Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Agnishwâtta's

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf Zonnevoorouders)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Agnishwâtta's (wezens 'zoeter gemaakt door vuur', agnishwattapitri's,[1] 'door vuur verzwolgen voorvaderen'[2]) zijn een in oorsprong hindoeïstisch concept en van groot belang in De Geheime Leer (1888) van Helena Blavatsky, een van de belangrijkste theosofen. Ze zijn de tegenhangers van de barhishadpitri's ('de voorvaderen die op het offergras zitten').

De barhishadpitri's zijn in de theosofie de 'maanvoorouders'. De agnishwattapitri's worden in de theosofie ondermeer genoemd: manasaputra's ('verstandgeborenen'), 'zonne-engelen' en asura's[3])

Volgens de theosofie zijn de barhishadpitri's verantwoordelijk voor de schepping van de stoffelijke mens en de agnishwattapitri's voor de innerlijke mens (het denkvermogen en de bezieling). Zo zou de mens afstammen van twee verschillende groepen voorouders en voltooien de agnishwatta's de mens, die de barhishads begonnen zijn. Door deze (gedwongen) samenwerking zou de mens in staat zijn zowel met een aards lichaam op Aarde te leven, als wel door bezieling en denken gedurende vele incarnaties zelfstandig de weg terug naar de oorsprong, de goddelijke wereld, te vinden.

Concept

Het hindoeïstische concept van de Agnishwattapitri's is duizenden jaren oud. Er zijn al twee hymnes aan de Agnishwattapitri's opgenomen in de Rigveda. Zo ongeveer drieduizend later heeft Blavatsky een beperkt deel van dat concept gebruikt voor een aspect van de door haar gecreëerde scheppingsmythe.

Agni

Agni is in de hindoeïstische mythologie een van de belangrijkste goden: de god van het (offer)vuur, de haard, het crematievuur, de bliksem en de zon. Hij is 'de Huispriester', Jātavedas, 'die de wezens kent' en 'de Offeraar'. 'Van al de goden staat hij het dichtst bij de mensen; op ieder ogenblik is hij de band tussen de aardse wereld en de godenwereld.'[4] 'Bij de stervelingen is hij het onsterfelijk licht. vanaf zijn geboorte is hij onwrikbaar bij ons gevestigd.' (Rigveda, vi,9,4) Agni is op verschillende manieren verbonden aan Soma (het levenselixer of de onsterfelijkheidsdrank) als de belichaming van het offervuur en de offerdrank. De Soma is het mysterie van de nederdaling van Agni uit de hemel. De zonne-vogel is een vorm van Agni, als de Indo-Europese Vuurvogel, die de Soma naar de aarde brengt.[5] Hij is de bron van gedachten (vi,9,5). Agni is de eerstgeborene van waarheid en androgyn: zowel koe als stier (Parjanya). Hij is ook een verborgen god, gevangen binnen zeven begrenzingen (x,5,6)

Agnishwattapitri's en barhishadpitri's

Blavatsky legt uit dat de exoterische boeken (met de openbare betekenis) van de hindoes twee verschillende soorten voorouders of voorvaderen kennen: de barhishad (met het 'heilige vuur') en de agnishwatta (zonder het 'heilige vuur').[6] De barhishadpitri's zouden in vroegere levens als brahmanen wel hun heilige huisvuren hebben verzorgd, de agnishwattapitri's als grihasta (brahmaanse gezinshoofden) niet.

De esoterische filosofie (met de geheime of innerlijke betekenis), volgens de persoonlijke opvatting van Blavatsky, verklaart echter de verschillende aard van beide klassen voorvaderen, door te stellen dat de agnishwattapitri's het 'heilige vuur' (van scheppende hartstocht) missen, omdat ze te goddelijk en te zuiver zijn, 'terwijl de barhishad, de maangeesten die nauwer met de aarde zijn verbonden, de scheppende Elohim van de vorm, of de Adam van stof werden.' De Vishnu Purâna (Deel I, vii) zegt dat Sanandana (een kumara, 'eeuwige jongeling') en andere Vedha's, de zonen van Brahmâ, zijn eerste nageslacht, 'zonder begeerte of hartstocht waren, bezield met heilige wijsheid, vervreemd van het Heelal en niet verlangend naar nakomelingen '. Zij wilden niet scheppen, want 'de oorspronkelijke emanaties van de scheppende macht staan te dicht bij de absolute Oorzaak.' Daarom werd Brahmâ toornig 'toen hij zag dat die 'belichaamde geesten, voortgebracht uit zijn ledematen (gâtra), zich niet wilden vermenigvuldigen'.' Toen schiep Brahmâ de prajapati's (Marichi, Atri, Angiras, Pulastya, Pulaha, Kratu en Vasishta of Daksha, 'de vruchtbaarste van de scheppers' (de 'zeven zonen van Vasishta-Daksha', de maanvoorouders of barhishadpitri's).

