Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed
Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Lijst van uitdrukkingen en gezegden P-U
Lijst van uitdrukkingen en gezegden P-U :
Zie ook : A-E,.... F-J,.... K-O,.... V-Z,
paal
- Ergens paal en perk aan stellen.
- Orde op zaken stellen
- Voor paal staan.
- Voor schut staan.
- Als een paal boven water staan.
- Aan geen twijfel onderhevig zijn.
- Als puntje bij paaltje komt.
- Als het er op aan komt
paard
- Anderhalve man en een paardekop.
- Weinig aanwezigen
- Het beste paard van stal.
- De belangrijkste persoon in het gezelschap
- Witte paarden hebben veel stro nodig.
- Pronkzieke vrouwen kosten veel geld.
- Een blind paard zou er geen schade doen.
- Een armoedig interieur.
- Een oud paard van stal halen.
- Wat men vroeger al eens heeft laten horen nog eens ten beste geven.
- De prins op het witte paard.
- De man van je dromen.
- Een paardenmiddel.
- Een uiterste remedie.
- Het is trekken aan een dood paard.
- Het is een onbegonnen zaak.
- Het paard achter de wagen spannen.
- Een probleem totaal verkeerd aanpakken.
- Het paard van Troje binnenhalen.
- Door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten
- Hij is over het paard getild.
- Hij heeft teveel eigendunk of heeft een naar karakter, doordat hij zoveel geprezen of verwend is.
- Hij is van zijn paard gevallen.
- Hij heeft zijn positie verloren.
- Hij zoekt zijn paard en hij zit er op.
- Hij zoekt iets wat voor zijn neus is, wat iedereen ziet.
- Hoog te paard zitten.
- Verwaand zijn, eigendunk hebben.
- Honger als een paard hebben.
- Grote honger hebben.
- Iemand te paard helpen.
- Iemand helpen een eerste begin te maken.
- Je hebt luxe paarden en werkpaarden.
- Niet iedereen heeft dezelfde positie, de een moet harder of zwaarder werken dan de ander.
- Man en paard noemen.
- Niets verzwijgen.
- Met de witte perdekies naar Velzeke rijden
- Krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de 'witte perdekies' (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen
- Op het apostelpaard rijden.
- Te voet gaan.
- Op het verkeerde paard wedden.
- Een verkeerde inschatting maken.
- Op zijn stokpaardje zitten.
- Over zijn lievelingsthema spreken.
- Een dood paard aan een boom binden.
- Overdreven voorzichtig zijn.
- De man wel, maar het paard niet.
- Niet helemaal eerlijk zijn.
- Paradepaard
- Een bezit, eigenschap, kunst of vaardigheid waar iets of iemand trots op is.
pad
- Van het padje af zijn.
- In de war zijn, malende. Maar ook: prettig gestoord zijn.
pakken
- Bij de pakken neerzitten.
- Ontmoedigd zijn.
Pampus
- Voor Pampus liggen.
- Niet meer verder kunnen. (afgeleid van de ondiepte voor Amsterdam in de Zuiderzee).
pan
- In de pan hakken.
- Een vijand dodelijk overweldigen.
pap
- Ik kan geen pap meer zeggen.
- Ik ben meer dan verzadigd.
- Hij heeft een vinger in de pap.
- Hij heeft invloed.
- Hij lust er pap van.
- Hij kan er niet genoeg van krijgen.
- Pappen en nathouden.
- Situatie min of meer ongewijzigd te laten zonder een beslissing te nemen of daadwerkelijk een probleem op te lossen.
- Daar heeft hij geen pap (of kaas) van gegeten.
- Hij heeft er geen verstand van.
pappenheimer
- Zijn pappenheimers kennen.
- De eigenaardigheden kennen van de mensen waarmee men te maken heeft (bijvoorbeeld een leraar zijn leerlingen).
pas
- Iemand de pas afsnijden.
- Iemand verhinderen een bepaalde actie uit te voeren.
- Pas op de plaats maken.
- Geen voortgang maken. Geen groei of ontwikkeling doormaken.
- Te pas en te onpas.
- Steeds opnieuw, of het nu zin heeft of niet.
Pasen
- Wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen.
- Nooit.
pastoor
- De koe van de pastoor eet ieder dag mals gras.
- Wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven.
- De pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee.
- Altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens.
