Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Willem Mekern
Willem Mekern (Gorinchem, 9 januari 1828 - Loemar (Borneo) 12 juni 1856) was een Nederlandse tweede luitenant der infanterie van het Nederlands-Indische leger, ridder in de Militaire Willems-Orde vierde klasse.
Loopbaan
Mekern meldde zich op 25 november 1848 als soldaat aan bij het Koloniaal Werfdepot en werd op 19 februari 1849 benoemd tot korporaal; hij werd op 5 september 1849 bevorderd tot sergeant titulair en embarkeerde de dag daarop om naar Batavia af te reizen, waar hij op 23 november van dat jaar aankwam en geplaatst werd als sergeant effectief bij de dertiende afdeling infanterie. Hij werd op 3 december 1851 benoemd tot tweede luitenant en nam deel aan de expeditie naar de westerafdeling van Borneo in 1850 en 1851, waar hij zich onderscheidde op 11 september 1850, toen hij, ernstig gewond door een buikschot, tijdens de bestorming en inname van Pamangkat, neerviel maar liggend zijn geweer nog drie tot viermaal laadde om de vijand van de redoute weg te schieten. Mekern werd bij Koninklijk Besluit van 19 juli 1851 nummer 5 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn aldaar gehouden gedrag.
Overvalling van de versterking te Loemar
De versterking te Loemar, gelegen aan de westkust van Borneo, was een vierkante redoute, aan drie zijden afgesloten door een palissadering, terwijl de vierde aan de rivier gelegen kant, geheel open was. Aan de drie beschermde zijden, waar zich ook de beiden ingangen bevonden, was het fort omringd door bebouwde gronden, waarvan de tot manshoogte opschietende struiken, de waarneming van vijanden, die de sterkte wilden bekruipen, niet alleen zeer moeilijk, maar vooral in het duister, bijna onmogelijk maakte, terwijl nergens de nodige hindernissen aangebracht waren om de redoute stormvrij te maken, wat men onnodig achtte, omdat de tegenstand van de vijand geheel gebroken was en de opstand geacht kon worden gedempt te zijn. Binnen de redoute stond slechts een woning, van bamboe opgetrokken en met nipah-bladeren (atap) gedekt; deze was in verschillende vertrekken verdeeld, die ieder hun speciale bestemming hadden, als keuken, logies voor de soldaten, wachtlokaal, magazijn en woning voor de commandant. De bezetting bestond oorspronkelijk uit de Europese sergeant Bos en 15 inlandse soldaten, maar sinds Lioe Tsong, een der kongsi-hoofden van de mijnen te Loemar, weer afvallig en roerig was geworden en overal onrust stookte, was de sterkte van de bezetting gebracht op 50 inlandse onderofficieren en minderen met daarnaast een Europese sergeant en een Europese korporaal en het commando daarover opgedragen aan luitenant der infanterie Mekern.
Het verraad van de kongsi-hoofden
Omdat het vermoeden gewettigd was, dat andere kongsi-hoofden in het geheim in verstandhouding stonden met Lioe Tsong, die met een bende in de omtrek rondzwierf, was door het bestuur gelast, om ook het kongsi-huis te Loemar af te breken, evenals overal elders, om te beletten dat de oproerigen zich in dat versterkte reduit verzamelden; deze opruiming was vastgesteld op de 12de juni 1856. Mekern had reeds herhaalde pogingen in het werk gesteld, om zich van de persoon van Lioe Tsong en zijn bende meester te maken, maar het ondoordringbare, bosachtige en geaccidenteerde terrein vol schuilhoeken had de pogingen verijdeld, vooral omdat de Kongsi, waarmee het oproerig hoofd in geheime verstandhouding stond, hem waarschuwde en hielp. Niets gaf er enig aanleiding toe, om een direct naderend gevaar of onheil te vermoeden, want van de het gouvernement toegedane, en zeer getrouwe inlandse hoofden waren steeds geruststellende berichten ingekomen. Luitenant Mekern wist echter niet dat Lioe Tsong een vergadering gehouden had met de ontevreden mijnwerkers, waarin besloten was, dat de bekruiping en de aanval van de Nederlandse post nog die nacht zou gebeuren.