Asura's

Volgens de hindoeïstische mythologie waren de asura's ('demonen') Brahma's eerstgeborenen en kwamen de deva's (goden) daarna. De deva's streden onder leiding van Indra tegen de asura's, die aangevoerd werden door Vritra. Indra overwon Vritra op slinkse wijze en moest daar ook voor boeten.

Brahmâ begint met het scheppen van 'demonen', 'die dus de voorrang krijgen boven de engelen of goden (..) die (esoterisch) het zelfbewuste en (intellectueel) actieve beginsel zijn (..) de positieve polen van de schepping '. 'Nadat Brahmâ zijn denkvermogen in zichzelf had geconcentreerd en de eigenschap van duisternis zijn aangenomen lichaam had doordrongen, werden eerst de Asura's voortgebracht, die te voorschijn kwamen uit zijn dij; hierna werd dit lichaam verlaten en veranderd in NACHT [(râtri), citaat uit de Purana's].' 'oorspronkelijk worden in de Rig Veda de 'Asura's' voorgesteld als geestelijke, goddelijke wezens; hun etymologie wordt afgeleid van asu (adem), de 'adem van god', en zij betekenen hetzelfde als de hoogste geest of de Ahura van de Zoroastriërs. Pas later laat men ze voor theologische en dogmatische doeleinden uit Brahmâ's dij te voorschijn komen, en begon men hun naam af te leiden van de ontkennende letter a, en sura, god (zonnegodheden), dus niet-een-god, en werden zij de vijanden van de goden. Zonder uitzondering plaatsten alle oude theogonieën - van de Arische en de Egyptische tot die van Hesiodus - in de volgorde van de kosmogonische evolutie de nacht vóór de dag; zelfs Genesis, waar 'duisternis was op de afgrond' vóór 'de eerste dag '.[7]

'(..) de esoterische filosofie vereenzelvigt de vóór-brahmaanse Asura's, rudra's, râkshasa's en alle 'tegenstanders' van de goden in de allegorieën, met de ego's die, door te incarneren in de nog verstandeloze mens van het derde Ras, deze bewust onsterfelijk maakten. Ze zijn tijdens de cyclus van de incarnaties dus de ware tweevoudige logos - het met zichzelf in strijd zijnde en tweezijdige goddelijke beginsel in de mens.'[8]

'In de Indiase exoteriek worden deze engelen (asura's) ook uitgemaakt voor 'de vijanden van de goden'; voor diegenen die zich verzetten tegen de offerdienst aan die goden. In de christelijke theologie worden zij globaal als de 'gevallen engelen' aangeduid, de helden uit verschillende tegenstrijdige en elkaar tegensprekende legenden, die uit heidense bronnen zijn bijeengebracht.'[9]

'Daarom zegt men dat de VLAMMEN, waarvan in de exoterische boeken de functies worden verward en die afwisselend prajâpati's, pitri's, manu's, asura's, rishi's, kumâra's, enz. worden genoemd, persoonlijk incarneren in het derde Wortelras en zo 'telkens opnieuw worden geboren'. In de esoterische leer worden zij gewoonlijk de Asura's genoemd, of de Asu-ra devata of Pitar-devata (goden) want, zoals gezegd, waren zij eerst goden - en wel de hoogste - voordat zij ' niet-goden' werden, en van geesten van de hemel waren vervallen tot geesten van de aarde - let wel, in exoterische zin, volgens het orthodoxe dogma.'[10]