- Als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen, dan nadert het einde der dagen
- Sommige mensen veranderen nooit.
- Hij kijkt er naar uit als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje
- Hij kijkt ergens vol verwachting naar uit.
- Wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert
- Om je ambitie te bereiken, moet je extra aardig zijn voor de hoge heren.
Paus
- Roomser dan de paus zijn.
- Zich overdreven precies aan de regels houden.
- Is de paus katholiek?
- Een antwoord op een vraag waarvan het antwoord overduidelijk "Ja" is.
peil
- Geen peil op kunnen trekken.
- Ergens niks uit kunnen opmaken. Ergens niet van op aan kunnen.
- Beneden alle peil.
- Stijlloos.
Pels
- Als een luis in iemands pels zijn.
- Iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken.
peper
- Een gepeperde rekening.
- Een hoge rekening.
- Hij heeft peper in zijn achterwerk.
- Hij heeft een hoog tempo.
perk
- Binnen de perken blijven.
- Zodanig beperkt blijven dat het niet teveel overlast of schade veroorzaakt.
- Paal en perk stellen.
- Grenzen stellen.
pet
- Daar heb ik geen hoge pet van op.
- Ik geloof niet dat hij/zij tot veel in staat is/zijn.
- Ik vind het pet.
- Ik vind het een bijzonder slechte zaak.
- Dat gaat me boven de pet.
- Dat is te ingewikkeld voor mij.
- Als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen.
- Dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd.
- Gooi het maar in m'n pet, dan zoek ik het morgen wel uit.
- Daar heb ik nu geen tijd voor, misschien morgen.
- Ergens met de pet naar gooien
- Een taak bijzonder slordig uitvoeren
- Zij hielden het onder de pet.
- Zij brachten het niet in de openbaarheid.
- Met de pet rondgaan.
- Geld inzamelen.
- Dat is huilen met de pet op.
- Bedroevend resultaat.
- Petje af! Of: Daar neem ik de pet voor af.
- Respect betonen voor hoe iemand iets voor elkaar gekregen heeft.
Piet
- Een Pietje precies.
- Iemand die de dingen altijd heel precies wil doen.
- Hij deed mee voor Piet Snot.
- (ook: Hij stond erbij voor Piet Snot.)
- Hij deed mee zonder toegevoegde waarde, en zonder erkenning.
- Een hoge Piet.
- Iemand van hogere rang of stand.
- Een hele Piet.
- Iemand die meetelt.
pijp
- De pijp aan Maarten geven.
- Opgeven.
- De pijp uitgaan.
- Sterven.
- Een loden pijp hebben.
- Een hete vloeistof snel kunnen opdrinken.
pik
- De pik hebben op iemand.
- Iemand haten.
- Zich op zijn pik getrapt voelen.
- Zich zwaar vernederd voelen.
plaat
- De plaat poetsen.
- Ervandoor gaan.
- Term uit de geschiedenis, als iemand er zo snel vandoor ging dat hij zijn geweer niet meer op kon bergen en achter hem aan sleepte. De metalen plaat op de kolf werd zo gepoetst.
- Term uit de geschiedenis, als iemand er zo snel vandoor ging dat hij zijn geweer niet meer op kon bergen en achter hem aan sleepte. De metalen plaat op de kolf werd zo gepoetst.
- Een plaat voor je hoofd hebben.
- Kortzichtig zijn, niet open staan voor de omgeving.
- Op je plaat gaan.
- Vallen.
plank
- De plank misslaan.
- Niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten.
plas
- Er een plasje overheen doen.
- Ergens een kleine wijziging in aan (laten) brengen, die wel duidelijk laat zien dat de afzender iemand van belang is.
pleister
- Het is een pleister op een zere wonde.
- Het is bedoeld om het leed wat te verzachten.
- Het is een pleister op een houten been.
- Het is een nutteloos voorstel.
poep
- We zullen ze eens een poepie laten ruiken.
- We zullen iets doen dat hen zal verbluffen (vooral toegepast in situaties waar sprake is van competitie).
poot
- De poten onder iemands stoel wegzagen.
- Iemands positie verzwakken.
- Op zijn poot spelen.
- Boos uitvallen.
- Op hoge poten.
- Haastig.
- Pootje lichten.
- Iemand doen struikelen.
- Geen poot aan de grond kunnen krijgen.
- Geen schijn van kans blijken te hebben.
