Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Martelaren van Gorcum

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 16 feb 2018 om 12:04
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
I Martiri Gorcomiensi
schilderij door Cesare Fracassini
Vaticaanse Musea

Met de Martelaren van Gorcum worden negentien katholieke religieuzen en wereldheren aangeduid die om hun geloof door de watergeuzen in 1572 zijn vermoord in Den Briel.

Geschiedenis in het kort

Tijdens de Opstand namen de geuzen op 26 juni 1572 de stad Gorinchem (ook: Gorcum of Gorkum) in. Hoewel geloofsvrijheid door de bezetters – die in alliantie met Willem van Oranje stonden – was toegezegd, werden zeventien priesters, zowel seculieren als regulieren, en twee lekenbroeders gevangengenomen en gefolterd. Op 9 juli 1572 werden zij bij Den Briel opgehangen in een turfschuur die aan een vernietigd klooster toebehoorde; vervolgens werden hun lichamen verminkt. Andere priesters vonden de dood op de brandstapel op de Grote Markt van Den Briel. Een belangrijk deel van de relieken van de martelaren bevindt zich in de Sint-Niklaaskerk aan de Boterstraat in Brussel.

Zij werden in 1867 door paus Pius IX heilig verklaard.

Uitgebreide geschiedenis

De Opstand

Zie De Nederlandse Opstand en Tachtigjarige Oorlog voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Vervolging van katholieken

Hoewel het niet in de bedoeling van Willem van Oranje lag om tot katholiekenvervolging over te gaan, schiep hij er door het omarmen van de geuzen wel de gelegenheid toe. In de veroverde steden werd vrij hardhandig afgerekend met de lokale geestelijkheid. Velen ondergingen martelingen, er werden moorden gepleegd en tientallen geestelijken werden door tribunalen, al of niet georganiseerd in Den Briel, ter dood veroordeeld. De haatdragendheid en wreedheid van geuzenleider Willem II van der Marck ’Lumey’ tegenover zijn tegenstanders, speelde hierin een grote rol.

Gorcum stapt over naar de Opstand

Toen bekend werd dat Dordrecht op 25 juni zonder enig verzet de kant van de geuzen had gekozen, werd het in Gorcum onrustig. Men verwachtte dat Gorcum nu ook elk moment aan de beurt zou zijn, en dat vermoeden klopte: een dag later, op 26 juni 1572, naderden dertien geuzenschepen de poorten van het stadje. De kleine minderheid die zich tot de aanhangers van de geuzen rekende, durfde zich nu meer te roeren in het gesprek. Het overgrote deel van de overige Gorcummers wist zich met de situatie geen raad en liet het gebeuren over zich heenkomen.

In Gorcum bevonden zich een nonnenklooster en een franciscaner mannenklooster. Claes Pieck, de gardiaan van dat laatste klooster, nam de nodige voorzorgsmaatregelen. Hij evacueerde de nonnen naar de even buiten de stad gelegen vesting van baljuw Jan Turck. Anderen moedigde hij aan zoveel mogelijk uit te wijken naar familie of andere kloosters in de omgeving. Ook bracht hij waardevolle spullen, zoals miskelken, in veiligheid. Die zouden immers makkelijk ten prooi vallen aan de geuzen. Voor de franciscanen was de situatie het meest bedreigend: de woede van het geusgezinde volk richtte zich in andere steden juist op hen, omdat zij de naam hadden een rijk leven te leiden, terwijl ze schuilgingen achter een masker van armoede. In de Katholieke Kerk wordt erkend dat enkele van de martelaren geen voorbeeldig leven leidden. Zij worden niet wegens hun leven, maar wegens hun dood als heiligen beschouwd.

De meeste monniken weigerden hun stad te verlaten. Ook de twee pastoors van Gorcum, Leonardus van Veghel en Claes Poppel, bleven. Tot op het laatst toe bleef Poppel de Heilige Mis opdragen: op 26 juni in de ochtend deed hij dat voor de laatste keer, waarna hij zich naar de citadel begaf.