'De naam Asura werd het eerst door de brahmanen zonder onderscheid gebruikt voor degenen die zich verzetten tegen hun holle rituelen en offers, zoals de grote Asura, 'Asurendra' genoemd, deed. De oorsprong van het denkbeeld van de demon als tegenstander moet waarschijnlijk in die tijd worden gezocht.' [11] 'Er was een tijd waarin de goden Indra, Agni en Varuna zelf tot de Asura's behoorden. (..) Kennelijk zijn ze [de asura's] in ruimte en tijd door de 'ceremonialisten' verlaagd tot vijandige krachten of demonen, vanwege hun opstand tegen schijnheiligheid, schijnvroomheid en lege-vormendienst. (..) Ze zijn (1) de usana's of de 'menigte' van de planeet Venus, die nu in het rooms-katholicisme Lucifer zijn geworden, de genius van de 'morgenster' (zie Jesaja xiv, 12), de tsaba, of het leger van 'satan'. (2) De daitya's en davana's zijn de titanen, de demonen en reuzen die we in de bijbel vinden (Gen. vi) - de nakomelingen van de 'zonen van God' en de 'dochters van de mensen'. (..) (3) Dan komen de naga's, de sarpa (slangen of Serafijnen). (..) In de mythologie zijn het halfgoddelijke wezens met een mensengezicht en de staart van een draak. Ze zijn dus ontegenzeggelijk de joodse seraphim (van serapis en sarpa, slang); het enkelvoud is saraph, 'brandend, vurig' (zie Jesaja, vi, 23).'[12]

Universele leer

De theosofie gaat ervan uit dat er een oeroude, universele leer zou zijn geweest. Theosofen vinden op grond hiervan vuurvoorouders terug in culturen wereldwijd, zoals de Asen (Aesir) van Scandinavië, Asura's van India en Igigi van Babylonië. Ook Osiris van Egypte was volgens hen zo'n goddelijke koning, die geïncarneerd was om de mensheid te regeren en te onderwijzen. Wetenschappelijk bewijs voor deze opvattingen ontbreekt.

Scheppingsmythe

De agnishwatta's spelen een belangrijke rol in Blavatsky's scheppingsmythe. Volgens Blavatsky en haar volgelingen zijn de agnishwatta's hogere, ongehoorzame engelen, die weigerden de mensheid te scheppen, omdat ze daar het 'scheppingsvuur' voor misten.[13] De lagere, gehoorzame engelen, de maanvoorouders, hadden dat scheppingsvuur wel en schiepen 'astraal' de eerste mensheid, het 'eerste Ras', dat uit schaduwen (chhaya's) bestond.[14]

ZIJ (de maangoden) GINGEN, ELK NAAR HET HEM AANGEWEZEN LAND: ZEVEN VAN HEN, ELK NAAR ZIJN DEEL. DE HEREN VAN DE VLAM BLEVEN ACHTER. ZIJ WILDEN NIET GAAN, ZIJ WILDEN NIET SCHEPPEN.
— Stanza 13 uit het Boek van Dzyan[15]

Als straf voor hun ongehoorzaamheid en als gevolg van de karmische Wet werden de hogere engelen gedwongen in de Lemurische tijd[16] in de schepselen van de lagere engelen te incarneren, met als gevolg dat de mensheid begiftigd werd met manas (denken, verstand, ziel).[17] Manas is in de theosofie een 'beginsel' of ziel, dat de geest (atman) met het stoffelijke lichaam verbindt.[18][19] Door dit tussenbeginsel kan de mensheid er naar streven haar oorspronkelijke, goddelijke vorm weer aan te nemen.[20][21][22]

Draken

De agnishwatta's worden in de theosofie voorgesteld als goede, wijze draken, die zich opofferden voor het welzijn van de mensheid. Ze zouden de goden, halfgoden en helden of goddelijke dynastieën van de oudheid zijn, zoals die in de mythologie bij de Indiërs, Grieken en Egyptenaren voorkomen. De goden of engelen daalden neer, incarneerden in de mensheid en traden op als goddelijke koningen en onderwezen de mensheid in onder meer astronomie, schrift, metallurgie en landbouw.

De goede, wijze draak zou zijn voorgesteld als Agathodaimon, Ophis, Prometheus (die het vuur stal voor de mensheid en als straf aan de rots van stof, de Kaukasus, werd geketend) en Lucifer (lichtbrenger, die de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad aan de jonge mensheid aanbood en daarvoor werd gestraft met een plaats in de hel).[23] Lucifer werd in het christendom het symbool van Satan, de Duivel of het Kwaad.[24]

Literatuur

Zie ook

  • Rassenleer in de theosofie
  • Peri's, Perzische engelen, die door devs in ijzeren kooien werden opgesloten

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º De Geheime Leer, Deel I, p. 117: 'De agnishwatha's, de kumara's (de zeven mystieke wijzen), zijn zonnegodheden, hoewel de eerstgenoemden ook pitri's zijn, en ze zijn de 'vormgevers van de innerlijke mens'. (..) Het zijn: 'De zonen van vuur' [agni = vuur], omdat zij de eerste wezens zijn (in de Geheime Leer worden ze 'denkvermogens' genoemd), die evolueerden uit het Oorspronkelijke Vuur.'
  2. º Macdonell, A.A.(1917), A Vedic Reader for Students, herdruk 2002, geeft voor agni-svattá 'consumed by fire' en op p. 176: 'Thus they [the fathers, pitaras] are said to have adorned the sky with stars, to have placed darkness in the night and light in the day; they found the light and generated the dawn.' en op p. 183 (Rig Veda, x.15,11): 'Ágniṣvāttāḥ pitara, éhá gachata' (Ye fathers that have been devoured by fire come hither).
  3. º Macdonell, A.A. (1917), A Vedic Reader for Students, 2002, p.17: 'ásuras: this word, which is applied to various gods in the RV., but especially to Varuna, and in the Avesta, as ahura, is the name of the highest god, means a divine being possessed of occult power; towards the end of the Rigvedic period it gradually lost this sense and came to mean a higher hostile power, celestial demon.'
  4. º Verbruggen, H. (1993), Rigveda, Mirananda, Den Haag, p.15
  5. º Doniger, W. (1981), The Rig Veda, Penguin Classics, p.97: 'The mythologies differ in that the mystery of Agni is the mystery of his birth as well as of his rebirth when he leaves the gods and must be brought back, while the mystery of Soma is the mystery of his descent from heaven. These mythologies join in the image of the sun-bird, a form of Agni (the Indo-European fire-bird), who brings the Soma to earth (cf. 10.123 and 10.177).'
  6. º De Geheime Leer, II, p.85
  7. º De Geheime Leer, II, p.63,64
  8. º De Geheime Leer, II, p.183
  9. º De Geheime Leer, II, p.259
  10. º De Geheime Leer, II, p.279
  11. º De Geheime Leer, II, p.553
  12. º De Geheime Leer, II, 568,569
  13. º De Geheime Leer, II, p.86: 'Zo wordt duidelijk waarom de agnishwatta, die het grovere scheppende vuur missen en daardoor niet in staat zijn de stoffelijke mens te scheppen, omdat ze geen dubbel of astraal lichaam hebben om te projecteren - zij hebben immers geen enkele vorm - in exoterische allegorieën worden voorgesteld als yogi's, kumara's (kuise jongelingen), die 'rebellen' werden, Asura's, strijdende en tegenstand biedende goden, enz.'
  14. º De Geheime Leer, II, p. 87: 'Omdat dus de hogere 'pitri's of Dhyani's geen aandeel hadden in zijn stoffelijke schepping, wordt de oorspronkelijke mens, voortgekomen uit de lichamen van zijn geestelijk vuurloze voorouders, beschreven als luchtvormig, zonder vastheid en VERSTANDELOOS. Hij had geen middenbeginsel om te dienen tussen het hoogste en het laagste, de geestelijke mens en het stoffelijke brein, want hij miste manas.'
  15. º De Geheime Leer, II, p.84
  16. º Slavenburg, J. (1991), H.P. Blavatsky, p.50: Vanuit de oorspronkelijk ongedeelde mannelijk-vrouwelijk toestand worden Adam en Eva bij de vleeswording, door de bekleding met 'rokken van vellen' zoals Blavatsky het uitdrukt, tot man en vrouw. Voor deze Adam was er een geestelijke en androgyne Adam. De eerste Adam, de Kadmon of Logos, is dezelfde als de Griekse Prometheus, 'die de goddelijke wijsheid tracht te evenaren' en de Poimandres van Hermes. De beeldspraak van Prometheus is weer gelijk aan die van Lucifer, die eveneens verstoten wordt en vertoont weer sterke overeenkomsten met Oeshanas bij de Hindoes.'
  17. º De Geheime Leer, II, p. 96: 'Degenen die de mens zijn bewuste onsterfelijke EGO hebben geschonken, zijn de 'zonne-engelen'- (..) Deze allen zijn de manasam en rajasas: de kumâra's, asura's en andere heersers en pitri's, die incarneerden in het derde ras, en op deze en verschillende manieren de mensheid denkvermogen schonken.'.
  18. º Jacob Slavenburg (2017), Een reis langs de mysteriën, Walburg Pers, Zutphen, p.260: 'Om werkzaam te zijn op lagere gebieden dan Geest, zoals in de mens, is een voertuig of lichaam noodzakelijk. Het eerste 'lichaam' dat uit Geest voortvloeit is buddhi, dat ook weer een 'lichaam' nodig heeft om zich te manifesteren in de lagere gebieden. Dat is het (hogere) denkvermogen (manas). Het denkvermogen is dat wat denkt in de mens, leert de theosofie. Het lagere denkvermogen is het denken vanuit de menselijke persoon. het is een van de vier sterfelijke lichamen.'
  19. º Slavenburg, H.P. Blavatsky, p.89: 'Een heel belangrijke schakel tussen monade en grofstoffelijk lichaam is het denken (of bewustzijn, dat wat de Grieken nous noemden). De vorm nu waarin de monade zich uitdrukt, is de ziel; deze wordt dus als 'voertuig' of 'mantel' gebruikt.'
  20. º Een reis langs de mysteriën, p.259: 'Tijdens de drie komende Ronden zal de mensheid, evenals de bol waarop zij leeft, er steeds naar streven weer haar oorspronkelijke vorm aan te nemen, die van een menigte Dhyan-Chohans. De mens streeft ernaar een god te worden en dan - God, evenals elk ander atoom in het heelal...', p. 269: 'Onder Dhyan Chohans verstaat Blavatsky geestelijke leiders of verlossers, die vanuit de 'andere kant van het bestaan' leiding geven aan de evolutie.'
  21. º Slavenburg, H.P. Blavatsky, p.52: 'De onsterfelijke geest overschaduwt de sterfelijke mens. Hij treedt in hem en maakt door zijn gehele wezen te doordringen van hem een god, die in zijn aardse tabernakel neerdaalt. Elk mens kan een Boeddha worden, zegt de leer. En zo zien wij door de onafzienbare reeksen der eeuwen heen nu en dan mensen die er min of meer in slagen zich 'met God' te verenigen, zoals de uitdrukking luidt; met hun eigen geest, zoals wij het zouden noemen.'
  22. º Citaat uit H.P. Blavatsky van Prof. A. Wilder: 'Plotinus leerde dat er in de ziel een terugkerende drang lag: de liefde welke haar innerlijk trok naar haar oorsprong en middelpunt, het eeuwige goede. Terwijl hij die niet begrijpt hoe de ziel het schone in zichzelf bevat, met moeizame inspanning zal trachten de schoonheid buiten zichzelf te beseffen, erkent de wijze mens haar in zichzelf, ontwikkelt het denkbeeld door zich in zichzelf terug te trekken, door het concentreren van zijn aandacht en aldus opwaarts te zweven naar de goddelijke bron, welks stroom binnen in hem vloeit. Het oneindige wordt niet gekend door de rede...doch door een vermogen hoger dan de rede, door in een toestand te geraken waarin het individu om zo te zeggen ophoudt zijn eindige zelf te zijn, in welke toestand het goddelijk inwezen hem wordt meegedeeld. Dit is extase.
  23. º Een reis langs de mysteriën, p.257: 'Een van de belangrijkste conclusies uit de vondst bij Nag Hammadi in 1945 is wel dat de gnostici de schepping van de wereld niet als het begin ervoeren. Genesis beschouwde men als 'de tweede acte' in de wereldgeschiedenis, waardoor men ook verlost was van de inconsequentie van een straffende Jehova die op geen enkele manier gelijkgesteld kan worden met de God der liefde die Jezus aanduidt met 'mijn Vader'. Verwonderlijk en opvallend is het dat Blavatsky, bijna een eeuw voor het bekend worden van deze teksten, dezelfde conclusies trekt en daarmee aantoont dat deze beelden al zeer lang levend waren, niet alleen in het Westen, maar ook in het Oosten.'
  24. º Slavenburg, H.P.Blavatsky, p. 59: 'Dat Petrus een kerk zou hebben gesticht, lijkt Blavatsky een gevaarlijk bijgeloof. zeer waarschijnlijk is de man nooit in Rome geweest. Dat is een verhaal dat door Irenaeus in de wereld is gebracht. Een ander bijgeloof is dat van de duivel. De duivel is een uitvinding van de kerkvaders die uit de gewone 'schaduwzijde' het principe van de kwade kracht vormden en deze tot een gestalte maakten. Datzelfde geldt voor de slang. In plaats van vurige verleider is dit altijd het symbool voor wijsheid geweest.'
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow