Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Oudfrans

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Het Oudfrans is het Frans zoals dat in het noorden van Frankrijk gesproken werd van de 10e tot de 14e eeuw. Het heeft zich sindsdien via het Middelfrans ontwikkeld tot het moderne Frans, dat onder andere de standaardtaal voor bestuur, rechtspraak en literatuur is geworden in heel Frankrijk. Het Oudfrans is samen met enkele nauw verwante talen zoals het Waals en Picardisch rechtstreeks voortgekomen uit de Langue d'Oïl.

Oorsprong

Gallisch

Met de verovering van Gallië door Julius Caesar in de 1e eeuw v.Chr. werd het Latijn de overheersende taal in Noord-Gallië, hoewel de oorspronkelijke bevolking haar eigen taal, het Gallisch (een Keltische taal), nog lang heeft vastgehouden: in de 6e eeuw werd dit nog gesproken. De invloed van het Gallische substraat is nog terug te zien in de woordenschat van het moderne Frans, dat naar schatting 150 woorden van Gallische herkomst telt, bijvoorbeeld chêne (> chesne), "eikenboom", en charrue, "ploeg". Ook het Franse woord voor "paard", cheval, gaat via het klassiek Latijn terug op het Keltische caballos. Via het soldatenlatijn is dit woord ook in andere Romaanse talen beland: cavall (Catalaans), cavallo (Italiaans), cavalo (Portugees), caballo (Spaans), cal (Roemeens), en cavalry (door het Engels ontleend aan het Normandisch).

Latijn

De geschiedenis van het Oudfrans begon toen het zuiden van Gallië onder Romeinse bezetting kwam en het Latijn als heersende taal werd ingevoerd. In 118 v.Chr. werd de eerste belangrijke Romeinse nederzetting gesticht in Narbonne, de latere hoofdstad van Gallia Narbonensis.

In de tijd van Plautus (ca. 250-184 v.Chr.) was de fonologische structuur van het klassieke Latijn al behoorlijk veranderd; dit leidde uiteindelijk tot het vulgair Latijn. Op zijn beurt was dit de voorloper van alle Romaanse talen, inclusief het Oudfrans.

Frankisch en andere Germaanse talen

In de 4e en de 5e eeuw vielen steeds meer Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnen (zie ook Grote Volksverhuizingen). Noord-Gallië werd uiteindelijk bezet door de Franken, die hun eigen taal spraken, het Frankisch. Als gevolg hiervan kwamen veel (wellicht 15 procent van de totale woordenschat) woorden van Germaanse herkomst in het Frans terecht. Enkele voorbeelden zijn bateau (<bôt), guarder (<wartjan) en hache (<ahsô; vgl. ook het Engelse axe en het Oudnederlandse aks). Omdat er meerdere Germaanse stammen tegelijkertijd in Gallië actief waren, waaronder naast de Franken ook de Bourgondiërs en de Visigothen, is van sommige Germaans/Franse woorden de precieze herkomst moeilijk te achterhalen.

In deze zelfde periode schoof ook de Germaans/Romaanse taalgrens op naar het zuiden, maar na de Frankische kerstening werd het Latijn zowel in gesproken als geschreven vorm opnieuw belangrijk zodat deze ontwikkeling weer werd omgedraaid.

Nomenclatuur

Men is de benamingen "Frans" en "Frankrijk" - beide afgeleid van het etnoniem Frankisch - vanaf de Middeleeuwen gaan gebruiken voor heel Gallië. De benaming langue d'Oïl werd gebruikt om de in Noord-Galllië gesproken dialecten te onderscheiden van die in Zuid-Gallië, de langue d'Oc. Beide benamingen verwijzen naar de manier waarop het van het vulgair Latijn afgeleide hoc ille woord voor "ja" wordt uitgesproken (alleen in de Noordgallische dialecten heeft lenitie van de laatste klank van hoc plaatsgehad, wat uiteindelijk leidde tot de vorm oui).

Fonologie en voornaamste klankverschuivingen

Op fonologisch vlak is het Frans van alle Romaanse talen waarschijnlijk het vernieuwendst geweest, waardoor het heden ten dage het verst afstaat van het Latijn, zowel qua grammatica als qua woordenschat en morfologie. Van de talrijke klankverschuivingen die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt worden hieronder alleen de belangrijkste besproken.

