Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Gerhardus Perk van Lith

Uit Wikisage
Versie door Lidewij (overleg | bijdragen) op 11 feb 2015 om 21:19
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.
Waterval en oerwoud op Sumatra

Gerhardus Perk van Lith ( Brussel, 9 juli 1793 - Gouda, mei 1870) was een Nederlands kapitein van het Indische leger, majoor-commandant van de dienstdoende schutterij te Gouda en ridder in de Militaire Willems-Orde.

Loopbaan

Perk van Lith werd op 21 september 1829 bevorderd tot eerste luitenant bij de derde afdeling infanterie, op 21 juni 1831 overgeplaatst bij het eerste bataljon in Nederlands-Indië en nam hiermee deel aan de Padri-oorlogen, waar hij onder meer tegenwoordig was bij de expeditie tegen het Rijk van Lintau op Sumatra's Westkust.

Padri-oorlogen

Er verliepen enige ogenblikken om het Nederlandse centrum door de vijandelijke linie te krijgen wegens randjoe's, wolfskuilen, grachten en borstweringen, die het spoedig avanceren beletten. Binnen het uur echter had het Nederlandse centrum binnen de vijandelijke linie een houwitser, een 6ponder op veldaffuit, een 3ponder op veldaffuit en een handmortier in batterij. Intussen was kapitein Veltman met de linkervleugel gedeboucheerd en vond gelegenheid de vijand verder op de vlucht te drijven. Dit werd, in de loop van de dag, door de rechtervleugel en andermaal herhaald maar het nemen door luitenant-kolonel Vermeulen Krieger van de linie van de Marapalm had de beslissende slag aan het Lintause toegebracht. Bij deze gelegenheid sneuvelde kapitein Schenck en werden een groot aantal officieren gewond. Officieren verder tegenwoordig waren kapitein Van Gonzenbach, Perk van Lith, eerste luitenant Van Lutzow en de tweede luitenants Van der Hart, Jorissen en De Stuers, over welke allen, evenals over de onderofficieren en manschappen, Vermeulen Krieger zijn hoogste tevredenheid betuigde. Met name de tweede compagnie had zich onderscheiden, die steeds vooraan was, alsmede Perk van Lith en eerste luitenant Van Lutzlow.[1] Perk van Lith werd op 17 mei 1834 benoemd tot eerste luitenant-adjudant bij de veertiende afdeling infanterie en verkreeg bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1833 een eervolle vermelding voor zijn gehouden gedrag tijdens de volgende tocht.

Terugtocht naar Koriri

De 29ste december 1832 waren twee jagers, die van het fort te Bondjol naar Bjerro gegaan waren om te foerageren, onderweg vermoord en beroofd, en daarom begaf Vermeulen Krieger zich zodra hij op 5 januari 1833 te Fort van der Cappelen de tijding vernam, zich naar Bjerro om de zaak te onderzoeken, gevolgd door zijn adjudant luitenant Perk van Lith en een detachement jagers, sterk 75 man onder luitenant Schouten. Te Bjerro kon Vermeulen Krieger het onderzoek tot geen goed resultaat brengen omdat geen van de opgeroepen hoofden voor hem verscheen en daarom ging hij de 7de januari met zijn detachement naar Pisang, waar zich een kleine versterking bevond, bezet door een sergeant en 17 soldaten, daarbij vergezeld door luitenant B. Bouman, civiel gezaghebber in Agam, luitenant Schoch, civiel hoofd der XII Kotta’s en VII Loerah’s en een getrouw inlands hoofd, terwijl hij tegelijkertijd aan luitenant M. de Wauthier, commandant te Bondjol, de last zond om zich ook naar Pisang te begeven om met hem te confereren. De volgende dag ontving hij het bericht dat dezelfde nacht, in de vroege morgen voor zonsopgang, de post te Bondjol afgelopen was en de gehele bezetting, sterk 27 Europese en 19 inlandse onderofficieren en manschappen, op de meest wreedaardige wijze was mishandeld en afgemaakt. De toestand te Pisang was voor de daar gelegerde troep van Vermeulen Krieger alles behalve rooskleurig. In het fort waar slechts op een kleine bezetting gerekend was, waren geen levensmiddelen genoeg om de gehele troep te voeden.

De enige weg waarlangs de terugtocht nu nog mogelijk was, was de weg naar Boekit Koriri in Agam; deze weg was eigenlijk niet veel meer dan een moeilijk begaanbaar breed voetpad, dat over steile hoogten, door diepe ravijnen en soms door dichte bossen voerde, terwijl die streek het sterkst bevolkt geacht werd en daar ook de meest heftige tegenstand verwacht kon worden. De 12de januari 1833 ’s morgens om half zeven stond alles voor de afmars gereed; tachtig geweerdragende onderofficieren en manschappen waren aangetreden onder het opperbevel van overste Vermeulen Krieger en daarbij bevonden zich eerste luitenant adjudant Perk van Lith, eerste luitenant Schouten en de tweede luitenants B. Bouman en Schoch, alsmede de inlandse tweede luitenant Prawiro Dirdjo en een getrouw gebleven inlands hoofd. Deze kleine colonne werd door een tierende, schreeuwende, opgewonden en moordlustige vijand vervolgd en van alle kanten heftig beschoten, terwijl van de top grote rotsblokken naar beneden werden gerold om de manschappen te verpletteren.

Eindelijk naderde men een, hoewel doorwaadbaar, toch zeer snel stromende zijtak van de rivier de Massang, zodat de overtocht, vooral voor de gewonden, zeer bezwaarlijk was, omdat de vijand zoals overal elders, de bestaande brug had vernield. Aan alle kanten vertoonde zich een talloze wraakzuchtige vijand, die de afgehouwen hoofden van de gevallenen op pieken gestoken zegevierend meevoerde. Zo ging het voortdurend berg op berg af, langs of door sterk bevolkte en versterkte kampongs, telkens de rivier weer overtrekkend maar zeer langzaam, want het aantal gewonden nam voortdurend toe. Steeds hardnekkig vervolgd, steeds strijdend en strijdmakkers verliezend, steeds meer gewonden krijgend, bereikte de troep tegen 5 uur in de namiddag, dus één uur voor zonsondergang, na een aanhoudende worsteling van ongeveer 10 zware uren, zonder enig voedsel, een kampong. Bij de kampong gekomen, werden zij plotseling van achter muren door smalle schietgaten met een hagelbui van kogels overstelpt, waardoor weer drie jagers sneuvelden en velen gewond of voor de tweede en derde maal gewond werden. Na een hevig vuurgevecht werd de mars vervolgd; eindelijk bereikte men een uur later een bevriende kampong en nu was alle gevaar geweken. Over een afstand van 12 uur gaans had de troep 22 uur gemarcheerd in een verschroeiende, brandende hitte en gedurende die tijd niets gegeten, 30 maal min of meer brede, snelstromende rivieren overgetrokken, steile bergen beklommen, diepe ravijnen doorgegaan, zich langs smalle bergpassen vol scherpe randjoe’s een weg gebaand, voorbij hoogten waarvan een regen van rotsblokken naar beneden donderde en dat alles onder een voortdurende strijd met een telkens aangroeiende, zeker 40 maal sterkere, zeer beweegbare en goed bewapende vijand, die van elk voordeel dat het terrein hem verschafte goed gebruik maakte.

Latere loopbaan

Perk van Lith werd bij Koninklijk Besluit van 19 december 1838 nummer 71 benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen gedurende de tijd dat hij eerste luitenant-adjudant bij het Indische leger was; hij was toen werkzaam bij het depot van de veertiende afdeling infanterie. Hij werd op 4 november 1843 bevorderd tot kapitein bij het vierde regiment infanterie te Maastricht en was daar werkzaam als plaats-majoor van de derde klasse. Perk van Lith vroeg en verkreeg eervol ontslag op 23 april 1846 en bij besluit werd goedgevonden dat hij gerechtigd was tot het voortdurend dragen van zijn activiteitsuniform van het wapen der infanterie.[2] Hij werd op 11 februari 1857 benoemd tot majoor-commandant der dienstdoende schutterij te Gouda. De plechtige installatie vond plaats op het marktplein aldaar in aanwezigheid van burgerlijke en militaire autoriteiten en er werd een serenade aan hem gebracht door het muziekkorps.[3] In 1863 doneerde hij enige boekwerken aan de bibliotheek van Bronbeek en datzelfde jaar was hij lid van een commissie tot de oprichting van een nationaal gedenkteken voor november 1813. Hij verkreeg op 12 november 1865 eervol ontslag als majoor bij de schutterij te Gouda onder dankbetuiging voor bewezen diensten en overleed in 1870 te Gouda.

Familie

Perk van Lith was de zoon van Sebastiaan Perk van Lith en Catharina Geertruida Lehmann. Hij trouwde in Gouda op 14 november 1838 met Anna Maria van Alphen (Rotterdam, 17 oktober 1809- Gouda, 13 september 1866). Zij was de dochter van Jan van Alphen commissaris van politie en Johanna Wilhelmina Roest. Uit zijn huwelijk werden geboren:

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º Nederlandse Staatscourant (08-02-1833)
  2. º Bredase Courant (26-04-1844)
  3. º Nieuwe Rotterdamse Courant(16-04-1857)
rel=nofollow
  • 1841. J.C. Boelhouwer. Herinneringen aan mijn tijd op Sumatra's Westkust gedurende de jaren 1831-1834. Erven Doorman.
  • 1902. A.S.H. Booms. Terugtocht naar Koriri in Neerlands Krijgsroem in Insulinde. W.P. van Stockum & Zoon. Den Haag.
  • 1940. G.C.E. Köffler. De Militaire Willemsorde 1815-1940. Algemene Landsdrukkerij. Den Haag.

Q3143627 op Wikidata  Intertaalkoppelingen via Wikidata (via reasonator)

rel=nofollow
rel=nofollow