Tegen twee uur ’s nachts was de gehele bezetting in diepe rust, ook de commandant, die nog tot één uur gewerkt had, en zich daarna overtuigde dat de schildwachten waakzaam waren. Alleen sergeant Bos, die de wacht had en de schildwachten waakten. Plotseling viel er een schot, gelost door de schildwacht die de oostelijke ingang bewaakte, en daar door enige Chinezen bekropen en aangevallen was, maar die direct zijn aanvaller had doodgeschoten. Tegelijkertijd ging er aan alle kanten buiten de versterking een moorddadig gehuil op, en poogden de aanvallende Chinezen de noordelijke ingang te forceren, maar ook hier velde een schildwacht de eerste indringer en werd dadelijk bijgestaan door sergeant Bos met de wachthebbende soldaten, die daar wel de aanvallers afweerden, maar niet konden voorkomen, dat de grootste macht der Chinezen elders over de palissadering naar binnen drong. Direct op het vallen van het eerste schot en het klinken van de alarmkreet, was de bezetting te wapen gevlogen, om de voorgeschreven alarmstelling in te nemen, en ook luitenant Mekern had zich dadelijk naar de zijnen gespoed, om zijn manschappen te verzamelen, en ijlde daarop het eerst vooruit, om de over de palissadering dringende vijand te bestrijden.
De overvalling
Nauwelijks was hij buiten de kazerne gekomen, of een Chinees, een groot tweehandig zwaard zwaaiend, viel op hem aan en bracht hem twee vreselijke en dodelijke wonden toe, zodat hij op de ereplaats, aan het hoofd van zijn troep, neerzeeg en sergeant Bos, die toegesneld was, nog slechts kon toeroepen: Sergeant, ik sterf, houd gij u nu goed,[1] alvorens de geest te geven. Zijn laatste gedachten waren gewijd aan de hem toevertrouwde post, en zijn laatste woorden waren een opwekking tot plichtsbetrachting. Na een hardnekkige worsteling gelukte het de bezetting, voorgegaan door sergeant Bos en telkens verwoed met de bajonet aanvallend, de vijand uit de versterking te verdrijven; deze bleef echter nog steeds in de omtrek, de moedige verdedigers met zijn vuur bestokend en ook de nabij gelegen passar aan de vlammen prijsgevend. Pas toen de dag aanbrak, trok de vijand af en was het de bezetting mogelijk het toneel van de strijd en de verwoesting te overzien, de verliezen na te gaan en tevens het hachelijke van hun positie te beseffen. Behalve luitenant Mekern en korporaal Kleingeld had het dappere troepje nog het verlies van drie inlandse soldaten, die gesneuveld waren, te betreuren, met daarnaast 3 zwaar en enige lichtgewonden.
Zodra de commandant te Lara bericht kreeg van het voorgevallene, draalde hij geen ogenblik, maar zond direct luitenant Hamel met 13 man naar Loemar. Dat was alles wat hij in dit uiterste geval missen kon, omdat de opstand ook naar deze post dreigde over te slaan. Deze versterking kwam al in de avond van de 12de te Loemar aan. De volgende dag trad luitenant Hamel met kracht op en viel met een deel der bezetting de Chinezen aan, die op 150 pas van de versterking een diepe loopgraaf hadden gemaakt, waaruit hij hen met de bajonet verdreef, zodat het voortdurend bestookte garnizoen daardoor enige verademing kreeg. In de nacht van de 12de juni kreeg majoor Maubach, militaire commandant te Montrado, per vertrouwde bode, die allerlei binnenpaden had gevolgd, bericht van het voorgevallene te Loemar, en nog diezelfde nacht tegen drie uur rukte hij daarheen op, aan het hoofd van een colonne, sterk 150 bajonetten en twee mortieren.
Onderwerping van Loemar
De 16de, 17de en 18de juni kwamen allen in onderwerping en werden 23 hoofden gevangengenomen. Luitenant-kolonel W.E. Kroesen, gewestelijke militaire commandant aan de Westkust van Borneo, kwam de 19de juni van Pontianak te Loemar aan en installeerde direct de krijgsraad om de 23 rebellen te horen en te vonnissen. Van hun misdaden overtuigd werden elf ter dood veroordeeld en aan de overigen verschillende strenge straffen opgelegd. Direct verleende overste Kroesen als commandant te veld het fiat executie en de 20ste juni werden de elf ter dood veroordeelden in het openbaar opgehangen. Na de voltrekking van het vonnis sprak de overste de troepen toe, prees de verdedigers om hun kloekmoedig stand houden en vooral de aanvoerder, sergeant Bos, die in zulke moeilijke ogenblikken zo flink wist op te treden, herdacht het smartelijke verlies dat het leger in luitenant Mekern leed en zwaaide de verschillende aanvoerders de meest verdiende lof toe, voor hun kordaat, zelfstandig en voortvarend handelen. Mekern werd met zijn vier gesneuvelde makkers begraven onder het vaandel, op de plaats zelf waar zij de laatste adem hadden uitgeblazen.[2] Een broer van Mekern, Fredericus Johan Wilhelm, ook ridder der Militaire Willems-Orde, sneuvelde later te Atjeh en een neef, Everardus, verkreeg reeds in 1831 de Militaire Willems-Orde.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|