Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Atjeh-oorlog (periode van verdere achteruitgang)

Uit Wikisage
Versie door O (overleg | bijdragen) op 14 okt 2014 om 22:38
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.


De Atjeh-oorlog: de periode van verdere achteruitgang (1892-1896) was een tijdperk tijdens de Atjehoorlog waarin de afwachtende houding werd toegepast en de zaken er te Atjeh steeds meer op achteruit gingen.

Inleiding

Bij Segli, waar door de vijand een versterking was opgericht, hadden gevechten plaats.
Evenals op de 27ste september 1892 bij de versterking te Kaloet, waar de vijand ten zuiden van de spoorbaan tussen Lamreng en Lambaroe bentings had opgeworpen; de Nederlandse troepen probeerden dezen te veroveren maar dat lukte niet. Luitenant SA Drijber, die proberen moest de versterking van achteren binnen te dringen, stuitte op een brede en diepe, met water gevulde kuil, waarover een brug lag. Drijber ging hier overheen en verkreeg een (niet dodelijk) schot in het hoofd; van verdere pogingen werd nu afgezien.
In het begin van 1893 viel Nja-Makam met Atjehnese benden het gebied in het noorden van de residentie Oostkust van Sumatra binnen; met behulp van detachementen van de koloniale reserve en van de marine werd de opdringende vijand zware verliezen toegebracht en werden vier sterke bentings genomen. De 20ste juli had een afschuwelijk moordtoneel plaats aan boord van het stoomschip "Rajah Kongsi Atjeh", dat onder Nederlandse vlag voer. Zeven Pedirezen deden een verraderlijke aanval op de bemanning en passagiers zodat, behalve de kapitein en stuurman, 24 personen vermoord, 12 verwond werden. Het hoofd van de XXII Moekims, Panglima Polèm II, tot dusver een van de hevigste tegenstanders, kwam op 6 september 1903 in onderwerping. Over het algemeen kon men op de zogenaamd bevriende hoofden weinig vertrouwen; een uitzondering hierop was de Shajbandar Toekoe Panglima Magradja Tibang Mohama, die het gouvernement getrouw bleef, sinds hij onder Karel van der Heijden het Nederlands gezag erkend had.

Inlandse bondgenoten, de politiek van kolonel C. Deykerhoff

Bestand:Toekoe Oemar en zijn volgelingen.jpg
Teukoe Oemar en zijn volgelingen

Als opvolger van de kolonel F Pompe van Meerdervoort die in 1892 aftrad wegens een verschil van inzicht met de politiek over de te voeren strategie, werd kolonel C. Deykerhoff in 1892 benoemd tot Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden. Kolonel C.Deykerhoff veronderstelde dat het beter was om “loyale” inheemse hoofden in te zetten tegen “vijandelijke” hoofden. Met geld, geschenken en onderscheidingen trachtte Gouverneur Deykerhoff de vriendschap der Atjehse hoofden te kopen en af en toe lukte dat ook. Zo werden inlandse hulptroepen opgeleid en uitgerust met wapens. Mede door aanbevelingen van loyale Atjehers was in 1890 het Korps Marechaussee opgericht.

Hoe weinig overigens op het woord van de Atjehse hoofden vertrouwd kon worden had men kunnen bedenken toen Teukoe Oemar, vooral berucht door de Nisero-kwestie (zie de Atjeh-oorlog (voortzetting van de afwachtende politiek) (1883-1892)), in onderwerping kwam; had men hem eerder met wantrouwen bejegend, zodra Teukoe Oemar kolonel Deijkerhoff het aanbod deed aan de Nederlandse kant te vechten, werd tot verbazing van velen hierop ingegaan. Van zijn diensten zou nu gebruik worden gemaakt om achtereenvolgens de XXV, XXVI en XXII Moekims van vijanden te zuiveren. Aanvankelijk schenen de bedoelingen van Oemar goed te zijn; hij veroverde Tjot Goé, een heuvel in een uitgestrekte vlakte, waarvan het bezit van waarde was; ook Kaloet, dat het jaar tevoren de Nederlandse aanval weerstaan had, werd door hem ingenomen met behulp van het Nederlandse geschut in Lambaroe en Lamreng.

Bestand:Weijerman JJP.jpg
1e luitenant JJP Weijerman

De troepen werden onvermijdelijk meer in zijn ondernemingen meegesleept, zoals bij de operaties in de XXVI en XXII Moekims, waar bij de Mesigit Siem, een stenen gebouw nabij de kampong van die naam, een hardnekkig gevecht geleverd werd; luitenant Weijerman en 6 minderen werden gedood, 2 officieren en 32 minderen gewond. Door dit wapenfeit werd het contact met Kroeng Kali hersteld, welke post nu werd opgeheven omdat hij te veel bloot stond aan vijandelijke overvalling. Luitenant Weijerman werd begraven op kerkhof Peutjoet, waar meerdere militairen werden begraven, Aan de ingang werd een monumentaal portiek gebouwd en Weijerman was de eerste die door deze poort naar zijn graf gedragen werd. Nog altijd bleek "Panglima Prang besar", zoals Teukoe Djohan Pahalawan of Teukoe Omar nu betiteld werd, een trouw bondgenoot van de Nederlanders. In de langs de Atjeh-rivier gelegen Sagi der XXII Moekims, Anak Galoeng, hadden de Atjehnezen onder aanvoering van Panglima Polèm II zich terdege versterkt, nadat die stelling door de Nederlandse troepen was ontruimd. Ondanks een verwoede tegenstand werd zij genomen, alsmede Senelop, waardoor de Nederlandse positie op de rechter rivieroever weer voldoende verzekerd was.

Inmiddels was als nieuwe gouverneur-generaal Carel Herman Aart van der Wijck benoemd, die aan het einde van het jaar 1893 de toestand te Atjeh bevredigend vond, ook in de onderhorigheden, hoewel in de XXII Moekims het verzet voort bleef duren. In 1894 hadden geen noemenswaardige operaties plaats, al moest aan de westkust van Meulaboh, welke kampong van die naam door de Atjehnezen versterkt was, worden veroverd door de troepen. De transportdienst bleef omslachtig en in de XXII Moekims, waar de vijand transporten en dekkingstroepen voortdurend bestookte, gevaarlijk.

Het verraad van Toekoe Oemar

In november 1895 begaf de legercommandant, generaal Jacobus Augustinus Vetter, zich naar Atjeh om zich op de hoogte van de zaken te stellen; hij oordeelde het nodig, de tijdelijke posten beter te versterken en bracht wijziging aan in het strategisch plan. Op de 29ste maart 1896 werd men opgeschrikt door het bericht dat Teukoe Oemar afvallig zou zijn geworden, net nadat hij was voorzien was van wapens, munitie en geld; men had hem zelfs 378 achterlaadgeweren toevertrouwd. Tot de afval van de bondgenoot droeg het volgende bij: in het begin van 1896 was de bevolking weer onrustig en vijandig geworden; kwaadwilligen drongen door tot een der buitenwerken van Kota Radja. Bij het doorzoeken van de kampong Anak Baté was een scherp gevecht geleverd, dat de Nederlandse colonne bijna noodlottig was geworden; de wapens moesten nu gekeerd worden tegen de hoeloebalang van de VII Moekims. Teukoe Oemar zag nu kans zijn slag te slaan, een aantal hoofden sloten zich bij hem aan; de Nederlandse linie werd ernstig bedreigd en de communicatie van de posten onderling was verbroken.

Gevolgen van de weifelende politiek

Alles stond weer in vuur en vlam; de oorlog was opnieuw ontbrand en het gouvernement zag de toestand niet bemoedigend in. Overal verving een hevig verzet de tijdelijke rust. Maar ten overvloede was het de wisselende politiek, die de Atjeh-oorlog beheerste; de oorzaak van de lange duur ervan. J.A. Kruyt, oud consul der Nederlanden in Penang schreef hierover: ”wijzend op de jammerlijke gevolgen van het hinken op twee gedachten gedurende 25 jaar. Telkens zag men een stelsel aangeprezen, aangenomen, gevolgd voor een poos en, als het geluk voorspelde, opgegeven om plaats te maken voor een ander. Zelfs op de oostkust, waar aanvankelijk met schitterend succes was opgetreden, eindigde men met de toestand te bederven. Het was een voortdurend geven en nemen, voortgaan en teruggaan; een aarzelen en weifelen zonder eind.

Een scheepvaartregeling of herstel van het sultanaat wilde de regering niet; tot afdoende blokkade wilde het bestuur van Atjeh niet overgaan, en toch kwam men over en weer telkens zowel op het een als op het ander terug, en nu de concentratie in Groot-Atjeh òf door een rigoureuze blokkade òf door een krachtige nationale scheepvaartregeling – maar één van beide – alleen waarde kon krijgen, nu werd juist van beide zó veel of zó weinig toegepast, dat noch het een, noch het ander doel kon treffen omdat beide elkaar verlamden. Nu eindelijk werd weer de nodige veerkracht ontwikkeld en helde de landvoogd ertoe over te breken met de weifelende politiek, die de vestiging in Atjeh aan de rand van de afgrond bracht.

De gouverneur had telefonisch de gouverneur-generaal versterking gevraagd, waaraan gevolg gegeven werd; de Raad van Nederlands Indië was in buitengewone vergadering bijeen geroepen om de maatregelen te beramen, die door de omstandigheden werden vereist. Men achtte het raadzaam generaal C. Deykerhoff niet langer met de leiding van de Atjehse aangelegenheden te belasten: "'Waar het afval van Teukoe Oemar aanstonds tot zulke verstrekkende gevolgen aanleiding gaf, dat al het sinds 1893 verkregene als het ware op losse schroeven werd gezet, moest wel ernstige twijfel rijzen, of de militaire en civiele gouverneur de toestand tevoren wel inderdaad juist beoordeeld had"; onder die omstandigheden meende de Indische regering, die bekend was met de optimistische denkbeelden van generaal Deykerhoff ten aanzien van Teukoe Oemar, die generaal te ontheffen van zijn functie; zo schreef de minister in het Koloniale Verslag en aan luitenant-generaal Vetter, commandant van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, werd opgedragen, zich naar Atjeh te begeven en als regeringscommissaris de leiding der zaken daar in handen te nemen (zie verder de Atjeh-oorlog: (1896-1901); een periode van offensief militair optreden).

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • 1900. W.A. Terwogt. Het land van Jan Pieterszoon Coen. Geschiedenis van de Nederlanders in oost-Indië. P. Geerts. Hoorn
  • 1900. G. Kepper. Wapenfeiten van het Nederlands Indische Leger; 1816-1900. M.M. Cuvee, Den Haag.
  • 1897. Willem Christiaan Nieuwenhuijzen. De politiek van de oorlog in Atjeh. Indisch Militair Tijdschrift. Bladzijde 1, 85, 157, 237, 337, 413, 493, 579, 663, 733, 819 en 917 (12 afleveringen)
  • 1913. A. Kruisheer. Atjeh 1896. NV Boekhandel Visser en Co. Weltevreden. 2 delen.
rel=nofollow
rel=nofollow