Klinkers

Een van de voornaamste klankverschuivingen in het Oudfrans betreft zowel de monoftongering als de diftongering van veel klinkers naar gelang hun fonologische context. Het klassiek Latijn had zes monoftongen: /a/, /e/, /i/, /o/, /u/ en /y/, allemaal met een korte en een lange variant, en daarnaast de diftongen ae, oe en au. In het Laatlatijn was het verschil tussen lange en korte klinker niet langer fonematisch, maar dit had slechts een gedeeltelijke samenvalling van de korte en de lange klinkers tot gevolg.

Veel korte klinkers uit het klassiek Latijn werden in het vulgair Latijn geleidelijk aan meer open gearticuleerd, terwijl de articulatie van lange klinkers nagenoeg hetzelfde bleef. Zo werd:

  • ē tot e, maar e tot ɛ.
  • ī tot i, maar i tot ı.
  • ō tot o, maar o tot ɔ.
  • ū tot u, maar u tot ʊ.

Alleen a en ā vielen samen tot a. De y, die voornamelijk in geleerde woorden van Oudgriekse herkomst voorkwam, ging helemaal op in de i. De æ viel samen met de korte e (en werd dus ɛ), de oe werd net als de lange e een e. De au neigde sterk naar o maar bleef in ieder geval in Gallië nog een tijdlang een diftong (dit blijkt zometeen uit het feit dat de klassieke au in het Oudfrans anders werd behandeld dan zowel de korte als de lange o). Al met al telde het vulgair Latijn dus negen isochrone monoftongen en één diftong.

In het Oudfrans vond opnieuw fonemische neutralisatie plaats:

  • ı ging op in e.
  • ʊ ging op in o.

Met de overige zeven basisklanken gebeurde het volgende:

  • In beklemtoonde en open lettergrepen veranderde a vermoedelijk via æ in ɛ: mā-re "zee" > mer; a-mā-re "liefhebben" > aimer.
  • In gesloten lettergrepen is /a/ volgens de meeste taalkundigen altijd onveranderd gebleven: parte(m) 'deel' > part.
  • De Proto-Romaanse ɛ werd in open lettergrepen gediftongeerd tot : me-l(l)e "honing" > miel.
  • In gesloten lettergrepen bleef de e onveranderd": tempus > temps.
  • e diftongeerde al gauw tot ei: rege(m) "koning" > rei; (h)abere "hebben" > aveir.
  • ɔ werd de vallende diftong : focus "vuur" > fue, core "hart" > cuer.
  • o verglijdt tot ou: amore(m) 'liefde' > amour.
  • au werd definitief een monoftong, maar niet gebroken: auru 'goud' > or (niet *our of *uer).
  • i en u bleven onveranderd (liber > libre; murus > murs).
  • Ook de lenitie van medeklinkers tot de halfklinker j leidde in veel gevallen tot nieuwe diftongen: facere "maken"', "doen" > faire, lacte "melk" > lait, nocte(m) "nacht" > nuit. De diftongen au en eu ontstonden in gesloten lettergrepen voor l.

De hierboven geschetste situatie moet overeenkomen met het Frans uit de 11e eeuw. Woorden uit de tekst van het Chanson de Roland zouden dan ongeveer zo hebben geklonken: faire ['fajrə], nuit [nujt].

Na 1100 traden opnieuw drastische veranderingen op in de uitspraak, maar niet in de spelling:

  • Aan het begin van de 12e eeuw moet de diftong ei zijn veranderd oi: rei > roi, veir > voir.
  • De achter in de mond gelegen klinker u komt naar voren en verandert in een y, en bijgevolg verandert ook de tweeklank ue verandert in .

In de tweede helft van de 13e eeuw worden diftongen ofwel gemonoftongeerd, of het zwaartepunt verschuift naar het tweede element:

  • De nasale diftong Ai verandert in ɛ (waardoor bijvoorbeeld faire en trouvere gaan rijmen), au verandert in o.
  • eu verandert van ew in ø.
  • ie verandert in (miel: [miəl] > [mjɛl]).
  • oi verandert in .
  • ue verandert œ of ø (cuer > cœur; fue > feu)
  • ui verandert in wi (nuit [nwit]). '

Het wegvallen van de s voor medeklinkers leidde tot verlenging van de voorafgaande klinker. Rond 1300 verschilt het Franse klinkersysteem nog op twee punten van dat van het moderne Frans:

  • oi klinkt als , niet es wa.
  • de sjwa aan het einde van woorden, die tegenwoordig alleen nog maar wordt geschreven, is ook in de gesproken taal nog te horen.