Diezelfde dag besloot het stadsbestuur de geuzen binnen te laten. De pastoors, nonnen en monniken zaten toen, samen met andere overtuigd katholieke inwoners van Gorcum, achter de muren van Turcks vesting. Daar zouden ze niet lang veilig zijn. De overmacht van de geuzen was te groot en de hulptroepen van de Spaanse legerleider Bossu kwamen veel te laat. Nog geen dag later viel ook de vesting in handen van de geuzen.

Gevangenschap

Turck wist bij geuzenleider Marinus Brant te bedingen dat alle geestelijken de vesting vrij mochten verlaten. Al snel bleek echter dat Brant weinig in de melk te brokkelen had: fanatieke geestverwanten uit Gorcum wilden de pastoors en monniken uit hun stad gestraft zien voor het onderdrukken van het protestantisme. De mannen werden gevangengezet en gruwelijk mishandeld.

Op 1 juli 1572 werd in Gorcum de inquisiteur Delredo opgehangen. Hij was de zoon van een Spanjaard, maar geboren in Antwerpen. Hij had veel boeren vervolgd omdat ze op feestdagen werkten. Omdat hij de algemene onrust bemerkte, was hij zijn eigendommen al aan het inpakken om te verhuizen, maar raakte niet meer op tijd weg.[1]

Gardiaan Claes Pieck werd bijna gewurgd en met buskruit mishandeld. De pastoors werden hard geschopt en geslagen. Dit ging een aantal nachten zo door. Het doel was, behalve het uitleven van persoonlijke haat, om de gevangenen ertoe te drijven hun geloof in het Heilig Misoffer, de eucharistische tegenwoordigheid en de paus van Rome af te zweren. Brant probeerde intussen de geruchten in de stad over de toestand van de geestelijken de kop in te drukken door het bericht te verspreiden dat zij uitstekend werden behandeld. Na drie dagen kreeg de protestantse chirurgijn Theodericus (’Dirck’) Cortman de toelating om de gevangenen te verzorgen, terwijl men op dat moment niet besefte dat hij de zwager was van priester Claes Pieck. Cortman stelde zijn stadsgenoten op de hoogte van de erbarmelijke toestand. Pastoor Leonardus (’Lenaert’) Veghel werd op diezelfde dag vrijgelaten om geestelijke bijstand te verlenen aan drie katholieke leken, die de volgende dag terechtgesteld zouden worden. Voorwaarde was dat hij geen Heilige Mis zou opdragen en volgens ’het zuivere Evangelie’ zou prediken — de protestantse calvinistische leer dus. Ook moest hij op 2 juli op het feest van Maria Visitatie een preek houden.

„Hem werd toegevoegd dat hij wel wist hoe te preken. Met deze voorwaarde had de pastoor weinig moeite. Hij had altijd het zuivere Evangelie gepredikt. Wijselijk weidde hij er niet over uit. […] De grote stadskerk was die morgen tot de laatste plaats toe bezet. […] Naar aanleiding van het feest van die dag, Maria Visitatie, sprak hij in klare taal, zonder ketterse leerstellingen van de eeuw rechtstreeks te bestrijden, over het maagdelijk moederschap van Maria, haar plaats in de hemel en de gerechtigheid van haar verering. Hij bezwoer de toehoorders trouw te blijven aan het katholieke geloof waarbuiten geen eeuwig heil mogelijk was. Hij verklaarde ten slotte dat hij, zolang het hem vergund was te preken, immer de leer van de heilige Roomse Kerk zou verkondigen, zelfs al moest hij dat met de dood bekopen.”[2]

Deze preek werd Lenaert uiteraard niet in dank afgenomen. Hij bleef echter op vrije voeten en kreeg van Brant zelfs toestemming om naar Den Bosch te reizen om zijn doodzieke moeder te bezoeken. Het volk wist niets van deze afspraak en toen het merkte dat Lenaert was vertrokken ontstak het in woede. De ’verrader’ die was ’gevlucht’ werd vanaf de overkant van de Maas teruggehaald naar Gorcum en weer bij de andere geestelijken in de cel gesmeten. Voor zover het lot van de gevangenen nog niet bezegeld was, was dit nu wel het geval.