- Iemand een poot uitdraaien.
- Iemand te veel laten betalen.
pot
- Je kunt van mij de pot op.
- Je doet maar waar je zin in hebt
- De hond in de pot vinden.
- Er is niets meer te eten.
- Het is 1 pot nat.
- Het is allemaal hetzelfde.
potje
- Op ieder potje past wel een dekseltje.
- Voor iedereen bestaat er een geschikte levenspartner.
- Hij kan een potje bij hen breken.
- Van hem wordt veel getolereerd.
- Hij maakt er een potje van.
- Hij gaat niet geordend te werk.
praten
- Praten als Brugman
- (Verwijst naar de preker Johannes Brugman)
- Veel en met grote overtuigingskracht praten.
punt
- Als puntje bij paaltje komt.
- Als het er op aankomt om de consequentie te trekken en actie te ondernemen.
- De puntjes op de i zetten.
- De laatste details afwerken
- Dat is geen punt.
- (ook: Daar maken we geen punt van. )
- Dat is geen probleem. ((Dat is helemaal geen argument.))
- Daar kun je een punt(je) aan zuigen.
- een goede prestatie, die moeilijk is na te doen.
- Ergens een punthoofd van krijgen.
- Wanneer je je ergens aan irriteert.
put
- In de put zitten.
- Depressief zijn.
- een bodemloze put.
- dat kost ontzettend veel geld.
recht (juridisch)
- Het recht in eigen hand nemen.
- Eigenmachtig optreden.
recht (wiskundig)
- Recht praten wat krom is.
- Door een ingewikkelde, onjuiste redenering een onzuivere situatie, daad of besluit trachten van een rechtvaardiging te voorzien.
regen
- Van de regen in de drup.
- Een verandering in de situatie, waarbij het ene probleem is opgelost, maar een nieuw probleem is ontstaan, zodat de situatie per saldo niet verbeterd is.
- Na regen komt zonneschijn.
- Je zal niet altijd pech hebben.
- Regen in mei, dan is april voorbij.
- De natuur kiest vanzelf de goede volgorde.
rekening
- Iemand de rekening presenteren.
- Iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk).
- Het kind van de rekening.
- Degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben.
rijk (welvarend)
- Een rijke stinkerd.
- Een rijk iemand (herkomst: rijken werden in de kerk begraven en dat gaf geurproblemen).
rijk (staat)
- Het rijk alleen hebben.
- Ergens geheel alleen kunnen doen wat men wil, niet te hoeven overleggen.
rijtje
- Ze niet allemaal (alle vijf) op een rijtje hebben.
- Niet bij zijn volle verstand zijn. (alle vijf = de zintuigen)
roer
- Het roer omgooien.
- Beleidsverandering.
roet
- Roet in het eten gooien.
- De plannen dwarsbomen.
Rome
- Zo oud als de weg naar Rome.
- Heel oud (kan gezegd worden van iets dat als nieuw idee of ontwikkeling wordt gepresenteerd).
- Er zijn vele wegen die naar Rome leiden.
- Er zijn meerdere manieren om iets te doen.
- Rome is niet in één dag gebouwd.
- Relativeren: Leer geduld te hebben.
roos
- In de roos schieten.
- Precies het doel bereiken. Komt van het met pijl en boog op een doelwit schieten.
- Een lulletje rozewater.
- Een weinig dynamisch persoon.
rug
- Een brede rug hebben.
- veel kunnen verdragen.
schaap
- Zijn schaapjes op het droge hebben.
- Financieel zich nergens meer zorgen over hoeven te maken.
- Nu heb je het schaap aan het schijten
- Nu komen er problemen van.
schaats
- Een scheve schaats rijden.
- Een misstap begaan. Een morele regel overtreden.
scheren
- Als je geschoren wordt, moet je stilzitten.
- Als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan.
schering
- Dat is schering en inslag.
- Dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw].
schot
- Buiten schot blijven.
- Niet worden aangetast. Bijvoorbeeld: Het onderwijs blijft bij de nieuwe bezuinigingen buiten schot.
- Een schot voor de boeg.
- Een uitspraak of vraag als eerste aanzet tot een gesprek of discussie (eigenlijk: een waarschuwingsschot).
schijf
- Over heel veel schijven gaan.
- Veel hiërarchische of administratieve niveaus moeten zich ermee bemoeien.
schip
- Tussen wal en schip vallen.