Syncope

Syncope van onbeklemtoonde lettergrepen moet al zijn begonnen in het Laatlatijn, maar het duurde eeuwen voordat dit proces was voltooid. Dit is te zien aan een Oudfranse vorm als dei(f)t, "hij moet", die is ontstaan uit debet; als gevolg van syncope in combinatie met lenitie was de lettergreep in het Oudfrans al gesloten, en de ditongering van e in ei moet al hebben plaatsgevonden vóór de syncope, dus toen de lettergreep nog open was.

Syncope is met name van belang bij de vervoeging van sommige onregelmatige Franse werkwoorden (zie hieronder).

Oxytonie

In het moderne gesproken Frans zijn de meeste woorden oxytona, wat wil zeggen dat de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. In het Oud- en Middelfrans bestonden twee mogelijkheden: de klemtoon viel op de laatste lettergreep of op de voorlaatste, waarbij de klinker in de laatste lettergreep was gereduceerd tot een sjwa. Dit was het gevolg van de syncope waarbij de plaats van de klemtoon niet meeveranderde; de klassiek Latijnse proparoxytona waren hierdoor veranderd in paroxytona (cálidus > caldus), terwijl bij de klassiek Latijnse paroxytonen de klemtoon was verschoven naar de laatste lettergreep (zoals in dē-bet > deift). In geschreven teksten uit het midden van de 9e eeuw eindigen Oudfranse woorden nog op -us, -o of -a , maar dit veranderde al heel snel daarna in -s of -e.

Nasalen

Net als het moderne Frans kende ook het Oudfrans al genasaliseerde klinkers. Anders dan tegenwoordig echter werd ook de medeklinker die de nasalisatie veroorzaakt had nog uitgesproken. In het woord vin was waarschijnlijk een i-achtige klank te horen in plaats van de huidige e, en ook de combinaties en en ain moeten anders hebben geklonken.

Medeklinkers

De consonantmutaties die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt zijn grotendeels hetzelfde als in andere Romaanse talen:

  • De h werd net als tegenwoordig in het Oudfrans nog geschreven, maar moet al heel vroeg zijn verdwenen (zie ook h-deletie).
  • De stemloze velare plosief k (met het grafeem c) werd gepalataliseerd voor de klinkers e en i en in sommige gevallen - bijvoorbeeld in de Parijse dialecten - ook voor a. Dit werd gevolgd door assibilatie, en uiteindelijk leidde dit eerst tot de affricaten en uiteindelijk de sibilanten /(t)s/ en /(t)ʃ/, afhankelijk van de taalvariant (in het Picardisch wordt cerf uitgesproken als /ʃerf/, en chambre als /kambre/). Deze nieuwe klank heeft tot op de dag an vandaag het Latijnse grafeem c behouden. Evenzo is de stemhebbende velare plosief g- in veel gevallen veranderd in /j/ , en daarna /(d)ʒ/: jocus > juex [dʒuəs]/[ʒuəs]. Typisch Frans is verder de lenitie gevolgd door deletie van f, p en c voor en na klinkers; de al besproken Oudfranse vorm deift veranderde aldus eerst in deit, vervolgens in doit.

Spelling

Met de letter z werd de combinatie ts weergegeven. Aan het woordeinde stond -x in principe voor -us. De Oudfranse spelling kende nog geen accent aigu, accent grave of accent circonflexe. De cedille bestond al wel; zo was het grafeem Ç een afkorting van de digraaf cz waarmee werd aangeduid dat een c als ts diende te worden uitgesproken en niet als k.

Grammatica

De Oudfranse grammatica wijkt sterker af van die van het moderne Frans dan bij andere Romaanse talen in dit stadium het geval was.

Zelfstandig naamwoord

Anders dan de andere Romaanse talen kende ook het Oudfrans het derde (onzijdige) geslacht al niet meer. De meeste woorden die in het Latijn onzijdig waren waren in het Oudfrans mannelijk geworden. Alle zelfstandige naamwoorden werden bovendien voorzien van lidwoorden die waren afgeleid van de Latijnse aanwijzende voornaamwoorden ille en illa. In de Eed van Straatsburg ontbraken de Oudfranse lidwoorden nog, maar in de Sequentia van de heilige Eulalie werden ze al wel gebruikt.

