Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Brownianisme
Het brownianisme, in het Engels vooral bekend als Brunonian system of medicine, is een geneeskundige theorie die aandoeningen beschouwt en behandelt als gevolgen van prikkels van buitenaf. De theorie werd ontwikkeld door de Schotse arts John Brown en wordt beschreven in zijn publicatie Elementa Medicinae uit 1780.[1] Het werk zorgde van 1790 tot 1800 in heel Europa voor heel wat opzien. De theorie werd vooral onder praktiserende artsen erg populair als alternatief voor de in die tijd traditionele therapieën. Brown baseerde zich op theorieën van zijn leermeester William Cullen, maar terwijl Cullen streefde naar een systematische nosologie van ziekten, pleitte Brown voor een uniform model waarin alle ziekten verband houden met prikkels.
In Groot-Brittannië was Browns theorie nooit erg populair, maar in Amerika, Italië en het Duitstalige deel van Europa kende ze een tijdelijke bloei.
Theorie
Volgens het brownianisme is ’prikkelbaarheid’ (excitability) het fundamentele lichamelijke kenmerk van de mens. Bij overmatige prikkelbaarheid (sthenia) of gebrekkige prikkelbaarheid (asthenia) wordt de persoon ziek. Ziekte is slechts een sthenische of asthenische afwijking van de gemiddelde norm van nerveuze prikkelbaarheid (Oudgrieks σθἐνος, sthenos = kracht, macht).[2] Gezondheid bestaat in het evenwicht tussen prikkels en prikkelbaarheid. Een extreme afname van prikkels veroorzaakt asthenie als onvermogen, gebrek aan kracht en snelle vermoeidheid bij grote lichamelijke of geestelijke inspanning. Een toename van prikkels veroorzaakt tot op zekere hoogte sthenie, in de zin van verbeterde prestaties.[3] Wanneer de prikkelbaarheid te hoog of te laag wordt is de dood het gevolg. Alle algemene (niet-lokale) ziekten kunnen volgens deze theorie worden ingedeeld tussen deze twee uitersten. Ziekten gebaseerd op overmatige prikkelbaarheid werden door Brown ’sthenische’ ziekten genoemd; ziekten die het gevolg zijn van gebrekkige prikkelbaarheid noemde hij ’asthenisch’ (onderprikkelbaarheid). Met dit concept nam Brown de theorie van Albrecht von Haller over prikkelbaarheid over en verwerkte hij invloeden van zijn leermeester William Cullen.
Volgens dit denkmodel wordt de menselijke prikkelbaarheid uitgeput door een te frequente opwinding, die dan ziekte veroorzaakt. Hoe minder vaak prikkels een persoon beïnvloeden, hoe meer prikkelbaarheid zich opstapelt.
Voorbeelden
Manie staat voor overmatige prikkelbaarheid en is daarom te omschrijven als een sthenische ziekte. Het wordt veroorzaakt door een hersenafwijking of te heftige prikkels of passies. Deze passies kunnen echter ook zodanig toenemen dat de prikkelbaarheid zelf wordt aangetast en uiteindelijk wordt vernietigd. Dit leidt tot een asthenische toestand, die zich bijvoorbeeld uit in epilepsie of een beroerte.
Melancholie daarentegen staat voor een gebrek aan prikkelbaarheid. Het kan daarom worden beschreven als een asthenische ziekte.
Het therapeutische principe is afgeleid van de theorie. Zij bestaat in de toepassing van tegenwerkende middelen, die hetzij als prikkels, hetzij als matiging van prikkels moeten worden opgevat. Deze middelen bestaan zowel uit dieetvoorschriften als uit kastijdingen en het opwekken van passies. Ze passen dus in het repertoire van de morele behandeling.[2] Tot het midden van de 19e eeuw werden, volgens Brown, ’asthenische’ ziekten behandeld met prikkelverhogende middelen (’stimulerende middelen’ zoals sterke drank en opium), en ’sthenische’ ziekten werden behandeld met prikkelverzwakkende middelen (’antiflogistica’) zoals kalmerende middelen.[3]
Brown deelde de prikkels in in sterk prikkelende prikkels zoals vlees, alcohol, opium, maar ook affecten; en in verminderende prikkels zoals vegetarisch voedsel en lichamelijke rust. In het geval van overprikkelbaarheid schreef hij kalmerende middelen, aderlatingen, laxeermiddelen of emetica voor, en in het geval van onderprikkelbaarheid vermeende stimulerende middelen zoals muskus, kamfer, opiaten, alcohol.
