Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Zeekoeien

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf Zeekoe)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Zeekoeien oftewel zeerunderen oftewel Sirenia zijn een kleine orde van plantenetende, in zee levende zoogdieren die vier nog levende soorten omvat. Ze worden tot de Afrotheria gerekend en zijn daarbinnen het nauwste verwant aan de slurfdieren. Naast de walvissen en de zeeroofdieren zijn de zeekoeien de derde grotere groep zeezoogdieren. Anders dan zeeroofdieren hebben ze geen geschikte ledematen om zich op het land voort te bewegen, en in tegenstelling tot walvissen houden ze zich steeds in de buurt van de kust of zelfs in zoetwater op.

Beschrijving

Externe anatomie

Zeekoeien zijn stevige dieren met een cilindrisch lichaam. De levende soorten bereiken een lichaamslengte van 2,5 tot 4 m, de Stellerzeekoe, die in de 18e eeuw is uitgeroeid, werd zelfs tot 7,5 m lang. Bij de nog levende soorten varieert het gewicht van 250 tot 1500 kg. De voorpoten zijn in vinnen veranderd, de achterpoten zijn volledig gedegenereerd. In tegenstelling tot de meeste walvissen bezitten zeekoeien geen rugvin, maar de staart is tot een horizontale vin omgevormd. Een huidspier, de dorsale musculus penniculus carnosus, is de belangrijkste slagspier van de staartvin geworden. De vorm daarvan is het duidelijkst zichtbare onderscheidingskenmerk tussen de twee nog levende families: doejongs hebben een gevorkte staart, lamantijnen een halvemaanvormige.

De stompe snuit is duidelijk van de kop afgescheiden en omgeven door harde snorharen. De neusgaten liggen aan de bovenkant van de snuit. Vergeleken met de romp is de kop verhoudingsgewijs groot, maar het brein behoort met een gewicht van slechts 250 tot 350 g onder de zoogdieren tot de kleinste in verhouding tot de lichaamsgrootte.

De huid is zeer dik en gerimpeld. Bij de nog levende zeekoeien, die in tropische wateren te vinden zijn, is de opperhuid zeer dun, maar de Stellerzeekoe had als aanpassing aan het koude poolwater een veel dikkere opperhuid (tot 7,5 cm). De vacht is beperkt tot enkele borstels bij de mondopening en afzonderlijke haren op de romp, maar embryo's hebben nog een volledig haarkleed, en ook bij pasgeboren jongen zijn nog duidelijk meer haren aanwezig dan bij volwassen dieren.

Bouw van het skelet

Net als bij walvissen kwam het bij zeekoeien tot een sterke toename van de dikte en dichtheid van de botten, doordat de kanalen van Havers en de holtes in het beenmerg gereduceerd worden. Het skelet, en daarmee het gehele dier, wordt daardoor zwaarder en de opwaartse druk neemt af; de botten zijn echter minder flexibel en breken gemakkelijker. De schedel bezit een sterk verlengde, door het os praemaxillare gevormde snuit (rostrum), die bij de doejong daarnaast nog naar beneden is gebogen. De jukbogen zijn zeer breed en liggen hoog op de schedel. De kauwspieren zijn zeer massief en de musculus masseter is groot. De neusopeningen liggen zeer ver naar achteren op de bovenkant van de schedel. Het achterste gedeelte van de schedel, het neurocranium, dat onder andere de hersenen bevat, is naar verhouding klein.

Het gebit is bij de twee families verschillend gevormd. Bij de lamantijnen zijn de snijtanden gereduceerd, bij de doejong ontwikkelt de eerste snijtand zich bij de mannetjes tot een korte slagtand, maar breekt hij bij de vrouwtjes niet door de kaak heen. De hoektanden ontbreken volledig bij alle nog levende soorten. De tandwisseling verloopt net als bij olifanten horizontaal, maar dit kenmerk heeft zich in beide groepen onafhankelijk ontwikkeld. Hierbij komen de valse kiezen en kiezen na elkaar uit de kaak en worden de een na de ander verbruikt. Bij de oudste fossiele vertegenwoordigers van de orde is het gebit noch volledig aanwezig, zodat slechts een normale tandwisseling mogelijk was. Het voorste gedeelte van het verhemelte is bedekt met hoornplaten, die waarschijnlijk helpen bij het eten. Ook de tong is verhoornd.