In de 9e eeuw eindigden de meeste vrouwelijke woorden nog op -a, zoals in het Latijn. Daarna trad snel klinkerreductie op, waardoor de woorden in de 10e eeuw op een sjwa eindigden.

Maar wat nog het meest opvalt is dat het Oudfrans twee naamvallen kende: de nominatief en de casus obliquus, in de grammatica van die tijd cas sujet en cas regime (zonder accent aigu) genoemd. In de andere Romaanse talen was dit systeem in dezelfde tijd waarschijnlijk al helemaal verdwenen.

In het meervoud waren de meeste vormen al hetzelfde, in het enkelvoud bestond het onderscheid tussen de cas sujet en de cas regime vooral bij mannelijke woorden (net als in het moderne Duits):

bepaald lidwoord

mannelijk vrouwelijk
enk. meerv. enk. meerv.
cas sujet li la les
cas regime le les

onbepaald lidwoord

Dit was net als in het moderne Frans hetzelfde voor mannelijk en vrouwelijk.

Eerste declinatie: regelmatige vrouwelijke woorden

Deze woorden gaan terug op de declinatie volgens welke femina werd verbogen.

cas sujet: la fame, les fames

cas regime: la fame, les fames

Eerste declinatie

Eerste declinatie (a): vrouwelijke "hybriden" Deze woorden gaan terug op een andere dan de eerste Latijnse declinatie: riens (< res, vijfde declinatie) en citez (< civitas, derde declinatie)

  • paradigma: riens, "ding, zaak"

cas sujet: la riens, les riens

cas regime: la rien, les riens

  • paradigma: citez, "stad"

cas sujet: la citez, les citez

cas regime: la cité, les citez

Tweede declinatie

Tot deze groep behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud op -us eindigden; in het Oudfrans eindigden deze woorden in de nominatief enkelvoud ook nog op -s, in de cas regime in het algemeen op -o (Deus - Deo, Karlus - Karlo); er bestonden echter verschillen per dialect. De meervoudsvorm van het cas regime was gebaseerd op de Latijnse accusatief (voisins < vicinos). Mannelijke woorden -is´die in het Latijn volgens de derde declinatie werden verbogen en onzijdige woorden op -s zijn ook in deze categorie beland (poids,"gewicht" < pondus; temps "tijd" < tempus). Dit gold eveneens voor woorden die terug te leiden waren op Latijnse deelwoorden: -ens, -entem (sergenz < serviens).

paradigma: voisins, "buurman"

enkelvoud meervoud
cas sujet li voisins li voisin
cas regime le voisin les voisins

paradigma: sergenz "bediende, onderofficier"

enkelvoud meervoud
cas sujet li sergenz li sergent
cas regime le sergent les sergenz

tweede declinatie (a): mannelijke hybriden
Tot deze verbuigingsklasse behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud niet op /us eindigden paradigma: 'pere,' "vader"

enkelvoud meervoud
cas sujet li pere li pere
cas regime le pere les peres

Derde of gemengde declinatie

De derde declinatie omvatte in het Latijn zowel mannelijke als vrouwelijke vormen. In het Oudfrans werd slechts een beperkt aantal woorden ook volgens deze declinatie verbogen. De derde declinatie in het Oudfrans wordt onderverdeeld in vier subklassen:

derde declinatie (a): mannelijk
De eerste subgroep bevat onder meer de Latijnse nomina agentis, dat wil zeggen mannelijke woorden die terug te voeren zijn op het Latijnse achtervoegsel -ātōr en al deze woorden waren Latijnse paroxytona, dus in de nominatief enkelvoud viel de klemtoon op a: viátor, dictátor, curátor, en in de verbogen vorm op o± viatórem, dictatórem, curatórem.

In het Oudfrans leidde dit tot de volgende verbuigingsparadigma:

paradigma: trouvere 'minstreel'

enkelvoud meervoud
cas sujet li trouvere li trouveor
cas regime le trouveor les trouveors

derde declinatie (b): mannelijk
De woorden uit deze groep stammen van woorden die in de nominaitef eindigden op -o en in de andere naamvallen op -onX. Ook hier verschuift in andere naamvallen dan de nominatief enkelvoud de klemtoon naar achteren: Cícero - Cicerónem. De meeste abstracte vrouwelijke Latijnse woorden op -o, -onem hebben klasse IIIb niet gehaald. In deze groep vallen ook woorden met een niet-Latijnse herkomst zoals gars (afgeleid van het Frankische wrakjô "vagebond"'). De woorden uit klasse IIIb vertonen veel klinkerwisseling.

paradigma: ber "baron"

enkelvoud meervoud
cas sujet li ber li baron
cas regime le baron les barons

paradigma: compain "vriend"

enkelvoud meervoud
cas sujet li compain li compagnon
cas regime le compagnon les compagnons

paradigma: gars "huursoldaat, jonker"

enkelvoud meervoud
cas sujet li gars li garçon
cas regime le garçon les garçons

derde declinatie (c): vrouwelijk
Deze verbuigingsklasse bestond nog niet in het Latijn. Ook hier is in het meervoud geen verschil meer tussen de naamvallen:

paradigma: none, "non"

enkelvoud meervoud
cas sujet la none les nonains
cas regime la nonain les nonains

derde declinatie (d): gemengd
Dit is een restgroep waarin onregelmatige vormen zijn gemengd. Deze klasse is op dezelfde manier ontstaan als IIIa en IIIb: door verschuiving van de klemtoon. In de onderstaande voorbeelden zijn de grondwoorden sóror - sorórem, ínfans - infántem, présbyter - presbýterem en sénior - seniórem. Alleen in het laatste voorbeeld (cómes - cómitem) bleef de klemtoon gelijk, wat voor een anomalie in de verbuiging zorgde.

paradigma: suer, "zuster"

enkelvoud meervoud
cas sujet la suer les serors
cas regime la seror les serors

paradigma: enfes, "kind"

enkelvoud meervoud
cas sujet li enfes li enfant
cas regime l'enfant les enfanz

paradigma: prestre, "priester"

enkelvoud meervoud
cas sujet li prestre li prevoire
cas regime le prevoire les prevoires

paradigma: sire, "heer"

enkelvoud meervoud
cas sujet li sire li seigneur
cas regime le seigneur les seigneurs

paradigma: cuens, "graaf"

enkelvoud meervoud
cas sujet li cuens li conte
cas regime le conte les contes

Werkwoord

De vervoeging van het Oudfranse werkwoord onderscheidt zich met name van die van Latijnse werkwoorden doordat er meer onregelmatigheden zijn. Ook zijn bepaalde tempi - in het bijzonder het futurum simplex, futurum exactum en plusquamperfectum - verdwenen en vervangen door omschrijvingen met de hulpwerkwoorden être en avoir.

Werkwoorden op -er zonder umlaut

De meeste Oudfranse werkwoorden op -er stammen van de Latijnse werkwoorden op -are en kennen geen umlaut in de stam:

paradigma: durer "uithouden, weerstaan"

 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens passé simple imperfectum futurum presens imperfectum presens

presens

je dur durai duroie durerai dur durasse dureroie
tu dures duras durois dureras durs durasses durerois dure
il dure dura duroit durera durt durast dureroit
nous durons durames duriiens/-ïons durerons durons durissons/-issiens dureriions/-ïons durons
vous durez durastes duriiez dureroiz/-ez durez durissoiz/-issez/-issiez dureriiez/-ïez durez
ils durent durerent duroient dureront durent durassent dureroient

Werkwoorden op -er met umlaut

In werkwoorden met umlaut in de stam is deze klinkerwisseling afhankelijk van de klemtoon. Deze kan vallen op de stam of uitgang. Klinkers in open lettergrepen ondergaan (zoals hierboven beschreven) andere veranderingen dan klinkers in gesloten lettergrepen. In het volgend paradigma is de alternantie a - ai. Daarnaast wordt in de aanvoegende wijs m geassimileerd tot n. Als gevolg van morfologische nivellering hebben in het moderne Frans alle stamklinkers dezelfde vorm (n het voorbeeld hieronder ai- gekregen.

paradigma: amer "liefhebben"

 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens passé simple imperfectum futurum presens imperfectum presens

presens

j' aim amai amoie amerai aim amasse ameroie
tu aimes amas amois ameras ains amasses amerois aime
il aime ama amoit amera aint amast ameroit
nous amons amames amiiens/-ïons amerons amons amissons/-issiens ameriions/-ïons amons
vous amez amastes amiiez ameroiz/-ez amez amissoiz/-issez/-issiez ameriiez/-ïez amez
ils aiment amerent amoient ameront aiment amassent ameroient

Werkwoorden op -ir zonder infix

paradigma: dormir, "slapen"