- Van hulp verstoken blijven omdat men niet aan de criteria voldoet van één van de categorieën waarvoor voorzieningen beschikbaar gesteld worden.
- Zijn schepen achter zich verbranden
- Het zichzelf onmogelijk maken om zich nog terug te trekken. Bijvoorbeeld: iemand verklaart dat hij ontslag zal nemen als aan zijn eisen niet wordt voldaan.
- Schipbreuk lijden.
- Het niet tot zijn doel geraken / mislukken.
- Zijn schip is binnen.
- Hij heeft zijn fortuin gemaakt.
- Schoon schip maken.
- Grote opruiming houden en alles helder maken!
- Het schip ingaan.
- Groot risico nemen, leidend tot verlies.
- Een schip op het strand een baken in zee.
- Lering trekken uit andermans ongeluk; om te voorkomen dat hetzelfde ongeluk jou treft.
- Als 't schip zinkt dan zinkt ook de lading.
- Als een zaak bankroet gaat, dan is men meestal ook alles kwijt.
- Een klein lek doet een groot schip zinken.
- Een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden.
schoen
- De stoute schoenen aantrekken.
- Iets doen wat moed vergt. (Het woord stout wordt gebruikt in de oude betekenis dapper).
- Iemand iets in de schoenen schuiven.
- Iemand aanwijzen als de schuldige of als de verantwoordelijke voor een mislukking.
- Met lood in de schoenen.
- Met heel veel tegenzin of angst (iets doen).
- Naast zijn schoenen lopen.
- Teveel eigendunk hebben.
- Waar de schoen (of het schoentje). wringt
- Waar iemand hinder van ondervindt. Bijvoorbeeld in: "Na lang praten kwam de directeur er achter waar nu eigenlijk de schoen wrong".
schoorsteen
- Daar moet de schoorsteen van roken.
- Dat moet de inkomsten voortbrengen. Daar moeten we van bestaan.
schroef
- (Iets) staat op losse schroeven.
- Het is onzeker, er valt niet op te bouwen.
- Iets op losse schroeven zetten.
- Iets wankel en onzeker maken.
schop
- De schop afkuisen.
- Stoppen met het werk.
servet
- Te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken.
- Geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken.
sfinx
- Een sfinx zijn.
- Typisch zijn.
Siberisch
- Het laat mij Siberisch koud
- Het interesseert me totaal niet.
sigaar
- De sigaar zijn.
- Ongeluk hebben (veelal door een anders toedoen).
- Een sigaar uit eigen doos presenteren.
- Iemand iets aanbieden dat in feite door de ontvanger zelf is betaald.
Sinterklaas
- Voor Sinterklaas spelen.
- Alle wensen vervullen, alles voor iedereen betalen
- Ik ben Sinterklaas niet.
- Niet alles voor niks doen.
slak
- Op iedere slak zout leggen.
- Aanmerkingen maken op elke onbetekenende afwijking, overal op zeuren.
- Een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg.
- Je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed.
- Zo snel als een slak op een teerton.
- Erg langzaam.
slapen
- De slaap der rechtvaardigen slapen.
- Een schoon geweten hebben.
- Hij stond te slapen.
- Hij lette niet op.
slof
- Uit zijn slof schieten.
- Kwaad uitvallen.
- Iets op zijn sloffen aankunnen.
- Iets heel gemakkelijk kunnen uitvoeren.
sloot
- Van de wal in de sloot belanden.
- Van een slechte situatie terecht komen in een situatie die nóg slechter is.
smetten
- Van vreemde smetten vrij.
- Onafhankelijk, bevrijd.
snor
- Zijn snor drukken.
- Zijn werk niet doen.
- Dat zit wel snor.
- Dat komt wel goed.
soep
- In de soep lopen.
- Volledig mislukken (van een plan)
- Hij maakt er een soepie van.
- Hij gaat niet ordelijk te werk.
sok
- Van de sokken gaan, raken, vallen.
- Bewusteloos vallen.
- Iemand van de sokken slaan.
- Iemand vellen, neerslaan.
- Iemand van de sokken rijden, lopen.
- Iemand ondersteboven rijden of lopen.
- Een held op sokken.
- Iemand die zich dapper voordoet, maar in werkelijkheid niets durft. Een bangerik.
- Een beer op sokken.
- Een goedzak.
- Je kunt niet met twee voeten in één sok.
- twee onverenigbare zaken kunnen niet worden gecombineerd.
- Met de sok op de kop gezet.
- Er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen.
sop
- Het sop is de kool niet waard.
- De zaak is zo onbelangrijk, dat het verspilling zou zijn om er veel tijd of woorden aan te besteden.
- In zijn sop gaar laten koken.
- Zijn kritiek en protesten negeren.
- Het ruime sop kiezen.
- Op zee gaan.
spaander
- Waar gehakt wordt, vallen spaanders.
- Waar werk verricht wordt, worden ook wel wat fouten gemaakt
- Er geen spaan van heel laten
- Iets compleet vernielen.
spek
- De kat op het spek binden.
- Iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben.
- Voor spek en bonen meedoen.
- Iemand niet serieus laten meedoen, een kind aan een spelletje bijvoorbeeld.
speld
- Een speld in een hooiberg.
- Iets dat vrijwel onvindbaar is.
- Er geen speld tussen kunnen krijgen.
- Niets tegen in kunnen brengen.
- Zo stil dat je een speld kunt horen vallen.
- Bijzonder stil.
spiering
- Een spierinkje uitgooien om een kabeljauw te vangen.
- Een klein verlies accepteren om daarmee kans te maken op een grote winst.
spijker
- Spijkers op laag water zoeken.
- Kritiek hebben op onbenulligheden.
- De spijker op de kop slaan.
- de kern van de zaak benoemen.
stap
- Grote stappen, gauw thuis.
- Een taak uitvoeren zonder zich er druk over te maken of ieder detail correct wordt aangepakt.
- De eerste stap zetten.
- Initiatief nemen
stapel
- Te hard van stapel lopen.
- Iets te snel aanpakken.
steek
- Ik zie geen steek.
- Ik zie niets.
- Iemand in de steek laten.
- Iemand aan zijn lot overlaten.
- Een zondagse steek houdt geen week.
- De zondag is geen werkdag maar de dag des Heeren.
- Een steek(je) laten vallen.
- Een fout maken.
steen
- Steen des aanstoots.
- Iets waaraan men zich ergert.
- Steen en been klagen.
- Luid en heftig klagen.
- Steenrijk
- Uitzonderlijk rijk.
- Historisch: in de vroege middeleeuwen konden enkel kapitaalkrachtigen zich een stenen huis permitteren; de standaard was toen hout.
stoel
- Je mening niet onder stoelen of banken steken.
- Je mening niet verbergen, openlijk voor je mening en standpunten uit durven komen, bij voorbeeld van afkeuring van iets.
stomheid
- Met stomheid geslagen.
- Plotseling geen woord meer kunnen zeggen.
storm
- Een storm in een glas water.
- Jezelf druk maken om (bijna) niets.
straat
- Het personeel werd op straat gezet.
- Het personeel werd ontslagen.
- Dat raak je aan de straatstenen niet kwijt.
- Dat is waardeloze troep
stuk
- Een stuk in de kraag drinken.
- Zich dronken drinken.
- Dat is een stuk!
- Dat is een aantrekkelijk persoon.
- Iemand van zijn stuk brengen.
- Iemand onzeker maken.
tafel
- Iets ter tafel brengen.
- Voorstellen om iets te bespreken.
zijn kaarten op tafel leggen zijn bedoelingen tonen
tand
- Ergens zijn tanden inzetten.
- Vasthoudend zijn, niet snel opgeven.
- Haar op zijn tanden hebben.
- Goed gebekt zijn, iemand durft goed van zich af te spreken.
- Iemand aan de tand voelen.
- Hem kritisch ondervragen.
- Met zijn mond vol tanden staan.
- Niet kunnen antwoorden/reageren op een netelige vraag.
- Op zijn tandvlees lopen.
- Uitgeput zijn.
- Er haveloos bijlopen.
- Zijn tanden laten zien.
- Tonen dat men niet bang is, van zich afbijten; stevig uitvaren; streng zijn.
- Tot de tanden bewapend zijn.
- Helemaal bewapend zijn.
tang
- Iemand in de tang nemen.
- Iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen.
- Iemand in zijn macht hebben.
- Te vies om met een tang aan te pakken.
- Heel vies en smerig.
- Een tang van een wijf. / Een oude tang.
- Een heks, feeks. / Een oude lastige vrouw.
