbestaan van het kabinet-Letta bedreigden. Begin september begon een senaatscommissie met de discussie of Silvio Berlusconi uit de Senaat ontzet zou moeten worden als gevolg van zijn onherroepelijke veroordeling wegens belastingfraude. (Onder het vroegere kabinet-Monti was een wet aangenomen die dit bepaalde; de stelling van Berlusconi was (onder meer[254]) dat de handelingen die tot zijn veroordeling hadden geleid hadden plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze wet.) Berlusconi dreigde het kabinet ten val te brengen als hij uit de Senaat verwijderd zou worden. Na diverse schermutselingen in de senaatscommissie kondigde hij een "herstart" van zijn partij Forza Italia aan (die later was opgegaan in PdL). Op 28 september trok hij de 5 PdL-ministers terug uit het kabinet, op de grond dat het kabinet niet genoeg deed om een verhoging van de BTW tegen te houden.[255] Premier Letta kondigde een vertrouwensstemming aan voor 2 oktober;[256] zijn regering kreeg een (ruime) meerderheid van de stemmen (inclusief die van PdL-senatoren.[257] [258]
Oktober 2013: (verdere) besluitvorming over bankenunie
Op 15 oktober 2013 bereikten de EU-ministers van Financiën (gedeeltelijke) overeenstemming over de vorming van een bankenunie, voortbouwend op eerdere besluiten. Dit zou (uiteindelijk) de volgende zaken moeten omvatten:
- een uniform stelsel van bankentoezicht (in het jargon: single supervisory mechanism, SSM), in te voeren na de hieronder genoemde Comprehensive Assessment; de beoogde startdatum was november 2014
- een uniform systeem voor de sanering van banken als die in moeilijkheden zouden komen (single resolution mechanism, SRM)
- een gelijkluidend depositogarantiestelsel (deposit guarantee scheme, DGS)
Bij het SSM ging de discussie voornameljk over de vraag of dit een taak zou blijven van de nationale toezichthouders of dat dit bij de ECB belegd zou worden. Uiteindelijk werd een compromis gevonden: slechts de grootste banken zouden direct onder het toezicht van de ECB gaan vallen. Dit zou begin 2015 operationeel worden.[259]
Bij het SRM ging de discussie vooral over twee zaken. De eerste vraag was of het ESM ook zou moeten deelnemen in herkapitalisatie van probleembanken als de problemen reeds eerder bestonden ("legacy assets"). Spanje en Italië waren hier voorstander van; Duitsland en andere Noordelijke landen tegenstander. Dit punt bleef onopgelost.[260] De tweede vraag was in welke volgorde belanghebbenden in banken zouden moeten bijdragen in de kosten van een sanering. De beoogde volgorde was dat eerst aandeelhouders en houders van achtergestelde schuld zouden worden aangeslagen ("bail-in"); daarna zou een nog op te richten European Single Resolution Fund bijdragen[261]; eerst in laatste instantie zou het ESM in beeld komen. De vraag of houders van niet-achtergestelde obligaties en spaarders zouden moeten betalen bleef onbeantwoord.
Het uniforme depositogarantiestelsel beoogde de geheel verschillende nationale regelingen op één lijn te brengen.[262]
Comprehensive Assessment en Asset Quality Review
In samenhang hiermee werd besloten tot een (in feite derde[263]) stresstest van de grootste Europese banken, uit te voeren door de nationale centrale banken en de European Banking Authority onder supervisie van de ECB, onder de naam Comprehensive Assessment, ook aangeduid als Asset Quality Review hoewel dat laatste eigenlijk een onderdeel van het eerste was. Circa 130 banken, gezamenlijk circa 85% van het Europese bankwezen vormend, zouden onderzocht worden.[264] Het doel was te komen tot een "definitief" beeld omtrent additionele kapitaalseisen op de startdatum van het uniforme bankentoezicht. Harmonisatie van begrippen zou een van de aspecten zijn: er was bijvoorbeeld gebleken dat de definitie van "non-performing loans" (dubieuze leningen) van land tot land verschilde.
Op 23 oktober publiceerde de ECB nadere details over de Comprehensive Assessment;[265] [266] er zouden 124 banken onderzocht worden, en de uitslag zou eerst in de herfst van 2014 gepubliceerd worden.[267]
November 2013: verdere verlaging refi rate ECB
Op 7 november 2013 verlaagde de ECB de refi rate van 0,50% tot 0,25%.[268] Deze stap was, blijkens het persbericht, vooral ingegeven door de vrees van de ECB voor een te lage inflatie gedurende te lange tijd.[269] Over deze stap was in de eraan voorafgaande dagen druk gespeculeerd; de overheersende mening in de financiële wereld was dat de ECB dit nog niet in november 2013 zou doen, doch de ontwikkeling van de inflatie nog even zou afwachten. Dit bleek dus niet het geval.
December 2013: overeenstemming over bankenunie
Op 18 december 2013 bereikten de EU-ministers van Financiën overeenstemming over het laatste geschilpunt van de bankenunie: de vormgeving van een steunfonds van (uiteindelijk) € 55 miljard, waaruit de kosten van de redding van Europese banken bestreden zou moeten worden. Dit zou in 10 jaar tijd gevuld moeten worden door de Europese banken; hangende dat zou een bankensanering die daaruit niet bestreden kon worden in eerste instantie door de betreffende lidstaat gefinancierd moeten worden, die daartoe een lening van het ESM zou kunnen krijgen. Een en ander zou bij een apart verdrag geregeld worden, dus niet door een wijziging van het EU-verdrag, wat veel meer tijd zou vergen.[270]
December 2013: Ierland staat niet meer onder toezicht
Ierland heeft geen steunpakket meer nodig en haalt zelfstandig geld op uit de obligatiemarkt. Op 7 januari 2014 zijn er obligaties geplaatst met een rente van 3,40 % en een einddatum 18 maart 2024. Er werd 3,75 miljard euro opgehaald.[271]
Januari 2014: Toetreding van Letland tot de eurozone
Op 1 januari 2014 trad Letland toe tot de eurozone. Dit land wordt als voorbeeld gebruikt dat het mogelijk is met economische hervormingen en bezuinigingen uit de crisis te komen. Dit land had immers de optie om niet tot de eurozone toe te treden en valuta te devalueren. Letland heeft nu een van de beste groeicijfers van de Europese Unie.
Zie ook
Referenties
|