Naar Den Briel

De sfeer in Gorcum werd gespannener: ook katholieken durfden zich meer en meer in het debat te mengen. Om te voorkomen dat dit zou escaleren, werden de gevangenen tot op hun ondergoed uitgekleed en met de boot eerst naar Dordrecht en daarna naar Den Briel gebracht. Daar wachtte hen een honend onthaal. Op de kade stond een galg opgesteld, waaromheen de gevangenen enkele rondjes moesten lopen. Ondertussen moesten ze het Salve Regina en andere Mariahymnen zingen en deed de beul alsof hij de galg klaarmaakte voor hun executie. Dat was echter slechts intimidatie: zogenaamd ’in processie’ moesten de geestelijken door het centrum van Den Briel trekken, waar alweer een galg stond opgesteld. Ditmaal moesten ze onder andere het Te Deum en de Litanie van alle Heiligen zingen.

’De geuzen eisten een Mariahymne. Even zwegen de stemmen. Dan, ineens, klonk de stem van de simpele Govaert van Duynen. Met ongekende helderheid van geest verwisselde hij het slotgebed met de oratie van het feest van Onze Lieve Vrouwe van zeven smarten; „interveniat pro nobis…”. „Spreke, zo smeken wij, goedertierene Heer Jezus Christus, Uw moeder de H. Maagd Maria, nu en in het uur van onze dood, voor ons bij U ten beste, zij, wier allerheiligste ziel in het uur van Uw lijden met het zwaard der droefheid werd doorboord. Gij, die leeft in de eeuwen der eeuwen.” Zijn medebroeders antwoordden met ingehouden stem: „Amen”. Er viel een ongewone stilte. Het volk werd getroffen bij de aanblik van de geloofsgetuigen. Ooggetuigen verklaarden later tijdens het verhoor in het proces der zaligverklaring dat zij diep geroerd waren door de vrede en de overgave die afstraalden van het aanschijn der martelaren.’[3]

Ze werden opgesloten in de gevangenis. Daar vertoefden nog drie andere katholieken, die ook op hun executie wachtten. Steeds meer mensen, onder andere de zus van Lenaert Veghel en de twee protestantse broers van Claes Pieck, probeerden voldoende geld op te brengen voor de vrijlating van de gevangenen, of praatten op Lumey en andere geuzen in om de voltrekking van de doodstraf af te wenden. Brant deed nog een poging contact te krijgen met Willem van Oranje.

In de nacht van 6 op 7 juli namen de geuzen ook Adrianus van Hilvarenbeek en Jacob de la Coupe (Lacops) gevangen. De beide pastoors waren veilig in de pastorij gebleven, maar de geuzen lokten Adrianus naar buiten door te doen alsof iemand op sterven lag en een priester nodig had om de laatste sacramenten toe te dienen.

De laatste die werd toegevoegd aan de gevangenen, was Andreas Wouters, die op 7 juli in handen viel van de watergeuzen.

Op dezelfde dag kwam het bericht van Willem van Oranje aan bij Brant, waarin hij het bevel gaf om de gevangenen vrij te laten. Brant stuurde een kopie van dit schrijven naar Lumey. Toen Lumey las dat de van oorsprong eenvoudige turfschipper Brant zich ’mijne Heere’ liet noemen, ontstak hij in woede over zoveel grootheidswaan. Later drong het bovendien tot hem door dat hij slechts een kopie van Willems bevel had gekregen. Hij voelde zich beledigd en besloot de orders van de prins te negeren.

