Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Adolph van Hoey-Schilthouwer van Oostéé
Adolph van Hoey-Schilthouwer van Oostéé (Gorinchem, 30 juni 1756 - 's-Gravenhage, 12 april 1839) was een Nederlands luitenant-generaal der artillerie en ridder in de Militaire Willems-Orde derde klasse.
Familie
Van Hoey-Schilthouwer van Oostéé was een zoon van Johan van Hoey-Schilthouwer en van Cornelia Boudina Mathia van Oostée. Hij trouwde eerst met Johanna de Bosson en hertrouwde als weduwnaar te Amsterdam in 1804 met Johanna Charlotta Coets, weduwe van Maurits Gunther.[1] Een zoon uit zijn eerste huwelijk was Boudewijn van Hoey-Schilthouwer van Oostéé, die in de rang van kapitein sneuvelde tijdens de Belgische Opstand.
Loopbaan
Van Hoey-Schilthouwer van Oostéé trad in 1769 als cadet in dienst bij het wapen der artillerie en werd in 1776 bevorderd tot tweede luitenant. In de rang van kapitein werd hij in 1787 als adjudant toegevoegd aan de veldmaarschalk, de hertog van Brunswijk, en was hij actief tijdens de inname van Gorinchem en de Overtoom. Toen de rijdende artillerie werd opgericht werd hij aldaar als commandant van de tweede brigade benoemd en nam hij deel aan de veldtocht in Brabant en vrijwel alle andere veldtochten. Tijdens de slag van Werwick werd hij gewond aan de linkerarm en tijdens de ontruiming van Nijmegen was hij eveneens aanwezig. Na de omwenteling nam hij ontslag uit de dienst en ging in 1799 over bij het Engelse leger, waarmee hij de veldtocht in Noord-Holland bijwoonde. Na 1802 raakte hij buiten betrekking en pas nadat de soevereine vorst het bewind in Nederland had aanvaard trad hij opnieuw in Nederlandse dienst als kolonel der artillerie. Van Hoey-Schilthouwer werd in de rang van generaal-majoor in maart 1814 benoemd tot hoofd van een commandement artillerie en in 1815 bevorderd tot generaal-majoor. Onder deze afdeling vielen de artillerie der nationale militie en de trein. Het andere commandement, waaronder vier bataljons artillerie der staande armee en het korps rijdende artillerie, was toegewezen aan generaal-majoor C.A. Gunkel. Van Hoey-Schilthouwer van Oostéé werd bij Koninklijk Besluit van 24 mei 1821 nummer 76 benoemd tot officier in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen gedurende de Napoleontische Oorlogen.
In juni 1822 werd hij benoemd in de commissie van toezicht van de permanente commissie voor liefdadigheid, die onder voorzitterschap stond van de prins van Oranje.[2] Van Hoey-Schilthouwer van Oostéé schreef diverse werken over de artillerie, waaronder een vertaling uit het Hoogduits van het werk van professor S.L.G. Meinecke Verhandeling over het buskruit, in 1818.[3] Een ander werk dat hij in 1827 schreef was Beschrijving wegens het gieten van het metalen kanon in 's Rijksgeschutgieterij te 's Hage (met platen en tafels).[4] in 1829 ging Van Hoey-Schilthouwer van Oostéé met pensioen en schonk in november 1830, bij het begin van de Belgische Opstand, een bedrag van 200 gulden aan de staat der Nederlanden, als een bijdrage aan de schatkist van het rijk; dat was als een tegemoetkoming in de kosten der algemene bewapening en als een blijk van verknochtheid aan koning en vaderland.[5] Bij dispositie van 22 juni 1832 werd hij eervol ontslagen uit zijn functie als lid van de weduwen- en wezenkas, onder dankbetuiging voor de getrouwe diensten, door hem in deze functie bewezen.[6] Hij overleed in de leeftijd van 83 jaar in april 1839 te Den Haag.[7]
Bronnen, noten en/of referenties
|