Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Anco Wigboldus
Anco (oorspronkelijke naam Anko) Wigboldus (Ten Boer, 8 maart 1900 - Groningen, 18 januari 1983) was een Nederlands tekenaar en kunstschilder.
Levensloop
Anco Wigboldus werd geboren op een boerderij in de streek rond Emmerwolde in de huidige gemeente Ten Boer, als vierde en laatste kind van Popko (Piet) Wigboldus (1869-1937) en Frouke Groeneveld (1871-1954). Hij had een zus, Aafke, en twee broers, Jan en Johannes. Wigboldus was homoseksueel en heeft voor zover bekent nooit een relatie gehad.[bron?]
Wigboldus bezocht in de jaren 1910 een gereformeerd jongensinternaat en gymnasium in Zetten.[bron?] In de jaren 1920 behaalde hij MO-tekenaktes aan de kunstacademies van Den Haag en Antwerpen.
Zijn belangrijkste vrienden waren Philip van Pallandt sinds zijn tienerjaren, de Duitser Udo von Alvensleben vanaf zijn negenentwintigste en Jan van Heek vanaf 1963.[bron?]
Philip van Pallandt was eigenaar van het kasteel Eerde in Overijssel en een pionier op het gebied van scouting. Philips ouderlijk verblijf was Duinrell bij Wassenaar, waar Anko werd geïntroduceerd in bijzondere milieus. Op kasteel Eerde kwam Wigboldus in aanraking met theosofen zoals Annie Besant, antroposofen (hij bezocht lezingen door Rudolf Steiner) en astrologen.[bron?] In 1924 kwam hij in aanraking (zonder zich daar overigens mee te verbinden) met de Orde van de Ster in het Oosten met de Indiase spiritueel leider Jiddu Krishnamurti.[bron?]
Artistieke ontwikkeling
Wigboldus werkte in zijn jonge jaren in diverse stijlen, maar groeide uit tot een tekenaar van gewassen pentekeningen en veduten in de stijl van 17e- en 18e-eeuwse kunstenaars als Johann Bernhard Fischer von Erlach, Salomon Kleiner, Israel Silvestre en Gabriel Perelle. Tevens liet hij zich inspireren door de 16e-eeuwse Italiaanse renaissance. Ook is er verwantschap met de Britannia Illustrata uit circa 1709, van de eveneens in het buitenland in opdracht werkende Nederlanders Johannes Kip en Leonard Knyff.
Wigboldus was lid van de Groninger kunstenaarsvereniging De Ploeg, maar vond geen aansluiting bij het modernisme.
Wigboldus bekwaamde zich in Den Haag onder andere in de stijlen Jugendstil en symbolisme, maakte tekeningen van stadsgezichten en experimenteerde met de stijlen van Aubrey Beardsley , Jan Toorop en De Chavanne. Zijn leermeester was Antoon van Welie.
In Den Haag verkeerde Wigboldus in kringen die al veel eerder rond Louis Couperus waren ontstaan. Het was de tijd van Willem van Konijnenburg, Jan van der Leeuw, Rudolf Zwaving, Karel en Lodewijk Bruckman, Eduard Veterman en de toen al oude en zieke Jan Toorop. Den Haag was de stad van dandy’s en decadente literatuur. Wigboldus ontwierp enkele decors voor de toneelschrijver en toneelleider Herman Roelvink en maakte boekversieringen voor Liederen van Isoude (1921) van Pieter Boutens, zoals ook in Antwerpen voor Ernest Van der Hallen en in Groningen voor Elisabeth Reitsma.
In Antwerpen bekwaamde Wigboldus zich verder in het academisch classicisme bij de leraren Albert Ciamberlani en Isidor Opsomer. Het meest wezenlijke van die tijd echter was de kennismaking met het Vlaamse rooms-katholieke leven en een kortdurend verlangen naar een leven als monnik.[bron?] Hij ontmoette onder andere Gerard Walschap, Jacob Jörgensen en Marie-Elisabeth Belpaire en haar kring rond de Dietsche Warande en Het Belfort. Wigboldus maakte in die tijd ook boekillustraties, katholiek geïnspireerde werken, affiches en renaissancistische oefenwerken.
In 1929 ondernam hij een Italiaanse reis. Die reis voerde hem naar Milaan (waar hij onder andere in de Pinacoteca Ambrosiana een kopie maakte van Leonardo da Vinci’s Portret van een musicus), Florence, Rome, Siena en Venetië, waar hij de kunst van Fra Angelico, Giotto, Corregio, Bronzino, Rafaël, Michelangelo, Titiaan en Rubens bewonderde en kopieerde. Ook maakte hij veel tekeningen van tuinen en gebouwen. Vooral naar dat laatste ging zijn belangstelling toen al uit: de bouwkunst van de vroegste eeuwen tot aan de barok.
Samenwerking met Udo von Alvensleben
Belangrijk was zijn vriendschap met de Duitse kunsthistoricus Udo von Alvensleben-Wittenmoor (1897-1962). Deze begon in 1929 in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te Antwerpen. Hun samenwerking en de daaruit voortvloeiende opdrachten, vriendschappen en werkrelaties gaven gestalte en richting aan de roeping en loopbaan van Wigboldus: de Duitse veduten. Dit zijn nauwkeurig gedocumenteerde, haast topografische reconstructies van een verleden van landschappen, tuinplannen, monumenten, en belangrijke huizen en kastelen.
Von Alvensleben was van mening dat de architect Hermann Korb de bouwstijl van Noord-Duits protestantse stempel vertegenwoordigde, die de vormenwereld van de renaissance had overgenomen zoals Nederland en Frankrijk dat eerder hadden gedaan. Daarom rekende hij het aan Groningen, Drenthe en Overijssel grenzende Nedersaksen vanaf de 16e eeuw tot de Nederlandse kunstprovincies.
De uitzonderlijk kunsthistorische prestatie van Nederland in de 17e eeuw, dat in tegenstelling tot Duitsland voor de verwoestingen tijdens de Dertigjarige Oorlog gespaard bleef, werd volgens Von Alvensleben het best vertegenwoordigd door de architecten Pieter Post en Jacob van Campen. Dezen werkten naar het voorbeeld van Andrea Palladio (1508-1580) en hadden Hermann Korb sterk beïnvloed. Deze stijl kwam volgens Von Alvensleben overeen met de mentaliteit van het noorden. Von Alvensleben had een bijzondere voorliefde voor het Hollands classicisme, hetgeen ook een wezenlijk kenmerk is van de tekeningen van Wigboldus.
Op verzoek van Von Alvensleben (die in 1927 in Hamburg bij Erwin Panofsky gepromoveerd was op de Herrenhäuser Gärten) tekende Wigboldus in de periode 1930-1939 al Alvenslebens' huizen in vogelperspectief.
De gewassen pentekeningen van Wigboldus kwamen na de Wende in 1989 opnieuw in de belangstelling te staan tijdens debatten van de Duitse monumentenzorg aangaande de reconstructies van bouwwerken en historische tuinen in onder andere de Altmark.
Uiteindelijk mondde de samenwerking met Udo von Alvensleben in 1974 uit in de publicatie van Burgen, Schlösser und Gärten.
Verdere levensweg
Van 1951 tot 1963 was Wigboldus tekenleraar aan het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen en leraar kunstgeschiedenis aan een kweekschool in Assen.
In 1963 ontmoette Wigboldus Jan van Heek, eigenaar en bewoner van Huis Bergh in ’s-Heerenberg. Met Jan van Heek en diens vrouw Irmela Töwe maakte hij in de periode 1965-1970 enkele reizen door Europa en legde zich ook na die tijd met name toe op het tekenen van Nederlandse kastelen.
Werken
Anco Wigboldus werkte overwegend in opdracht, zowel wat portretten als wat architectuurtekeningen betreft. Het overgrote deel van zijn werk is in het bezit van particulieren.
Wigboldus heeft enkele honderden werken nagelaten, in uiteenlopende stijlen en technieken: divers jeugd- en studietijdwerk; olieverf op doek; geaquarelleerde reistekeningen; portretten; etsen; keramische plastieken en reliëfs; gewassen en deels geaquarelleerde pentekeningen. Daarnaast zijn van hem bewaard gebleven enkele dagboeken, een omvangrijke briefwisseling, belangrijke egodocumenten en verzamelingen foto’s.
Het overgrote deel van Wigboldus’ nalatenschap bevindt zich in kasteel Hundisburg in Saksen-Anhalt. De tekeningen van Wigboldus worden zeer gewaardeerd door kenners op het gebied van tuinarchitectuur, kunstgeschiedenis, monumentenzorg, bouwgeschiedenis en topografische tekenkunst.[bron?]
Literatuur
Tijdens zijn leven zijn drie boeken van Anco Wigboldus verschenen:
- Huizen en parken die ik tekende (Assen, 1961)
- Burgen, Schlösser und Gärten (Braubach, 1974)
- Getekende ontmoetingen met onze provinciën (Zutphen, 1981)