Het twistgesprek

Op 8 juli besloten de geuzen, in een poging de leiders van de groep gevangenen te bewegen hun katholieke geloof te verzaken, een verhoor te organiseren. Deelnemers waren twee protestantse predikanten, enkele vooraanstaande geuzen en de belangrijkste Gorcumse geestelijken. Gardiaan Claes Pieck werd als eerste gevraagd de paus en de roomse afgoderij te verzaken. D. de Lange, eveneens een katholiek, die zich voor zijn boek De Martelaren van Gorcum baseerde op de overlevering van tijdgenoten van de martelaren, omschrijft Piecks antwoord:

„Moet ik dan ter wille van dit armzalige leven mijn waar katholiek geloof verzaken om uw valse en ketterse leer aan te nemen? Dat is toch al te dwaas! De dood zal mij toch eens verrassen, dat kan nu zijn, of binnenkort, een lang leven ligt niet meer voor mij. En zelfs als ik nog lang te leven had, sterven moet ik toch. Dan wil ik dit onvermijdelijk noodlot van de menselijke natuur graag doorstaan ter wille van mijn ware godsdienst, en wil ik met de dood bevestigen wat ik immer gepredikt heb.”[4]

Ook pastoor Lenaert weigert het Heilig Misoffer, het pontificaat en de zeven sacramenten te verloochenen. Hij vraagt om een eerlijk apologetisch dispuut in een neutrale omgeving. Als de predikanten erin slagen hem te overtuigen, zal hij zijn katholieke geloof afzweren. Iedereen stemt hiermee in, Lenaert en Claes Pieck worden uitgekozen om eraan deel te nemen. Deze twee katholieken werden voor het dispuut gekoppeld aan twee protestantse predikanten, onder wie Andries Cornelissen.

Nadat Cornelissen „het zuivere Woord Gods” als onderwerp van het dispuut koos, drijft Lenaert Veghel hem, bijgestaan door Claes Pieck, in het nauw door de vraag van wie hij het Evangelie heeft ontvangen.

Het dispuut duurt hierna nog heel kort. De omstanders hebben door dat Veghel en Pieck in het dispuut op z’n minst de gelijken zijn van de protestantse predikanten en barsten uit in luid rumoer. Lenaert en Claes werden de zaal uitgedreven. Vervolgens ging het verhoor verder. Jeroen van Weert, ondergardiaan, moest zich verantwoorden en ook hij bleef trouw aan de gehele rooms-katholieke geloofsleer. Wel werd hij geconfronteerd met een vijand: in de zaal zat een geus die enkele jaren eerder door hem uit Bergen op Zoom was verbannen wegens ketterij. Pastoor Claes Poppel en de norbertijnse priesters Adriaan van Hilvarenbeek en Jacques Lacops werden vooral opgeroepen om het Heilig Misoffer en de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie te verloochenen. Ook zij weigerden dit standvastig. Lacops werd tot slot nog door Lumey zelf toegesproken, zelfs bedreigd, maar bleef zijn geloof trouw.

De laatste dag: de turfschuur in Te Rugge

Na dat verhoor liepen de emoties zo hoog op, dat laat in de avond spontaan werd besloten de gevangenen zo snel mogelijk te verhangen. In de nacht van 8 op 9 juli werden ze meegevoerd in een stoet naar Te Rugge, even buiten Den Briel. Ook een lekenbroeder Hendrik, die eerder zijn geloof had verzaakt en in vrijheid was gesteld, voegde zich in het geheim bij hen, na te hebben gebiecht bij Jeroen van Weert. Ze kwamen aan in een turfschuur, waar al enkele stroppen aan de dakbalken waren opgehangen.