- Dat slaat als een tang op een varken.
- Dat slaat nergens op.
teen
- Op zijn/haar tenen getrapt zijn.
- Zich snel beledigd voelen.
- Lange tenen hebben.
- Snel geïrriteerd zijn.
- Op je tenen lopen.
- Meer willen presteren dan je aan kunt.
- Voorzichtig te werk gaan.
tegenslag
- Een tegenslag.
- Een onverwacht nadelig feit of voorval.
tellen
- Uitgeteld zijn.
- Geen energie meer over hebben. Niet verder kunnen. Waarschijnlijk afgeleid van de tien tellen die een bokser krijgt in een wedstrijd om weer overeind te komen.
- Op je tellen passen.
- Voorzichtig zijn.
(ver)tering
- De tering naar de nering zetten.
- De uitgaven beperken tot het bedrag van de inkomsten.
- Ik mag de tering krijgen
- Er zeker in zijn.
teugel
- De teugels laten vieren.
- Een minder streng beleid voeren.
- De teugels in handen hebben.
- De baas zijn.
- De teugels strakker aanhalen.
- Een strengere discipline invoeren.
thuis
- Niet thuis geven.
- Het verwachtingspatroon niet kunnen nakomen.
tien
- Een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw.
- In de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind.
(ge)tij
- Het tij keren
- Een ontwikkeling stoppen. Bijvoorbeeld ten aanzien van het toenemen van zinloos geweld. Zie getij.
tijd
- Goed bij de tijd zijn.
- Snugger.
tong
- Over de tong gaan.
- Overal het onderwerp van gesprek zijn.
- Het achterste van je tong laten zien.
- Zich meteen laten kennen; niets achter de hand houden.
toon
- Een toontje lager zingen.
- Minder pretentieus optreden (bijvoorbeeld: Laat hem eerst maar eens een poosje bij ons stage lopen, dan zal hij wel een toontje lager zingen).
- De boventoon voeren.
- Het hoogste woord hebben.
toren
- Hoog van de toren blazen.
- Praten alsof men heel belangrijk is. Historisch: Het trompetsignaal van de toren geblazen werd verder gehoord.
touw
- Aan de touwtjes trekken.
- De werkelijke macht hebben. (in de context van een organisatie).
- De touwtjes in handen hebben.
- De controle hebben.
- Er is geen touw aan vast te knopen.
- Er is niets van te begrijpen.
- Op touw zetten.
- Een actie of iets dergelijks tot stand brengen of in gang zetten.
- In touw zijn.
- Actief (als in: "hij was al vanaf 5 uur 's morgens in touw").
- Zo dom als touw.
- Onnozelheid of domheid (als in: "Je bent ook zo dom als touw hè?!")
trekken
- Aan zijn/haar trekken komen.
- Dat meemaken of verwerven wat men graag wil.
trommel
- Een paar mensen optrommelen.
- Een paar mensen laten komen.
Turk
- Rijden als een Turk.
- Slecht en roekeloos rijden.
- Een renegaat is nog erger dan een Turk.
- Een vroegere vriend is een veel gevaarlijker vijand dan iemand die altijd een vijand is geweest.
- Zo zwart zien als een Turk.
- Er erg vuil uitzien.
- De Grote Turk.
- De sultan van Turkije.
- Aan de Turken overgeleverd zijn.
- Slecht behandeld, bedrogen, mishandeld worden
- Aangaan als een Turk.
- Heftig uitvaren, razen, tieren.
ui
- Het was uien.
- Het ging bijzonder slecht, het viel bijzonder tegen.
- Ga op het dak zitten met een bos uien, dan kan je gaan zitten stinken.
- Bekijk het maar, zoek het maar uit.
uil
- Hij is een uil.
- Hij is een dwaas, een stomkop.
- Een uil vangen.
- Een grote strop hebben.
- Een uiltje knappen.
- Een dutje doen.
- Elk meent zijn uil een valk te zijn.
- Elke ouder is geneigd te denken, dat zijn kind beter of bijzonderder is dan de rest.
uit
- We zijn er uit.
- We hebben de oplossing gevonden.
uithangbord
- Ik ben geen uithangbord.
- Ik heb meer te doen, ik blijf niet wachten/zo staan.
uitpakken
- Iemand die behoorlijk kan uitpakken.
- Iemand die ongeremd zijn toorn kan uiten.