Het aantal wervels verschilt per soort. De lamantijnen zijn naast de Hoffmannluiaard de enige zoogdieren die slechts zes halswervels hebben, maar de doejong en de Stellerzeekoe hebben er zoals gebruikelijk zeven. Daarop volgen zeventien (lamantijnen en Stellerzeekoe) of negentien (doejong) borstwervels en twee (lamantijnen), drie (Stellerzeekoe) of vier tot vijf (doejong) lendenwervels. De rudimenten van het bekken zijn slechts door een ligament met de ruggengraat verbonden, zodat het heiligbeen uit slechts een wervel bestaat. Lamantijnen hebben 22 tot 24 staartwervels, doejongs 28 tot 29.

Het bekken is gereduceerd tot een stuk van het zitbeen, dat in spierweefsel is ingebed. De achterpoten ontbreken volledig, de voorpoten zijn omgevormd tot peddelachtige vinnen. Het sleutelbeen is gereduceerd. Het schouderblad is driehoekig bij de lamantijnen en sikkelvormig bij de doejong. De hand bestaat uit vijf benen vingerstralen, die ingebed zijn in het spierweefsel; in tegenstelling tot bij de walvissen zijn alle gewrichten beweeglijk.

Anatomie van de weke delen

De longen nemen bij de zeekoeien, net als bij de meeste andere zoogdieren, alle ruimte boven het middenrif in. Dat is echter sterk horizontaal uitgestrekt en reikt tot kort voor de rudimenten van het bekken, waardoor de longen aan de rugzijde liggen. Daardoor wordt de opwaartse druk die de met lucht gevulde longen veroorzaken over het dier verdeeld, wat het mogelijk maakt om stabiel in het water te liggen en te zwemmen. Het hart ligt in de buurt van de kop tussen de longen en bezit een diepe groeve aan de voorkant, tussen de twee kamers. Daardoor heeft het hart twee punten, een synapomorfie die uitsluitend met de slurfdieren wordt gedeeld.

Het maag-darmstelsel bestaat uit een eenkamerige maag met aansluitend de twaalfvingerige darm, die een grote bocht, de ampulla duodeni, bevat. Daarop volgt de eigenlijke darm, die ongeveer twintig keer zo lang is als het lichaam. De maag en de bocht in de twaalfvingerige darm dienen vooral voor de opslag van opgenomen en gekauwde voeding; de eigenlijke vertering vindt in de darm plaats. Het voedsel heeft gemiddeld vijf dagen nodig tot het verteerd is en uitgescheiden wordt.

De eierstokken bevinden zich dichtbij de buikwand. De baarmoeder is tweehoornig; de beide helften worden door een scheidingswand, het septum, gescheiden. Ook de testikels liggen in de buikholte; de penis ligt onder de buikhuid in een eigen plooi. De spieren van de penis zitten vast aan het rudiment van het zitbeen.

Verspreiding en leefgebied

De verspreidingsgebieden van de huidige zeekoeien overlappen niet en liggen deels op grote afstand van elkaar. Zo wordt de enige nog overlevende soort van de familie der doejongs (Dugongidae), de doejong (Dugong dugon), alleen aan de randen van de Indische Oceaan gevonden, inclusief de Rode Zee. De in de 18e eeuw uitgestorven Stellerzeekoe leefde in de noordelijke Grote Oceaan. De lamantijnen (Trichechidae) leven in de Golf van Mexico en de Caribische Zee en voor de kust van Zuid-Amerika (Caribische lamantijn, Trichechus manatus), in de Amazonebekken van Zuid-Amerika (Amazonelamantijn, Trichechus inunguis) en langs de kust en in de rivieren van West-Afrika, van Senegal tot Angola (West-Afrikaanse lamantijn, Trichechus senegalensis).

Zeekoeien komen zowel in zout, brak als zoet water voor. De Amazonelamantijn leeft uitsluitend in zoet water, maar de andere lamantijnen komen ook in zout water voor. De doejong is zelfs alleen maar in zee te vinden. De huidige zeekoeien leven, net als de meeste van hun fossiele verwanten, uitsluitend in tropisch water, maar de Stellerzeekoe kwam in kouder water voor.

Leefwijze

Zowel over de leefwijze als over het sociale gedrag van zeekoeien is slechts weinig bekend. Ze leven normaliter alleen of in kleine familiegroepen; af en toe worden ook grotere groepen van honderden dieren gevormd. Er bestaan nauwelijks sociale relaties, op de moeder-kindrelatie na, die ongeveer twee jaar duurt. Zeekoeien kunnen zowel overdag als 's nachts actief zijn. De communicatie verloopt via geluid en drukveranderingen. Tussen moeder en kind komt het tot zogenaamde moeder-kindduetten, die een frequentie van 600 tot 6000 Hz bereiken.