Claes Pieck werd als eerste uitgekozen. Het doel was de leiders als eerste te doden om zo de rest te ontmoedigen. Pieck hield echter stand en werd dus als eerste geëxecuteerd. Als nieuwe leiders van de groep wierpen zich nu Jeroen van Weert, de ingetogen Nicasius van Heeze en de pastoors Lenaert Veghel en Claes Poppel op. Vooral Nicasius wist met groot gezag de rust in de groep te herstellen. Jeroen van Weert werd als tweede gehangen — maar, naar het verhaal gaat, niet voordat de tatoeages die getuigden van zijn deelname aan een Jeruzalemvaart waren weggesneden. Kruisvaarders werden door de protestanten extra gehaat, omdat uiteraard juist zij symbool stonden voor het actief propageren van het katholicisme. Daarna volgden Lenaert, Claes Poppel en Nicasius. Ook deze drie gaven volgens de overlevering geen krimp, om de overgebleven, zwakkere, broeders niet te ontmoedigen. Nicasius kreeg volgens De Lange als straf voor zijn leidersrol de strop door de mond aangelegd. Govaert van Mervel, een van de oudste der martelaren, stierf volgens de overlevering biddend dat de Heer zijn beulen zou vergeven: „Heer vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Hiermee werd hij voor de katholieken later een van de meest inspirerende martelaren. Alleen Hendrik, een jonge franciscaan van achttien, liet zich door de predikanten bepraten en gaf een valse leeftijd op: zestien. Als gevolg hiervan werd hij vrijgelaten en moest hij toekijken hoe al zijn negentien broeders de dood vonden. Govaert van Duynen, een zeer oude monnik, zag er zelfs naar uit: hij wilde naar zijn broeders toe en zag de hemelpoort reeds mystiek geopend. Stralend beklom hij de ladder en tot slot vroeg hij zijn beulen nog hem te vergeven als hij tegenover hen iets kwetsends had gezegd.

Na hun dood

De stoffelijke resten van de martelaren werden eerst nog onteerd en verminkt, maar uiteindelijk slaagden enkele invloedrijke Gorcummers erin Lumey te bewegen de martelaren een begrafenis te gunnen, in de turfschuur. Al direct na hun dood gingen er onder het katholieke volk in Zuid-Holland en andere landsdelen geruchten over hun heiligheid. Zo zouden ze zijn verschenen aan een plaatsgenoot en zouden op voorspraak van de martelaren veel mensen genezen zijn van ziekten. De broers Willem en Rutger van Est uit Gorcum, van wie de laatste in de eerste dagen een medegevangene van de martelaren was geweest, beschreven de lijdensweg in het belangrijke werk Historiae Martyrum Gorcomiensium. Daarnaast was de Historiae Martyrum Batavicorum van Petrus Opmeer uit 1595 een belangrijke bron over de martelaren. Ook de lekenbroeder Hendrik heeft zijn medewerking verleend aan het op schrift stellen van de geschiedenis van de martelaren. Zodoende zijn er veel directe ooggetuigenverklaringen beschikbaar.

Relieken en verering

In 1593 werd de turfschuur afgebroken. De beenderen van de martelaren werden in 1615 onder geheimhouding door jezuïeten opgegraven en verspreidden zich vervolgens over grote delen van de Zuidelijke Nederlanden. Zestig jaar later, op 26 november 1675, volgde op basis van de getuigenverklaringen en wonderen de zaligverklaring door paus Clemens X onder de titel ’Martelaren van Gorcum’.

Uit tact tegenover de protestantse meerderheid probeerden de katholieke bisschoppen in Nederland de heiligverklaring van de martelaren tegen te houden. Op 29 juni 1867 nam Pius IX hen op in het officiële Romeinse martyrologium (de lijst van heilige martelaren) na hen op het Sint-Pietersplein heilig te hebben verklaard. Hun gedachtenis is op 9 juli.

Bij de heroprichting van de Nederlandse Provincie van de Minderbroeders Franciscanen O.F.M. in 1853 werden de H.H. Martelaren van Gorcum aangesteld tot de patronen daarvan.

In 1972 werd de moord op en de marteldood van de martelaren officieel herdacht door kardinaal Alfrink, minister Marga Klompé en koningin Juliana.