Verspreiding van de theorie
Browns theorie, die het gemakkelijk lijkt te maken om een diagnose te stellen en aanwijzingen te geven, vond in Engeland nauwelijks ontvangen in Engeland, waar empirisme belangrijker was, maar werd des te enthousiaster toegejuicht in Duitsland. Op Duitse universiteiten kwam het zelfs tot fysieke confrontaties tussen voor- en tegenstanders. Onder de talrijke aanhangers (waaronder natuurwetenschappers en idealistische natuurfilosofen uit de Duitse romantiek) waren onder anderen Andreas Röschlaub, maar ook Schelling en Novalis; vooraanstaande critici waren Johann Stieglitz en de psychiater Philippe Pinel. Christoph Wilhelm Hufeland (1762-1836) was aanvankelijk een hevig tegenstander, omdat de theorie de basis van de traditionele geneeskunde, die hij voorstond, leek te veranderen; later probeerde hij aan te tonen hoe het aantonen hoe het brownianisme en de prikkelbaarheidstheorie verenigbaar met de traditionele geneeskunde en stond na 1816 zelfs toe dat voorstanders van het brownianisme na 1816 in zijn invloedrijke Journal publiceerden. In 1819, 1822 en 1829 vergeleek hij Brown in artikelen met Galenus.
Invloed op de huidige geneeskunde
De huidige op wetenschap gebaseerde westerse medische praktijk aanvaardt geen negentiende-eeuwse noties van ’prikkelbaarheid’.
Hoewel de directe invloed van het browniaanse systeem rond het midden van de vorige eeuw leek te eindigen, heeft de invloed ervan, in de vorm van „het idee van een actieve, zelfreproducerende en zichzelf verdedigende kracht die de algemene reactie van het organisme bemiddelt, sindsdien nooit opgehouden te resoneren in het Duitse medische denken. Dit is te zien bij Rudolf Virchow, vooral toen hij probeerde de algemene principes van de cellulaire pathologie te formuleren.” Hoewel Virchow het probeerde te bagatelliseren, waren zijn benadering en ideeën veel verschuldigd aan het werk van Röschlaub met de ideeën van Brown.
Een van Browns belangrijkste ideeën was die van de eenheid van pathologie en fysiologie, waarbij de eerste een ongezonde afwijking was van de natuurlijke ritmes en functies van de laatste. Dit was een belangrijk idee dat door Virchow werd overgenomen, maar hij claimde het als nieuw (de mate waarin Virchow via de werken van Röschlaub ontleende aan het browniaanse systeem is gedocumenteerd in het belangrijke werk van Nelly Tsouyoupoulos dat alleen in het Duits beschikbaar is).
Verwijzingen
- º John Brown, Elementa medicinae, Edinburgh, 1780.
- ↑ 2,0 2,1 Klaus Dörner, Bürger und Irre. Zur Sozialgeschichte und Wissenschaftssoziologie der Psychiatrie. [1969] Fischer Taschenbuch, Bücher des Wissens, Frankfurt am Main, 1975, ISBN 3-436-02101-6, p. 64 e.v. en 225 e.v.
- ↑ 3,0 3,1 Uwe Henrik Peters, Lexikon Psychiatrie, Psychotherapie, Medizinische Psychologie. 6e oplage, Urban & Fischer, Münchenm 2007, ISBN 978-3-437-15061-6; Trefwoord Brownianismus, p. 88 (online)