Zeekoeien bewegen zich altijd drijvend of zwemmend voort. Volwassen zeekoeien komen meestal elke een tot vijf minuten aan de oppervlakte om adem te halen. Een langere duik kan tot twintig minuten duren.

Behalve de mens hebben zeekoeien slechts weinig natuurlijke vijanden. Op zee vallen grotere haaien en de orka wel eens zeekoeien aan, in rivieren zijn krokodillen en in Zuid-Amerika de jaguar de belangrijkste predator.

Voeding

Het voedsel van zeekoeien is overwegend plantaardig en bestaat uit zeegras, algen en andere waterplanten, alsmede voor hen bereikbare bladeren van mangrovebomen. Lamantijnen hebben per dag zo'n 90 kg voedsel nodig en zijn per dag gemiddeld zes tot acht uur lang met eten bezig. Terwijl lamantijnen vooral op geringe diepte eten en de zoetwatersoorten vooral waterhyacinten en graseilanden consumeren, voeden doejongs zich uitsluitend op de zeebodem. De Stellerzeekoe at voornamelijk zeewier.

Het is onduidelijk in welke mate ze ook dierlijk voedsel tot zich nemen. Met hun plantaardige voedsel eten ze ook kleine ongewervelden op, die de dieren van eiwit voorzien. Er zijn berichten dat dieren in gevangenschap enthousiast vissen eten. Bij Jamaica zijn Caribische lamantijnen gezien die vissen uit netten haalden en opaten. De uitgestorven Miosiren at mogelijk weekdieren.

Voortplanting en ontwikkeling

Zeekoeien hebben noch een seizoensgebonden paartijd noch een specifiek paargedrag. Het vrouwtje heeft meerdere keren per jaar een eisprong en paart in het water met meerdere mannetjes, waarbij geen strijd optreedt tussen rivalen. De zygote bedt zich midden in de baarmoeder in. De voeding van het embryo en later van de foetus geschiedt via een placenta zonaria (gordelplacenta). Het jong wordt na een draagtijd van 12 tot 14 maanden in het water geboren en zwemt onmiddellijk naar de oppervlakte. Het weegt dan 10 tot 30 kg. Tijdens de volgende 18 maanden wordt het jong gezoogd, waarna het nog enkele maanden bij de moeder blijft. Na zes tot tien jaar wordt het dier geslachtsrijp. Lamantijnen worden tot ongeveer veertig jaar oud; doejongs kunnen een leeftijd van zestig jaar bereiken.

Ontstaansgeschiedenis en systematiek

Zeekoeien zijn het nauwste verwant aan de slurfdieren, die een groot aantal kenmerken met hen delen, waaronder het ontbreken van zweetklieren, wat suggereert dat hun gemeenschappelijke voorouder semiaquatisch was. Het taxon dat de zeekoeien, de slurfdieren en de fossiele Desmostylia omvat wordt Tethytheria genoemd, omdat deze groep zich aan de randen van de Tethyszee heeft ontwikkeld. Onder de nog levende zoogdieren zijn de klipdassen naar alle waarschijnlijkheid de nauwste verwanten van de Tethytheria, maar ook de uitgestorven Embrithopoda zijn verwant. In hun standaardwerk Classification of Mammals plaatsen Malcolm McKenna en Susan Bell alle genoemde groepen in één orde, Uranotheria, waarbinnen de Tethytheria een onderorde en de zeekoeien een infraorde vormen, maar deze indeling is in latere classificaties niet overgenomen. Voor McKenna en Bells Uranotheria wordt tegenwoordig meestal de oudere naam Paenungulata gebruikt, die oorspronkelijk voor een groter taxon was voorgesteld. Volgens genetisch onderzoek zijn de Paenungulata deel van de Afrotheria, een van de vier hoofdgroepen binnen de placentadieren. Op basis van morfologische gegevens werden ze in de hoefdieren (Ungulata) geplaatst.

De oudste fossiele zeekoeien stammen uit het vroege Eoceen (ongeveer 50 miljoen jaar geleden). De oudste vondsten omvatten een wervel van een Dugongidae uit India, ribben van een ongeïdentificeerde zeekoe uit Hongarije en grotere vondsten uit Jamaica, die tot de uitgestorven familie Prorastomidae worden gerekend. De Prorastomidae waren viervoetige planteneters die zich op het land nog goed konden redden, maar waarschijnlijk al hoofdzakelijk in het water leefden. Uit het latere Eoceen is ook het geslacht Protosiren bekend, dat wijdverspreid was over Europa, Egypte, Zuid-Azië en oostelijk Noord-Amerika en samen met twee nog onbeschreven geslachten uit het Eoceen van Florida de Protosirenidae vormt, de tweede uitgestorven familie van de zeekoeien. Deze dieren hadden gereduceerde, maar waarschijnlijk nog functionele achterpoten. Vanaf het Eoceen ontwikkelden de Dugongidae, die nog slechts rudimentaire achterpoten hebben, een grote diversiteit; van deze familie zijn tientallen fossiele soorten bekend. De andere nog levende familie, de Trichechidae, komt mogelijk voor het eerst voor in het Laat-Oligoceen van Europa, maar de oudste vondsten die met zekerheid tot de familie zijn te rekenen komen uit het Midden-Mioceen van Zuid-Amerika; deze familie heeft zich mogelijk uit de Dugongidae ontwikkeld. Uit het Mioceen en Plioceen zijn vele fossiele zeekoeien uit allerlei gebieden bekend, maar na het Plioceen verdween het grootste deel van deze diversiteit, vermoedelijk door de klimaatveranderingen van het Pleistoceen.

De orde omvat de volgende geslachten en recente soorten:[1]

Beschermingsstatus

Alle soorten worden bejaagd om hun vlees; dat is vooral gedocumenteerd bij de indianen van de kusten van Noord- en Midden-Amerika. Ze gebruiken het vlees als voedsel en de huid en andere delen van het lichaam voor andere doeleinden. William Dampier beschreef in 1681 de Caribische lamantijne uit de Golf van Mexico en de rivieren van Panama. Hij behandelde ook de jacht op het dier door de Miskito en het gebruik van het vlees als voedsel en van de huid voor roeiriemen en zwepen. Er is echter nergens overmatige jacht bekend; de jacht gebeurde naargelang de behoefte. De Stellerzeekoe werd echter vanaf haar ontdekking door robbenjagers vervolgd en in grote aantallen gedood. De laatste dieren verdwenen in 1768, slechts 27 jaar na hun ontdekking door Georg Wilhelm Steller. Ook de doejong wordt bejaagd en in delen van haar verspreidingsgebied, bijvoorbeeld bij de Filipijnen, is dit dier uitgeroeid.

Alle vier nog bestaande soorten worden door de IUCN als "kwetsbaar" (VU) beschouwd. De grootste bedreiging wordt tegenwoordig niet meer gevormd door de jacht, maar, vooral voor de Caribische lamantijn, door sportboten, die de dieren met hun schroeven zware verwondingen kunnen toebrengen. Vooral voor de kust van de Verenigde Staten in de Golf van Mexico zijn hierdoor beschermde gebieden ingesteld, waar motorboten niet zijn toegestaan.

Een verdere bedreiging is de verstoring van hun leefgebied door mensen; zeekoeien hebben om hun energiebehoefte te bevredigen behoefte aan een immense hoeveelheid waterplanten en ook aan een goede waterkwaliteit, die echter steeds meer afneemt. Vooral de rivieren in Zuid-Amerika en Afrika worden steeds troebeler en bevatten allerlei gifstoffen, zodat geschikte plantenrijke leefgebieden zeldzaam worden.

Zeekoeien in mythologie, kunst en literatuur

Zeekoeien werden en worden regelmatig in verband gebracht met zeemeerminnen of met de sirenen uit de Griekse mythologie, maar aangezien er geen zeekoeien in de Middellandse Zee en daarmee in de omgeving van de Grieken voorkomen, is een samenhang tussen sirenen en zeekoeien uitgesloten. Overigens zijn er reeds uit de tijd van de Babyloniërs beschrijvingen van vismensen bekend, waaronder de god Oannes en de godinnen Atargatis en Derketo, die ook bij de Grieken in de vorm van de Nereïden en Tritonen voorkomen.

Christoffel Columbus, die in de Golf van Mexico op Caribische lamantijnen stootte en ze als zeemeerminnen beschreef, was de eerste die een verband legde tussen zeekoeien en de mythologische zeewezens. Men vermoedt dat deze associatie vooral terug te voeren is op de mammae van de vrouwtjes, die ongeveer op de plaats van menselijke vrouwenborsten geplaatst zijn, en op het gezicht, dat uit de verte menselijk lijkt doordat de ogen aan de voorkant van de kop zitten. Van een afstand kan men zeekoeien inderdaad voor badende mensen houden, maar het gezang van de sirenen past niet bij zeekoeien. Columbus vermeldde in 1493 in zijn logboek dat de sirenen van de Caraïbische Zee minder mooi waren dan bij Horatius.

Jules Verne gebruikte de beschrijving van de zeekoe als zeemeermin in zijn werk 20.000 mijlen onder zee, waarin de hoofdpersonen op een reusachtige vrouwelijke doejong stuiten en haar als zeemeermin identificeren. In de roman wordt de doejong geharpoeneerd, maar trekt de boot achter zich aan, valt hem aan en beschadigt hem. Ook in Het geheimzinnige eiland wordt de doejong als een agressief en gevaarlijk dier beschreven, dat een hond aanvalt, maar daarna zelf door Kapitein Nemo wordt gedood.

Vooral de Stellerzeekoe verschijnt vaak in boeken en verhalen, bijvoorbeeld bij Rudyard Kipling. Ook in de kunst is de uitroeiing van dit dier als motief gebruikt. In de 19e eeuw maakte Johann Andreas Fleischmann een serie etsen hierover.

Naam

De Nederlandse naam "zeekoe" is voor het eerst aangetroffen in Der Naturen Bloeme van Jacob van Maerlant (1287), in de vorm "zee coe". Maerlant bedoelde waarschijnlijk de doejong. Volgens het Woordenboek der Nederlandse Taal is de term mogelijk terug te voeren op de op die van een rund gelijkende kop en op de geluiden die zeekoeien maken. De naam "zeekoe" is in het Nederlands overigens ook gebruikt voor de walrus, het nijlpaard en de vis Heniochus varius. In het Afrikaans wordt het nijlpaard nog steeds "seekoei" genoemd.

De wetenschappelijke naam "Sirenia" voor de orde, die voor het eerst werd gebruikt door Johann Karl Wilhelm Illiger in 1811, verwijst naar de sirenen uit de Griekse mythologie; in veel talen worden de zeekoeien met een hiervan afgeleide naam benoemd. Andere wetenschappelijke namen die voor de zeekoeien zijn gebruikt zijn Herbivorae Gray, 1821, Sirenoidea Van Beneden, 1855, Phycoceta Haeckel, 1866, Halobioidea Ameghino, 1889, Trichechiformes Hay, 1923 en Sireniformes Kinman, 1994.

Literatuur

  • Bajpaia, S., Thewissen, J.G.M., Kapura, V.V., Tiwaric, B.N. & Sahnid, A. 2006. Eocene and Oligocene sirenians (Mammalia) from Kachchh, India. Journal of Vertebrate Paleontology 26(2):400-410.
  • Fischer, M.S. 2004. Sirenia, Seekühe. In Westheide, W. & Rieger, R. Spezielle Zoologie. Teil 2. Wirbel- oder Schädeltiere. München: Spektrum Akademischer Verlag. ISBN 978-3-8274-0307-0
  • Forsten, A. & Youngman, P.M. 1982. Hydrodamalis gigas. Mammalian Species 165:1-3.
  • Gysseling, M. et al. 1977-1988. Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Online raadpleegbaar.
  • Husar, S.L. 1978. Trichechus inunguis. Mammalian Species 72:1-4.
  • Husar, S.L. 1978. Dugong dugon. Mammalian Species 88:1-7.
  • Husar, S.L. 1978. Trichechus senegalensis. Mammalian Species 89:1-3.
  • Husar, S.L. 1978. Trichechus manatus. Mammalian Species 93:1-5.
  • Nowak, R.M. 1999. Walker's Mammals of the World. Baltimore: The Johns Hopkins University Press. ISBN 978-0-8018-5789-8
  • Self-Sullivan, C. Ongedateerd. Evolution of the Sirenia. 11 pp.
  • Vries, M. de, Winkel, L.A. te et al. 1882-1998. Woordenboek der Nederlandsche Taal. Online raadpleegbaar.

Noten

rel=nofollow

Externe links

Wikimedia Commons  Vrije mediabestanden over Zeekoeien op Wikimedia Commons