 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens passé simple imperfectum futurum presens imperfectum presens

presens

je dorm, dors dormis dormoie dormirai dorm dormisse dormiroie
tu dors dormis dormois dormiras dorms dormisses dormirois dorme
il dort dormit dormoit dormira dormt dormist dormiroit
nous dormons dormimes dormiiens/-ïons dormirons dormons dormissons/-issiens dormiriions/-ïons dormons
vous dormez dormistes dormiiez dormiroiz/-ez dormez dormissoiz/-issez/-issiez dormiriiez/-ïez dormez
ils dorment dormirent dormoient dormiront dorment dormissent dormiroient

Werkwoorden op -ir met infix

Het infix is(s)- (<Latijnse -esc-) komt bij somige werkwoorden tussen de stam en de uitgang te staan. Deze werkwoorden hebben nooit de klemtoon op de stam. In het Italiaans is dit infix nog het duidelijkst zichtbaar: finirfinisco, finisci (maar: dormirdormo, dormi).

paradigma: fenir, "beeïndigen"

 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens inkelv. perfectum imperfectum futurum presens imperfectum presens

presens

je fenis feni fenissoie fenirai fenis fenisse feniroie
tu fenis fenis fenissois feniras fenis fenisses fenirois fenis
il fenist fenit fenissoit fenira fenist fenist feniroit
nous fenissons fenimes fenissiiens/-ïons fenirons fenissons fenissons/-issiens feniriions/-ïons fenissons
vous fenissez fenistes fenissiiez feniroiz/-ez fenissez fenissoiz/-issez/-issiez feniriiez/-ïez fenissez
ils fenissent fenirent fenissoient feniront fenissent fenissent feniroient

Werkwoorden op -re

Oudfranse werkwoorden op -re stammen van de Latijnse infinitieven op -ěre, met een sjwa tussen de stam en de uitgang.

paradigma: corre "rennen" (in het moderne Frans courir)

 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens passé simple imperfectum futurum presens imperfectum presens

presens

je cor(s) corui, corus coroie corrai cor corusse corroie
tu cors corus corois corras cors corusses corrois core
il cort coru coroit corra cort corust corroit
nous corons corumes coriiens/-ïons corrons corons corussons/-issiens corriions/-ïons corons
vous corez corustes coriiez corroiz/-ez corez corussoiz/-issez/-issiez corriiez/-ïez corez
ils corent corurent coroient corront corent corussent corroient

Werkwoorden op -oir

De meeste moderne Franse werkwoorden op -oir, die waren afgeleid van Latijsne werkwoorden op -ēre, eindigden in het Oudfrans nog op -eir (behalve avoir). Deze werkwoorden waren in het Oudfrans al onregelmatig en zijn dit nog steeds.

Literatuur en cultuur

Zie ook Franse literatuur in de middeleeuwen.

Het Oudfrans is pas vanaf de 12e eeuw een echte schrijftaal geworden, waarin in het algemeen veranderingen die zich in de gesproken taal voltrekken slechts met grote vertraging doorsijpelen. Het resultaat was diglossie, en de Franse orthografie is hierdoor tot op dag van vandaag niet erg fonetisch (hoewel dit in bijvoorbeeld het Engels natuurlijk veel erger is). Daarvoor was er al wel het een en ander in het Oudfrans opgeschreven.

De ontwikkeling van de Noordfranse cultuur werd in gang gezet door het Huis Capet. Hierdoor kregen de noordelijke gebieden van Gallië en daarmee ook de daar gesproken dialecten (de langues d' oïl) geleidelijk aan steeds meer prestige ten aanzien van de zuidelijkere regionen (in het bijzonder Aquitanië en Toulouse).

Bronnen

  • De Engelse en Limburgse Wikipedia-artikelen.

Referenties

  • de la Chaussée, François. (1977). Initiation à la morphologie historique de l'ancien français. Paris: Klincksieck. ISBN 2-252-01922-0
  • Delamarre, X. & Lambert, P. -Y. (2003). Dictionnaire de la langue gauloise : Une approche linguistique du vieux-celtique continental (2nd ed.). Paris: Errance. ISBN 2877722376
  • Kibler, William (1984). An Introduction to Old French. New York: Modern Language Association of America.
  • Lanly, André. (2002). Morphologie historique des verbes français. Paris: Champion. ISBN 2-7453-0822-X
  • Pope, M.K. (1934). From Latin to Modern French with Especial Consideration of Anglo-Norman Phonology and Morphology. Manchester: Manchester University Press.