Bedevaartskerk

Groepsbedevaarten waren in Nederland verboden door artikel 167 van de grondwet van 1848 over de ’openbare godsdienstoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen’. Na de heiligverklaring in 1867 kwam de devotie naar de Martelaren echter in een stroomversnelling. Nabij de locatie van de turfschuur werd een heiligdom gebouwd, waar ook tegenwoordig nog jaarlijks rond 9 juli de nationale bedevaart ter ere van de Martelaren van Gorcum wordt gehouden.

In Brielle (Den Briel) bevindt zich aan De Rik de bedevaartskerk die in 1932 werd gebouwd ter ere van de martelaren. Op het achterliggende Martelveld waar zich de turfschuur bevond zijn een kruisgang en een stenen kapel met buitenaltaar opgericht. Aan het water van de aanwezige voormalige kloosterbron worden meerdere wonderbaarlijke genezingen toegeschreven. Het bedevaartscomplex wordt bestuurd door de Bisschoppelijke Brielse Commissie van het bisdom Rotterdam. Jaarlijks is een nationale bedevaart; daarnaast vinden er ook bedevaarten van private groeperingen uit Nederland en Vlaanderen plaats.

De martelaren

Onder de martelaren bevonden zich elf franciscanen ofwel minderbroeders, één dominicaan of predikheer, twee norbertijnen ofwel witheren en vijf wereldheren (seculiere priesters, werkzaam in bisdommen). Hieronder volgen de namen met telkens hun geboortejaar.

De elf franciscanen:

  1. Nicolaas Pieck (1534), franciscaner priester, theoloog en omstreeks 1568 benoemd tot gardiaan van het minderbroederklooster van Gorcum
  2. Hieronymus van Weert (1522), franciscaner priester, pastoor te Gorcum
  3. Theodorus van der Eem (Dierik van Emden van Amersfoort) (tussen 1499–1502), franciscaner priester, rector van de Zusters Tertiarissen in Gorcum
  4. Nicasius van Heeze (1522), franciscaner theoloog en pater
  5. Willehad van Denemarken (1482), franciscaner priester
  6. Godfried van Mervel (1512), franciscaner priester, koster van het minderbroederklooster te Gorcum
  7. Antonius van Weert (1523), franciscaner priester
  8. Antonius van Hoornaar (van Hoorne), franciscaner priester
  9. Francisus de Roye uit Brussel (1549), franciscaner priester
  10. Petrus van Assche (1530), franciscaner broeder
  11. Cornelius van Wijk bij Duurstede (1548), franciscaner lekenbroeder

De volgende acht niet-franciscanen stierven samen met hen de marteldood:

  1. Leonardus van Veghel (1527), woordvoerder, wereldheer en sinds 1566 pastoor van Gorcum
  2. Nicolaes (Claes) Poppel (1532), wereldheer, kapelaan te Gorcum
  3. Godfried van Duynen (1502), wereldheer, voorheen pastoor in Noord-Frankrijk
  4. Joannes van Oisterwijk (1504), regulier kanunnik van het Regularissenklooster van het Oud-Begijnhof te Gorcum
  5. Joannes van Hoornaar (ook genoemd: Joannes van Keulen), dominicaner priester, pastoor te Hoornaar bij Gorcum
  6. Adrianus van Hilvarenbeek (van Beke) (1528), norbertijn en pastoor in Monster
  7. Jacobus de la Coupe (Lacops) (1541), norbertijn
  8. Andreas Wouters (1542), wereldheer, pastoor in Heinenoord in de Hoeksche Waard
rel=nofollow

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:
Bronnen:

  • Lange, D. de, De Martelaren van Gorcum, Antwerpen, 1954.
  • Blijswijk, C. J. van (1993) De Martelaren van Gorcum. Voorbeelden van trouw, Oegstgeest, 1993.
  • Den hellige Jakob Lacops (~1541-1572), op katolsk.no(vertaal via: Vertaal via Google translate)

Noten:

  1. º Godevaert van Haecht, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders
  2. º Blijswijk, 67, 69
  3. º Blijswijk, 81
  4. º De Lange 236
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow